| |
| |
| |
Verzen
In den regen.
De grijze regen, de grijze regen
daalt er eentonig nu allerwegen
over dit stil gehucht, verloren
in de oude vlakten, en doet zich hooren
als niet meer zingen en bijna weenen
aan lage vensters, waar mijmering
nog staart om wie van hier verdwenen
en lang geleden verloren ging
naar de steden en over de zee....
velen riep de begeerte mee,
weinigen bracht verlangen weer -
en ben ik wellicht hierheen gedreven
verloren in dit grijze weer
door het heimwee, dat uit hun leven
in de verten werd uitgedreven
met het zwoegen van de daad?
De regen is aan mijn gelaat
stil en eentonig en zonder ende....
wat is het dat ik zwerven moet -
doe ik dit zelve wel, of doet
verloren weemoed van nooitgekenden
mij in den grijzen ouden wind
naar afgelegen oorden komen
waar ik nooit was, maar met de droomen
van een teruggekomen kind,
dat alles weenende herkend....?
| |
| |
wat is het dat mij komen doet -
wat is het dat mij henen zendt -
wat is de wijze wreed en zoet
die ik nog nooit geheel kon hooren -
wat is de wijze van den wind?
Ik weet niet meer waar ik ben geboren,
want ik ga overal verloren
her en der, zonder doel of wegen,
in een bevreemdend toebehooren
aan alle dingen, gelijk de regen,
die daalt nu verloren wel allerwegen,
de grijze regen, de grijze regen....
| |
| |
| |
| |
Alleen mijn lied.
Ik zing alleen omdat ik hoor
een jubel achter zee en wind -
opdat ik eenmaal weer dat eiland vind
Alleen, alleen om eindelijk
uit dezen ouden hinderlaag
van bloeie' en welken op een vlaag
te ontkomen naar dat westlijk rijk
waaruit ik eens onthemeld werd,
maar waar mijn liefde mij nog beidt -
zingt zij niet door den leegen tijd
over de zee tot in mijn hart,
en woei het licht niet op haar lied
tot alle weet van na of ver
verduizelde en ik her en der
verdoolde en alles overliet -
alleen mijn lied, mijn zeil, dat wijd
ik heesch, want vangt de wind het mee,
dan waai ik over open zee
naar waar zij jubelt door den leegen tijd.
| |
| |
[Heeft zij dien roep vernomen...]
Heeft zij dien roep vernomen, dan moet zij wel vandaan
uit dezen tuin der zachte droomen van wel en wee;
zij moet haar bloemen laten en zij moet komen staan
van alle troost verstoken aan de leege kust van de zee.
Met al verlorener droomen gaat nu de ziel het hart
vervoeren, en alleene de wind mag met haar mee;
en vindt zij onderkomen voor haar verkleumde smart
dan roept haar toch weer buiten de witte vogel der zee.
Want liefde is onverzoenlijk en laat geen dag meer af,
en op dit eiland vindt zij nu nimmermeer haar vrêe;
de rozen mogen bloeien en welken, maar het graf
van wie met liefde meegaat is ver in de vreemde zee.
| |
| |
Het eiland der beminden.
De harpen slaan, en vangen aan bijzijden
de reien der nu zingende beminden
te ruischen, en een zaligend verblinden
wordt als een zee bevlogen, en de vloed
der dans breekt in het schuim van ijl verblijden.
Zie, de verrukten - zie, de nameloozen
o, hart, dat nooit van de aarde dorst ontkomen:
zij hebben eenmaal roekeloos der droomen
en ingescheept op een ontredderd hart
zingende naar dit eiland zee gekozen.
O, de vergeten eeuwen na die landing....
wat zijn zij in de glinsterende tijden
van de verrukkingen en het verblijden,
Hoor, achter hen, ergens in licht en wind,
jubelt de dood nog.... hoor, de heldre branding...
|
|