De Gids. Jaargang 82
(1918)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 359]
| |
Buitenlandsch overzicht.26 April 1918.Neen, St. Quentin is geen Gorlice geworden; nog staat het front der Geassocieerden in Noord-Frankrijk ongebroken. Wel heeft het een zonderlingen vorm gekregen: het vertoont diepe indeukingen naar de zijde van Amiens en van Hazebroek, die het de zeekust bedenkelijk dicht doen naderen. De verdediging van dit front is steeds meer op de Franschen aangekomen, die, gedurig noordelijker op, hun bondgenooten te hulp hebben moeten schieten. De Engelschen hebben nooit iets gedaan dan wijken; eerst aan de Somme, later bij Armentières. Wel zijn zij altijd ordelijk geweken; nooit is een groote legerafdeeling in haar geheel afgesneden geworden. Intusschen - over versche krachten om de kans te doen keeren hebben zij blijkbaar niet beschikt. De hulp is van Foch's ‘manoeuvreerleger’ moeten komen, dat, wel verre van, zooals gehoopt was, onverwachts op een geheel andere plek van het front een tegenoffensief te kunnen beginnen, misschien in zijn geheel, althans voor het grootste deel, noodig is gebleken om den vijand buiten Amiens en buiten Calais te houden. Nu er overal Franschen tusschen de Engelschen in kwamen was de handhaving van een tweeledig opperbevel, sinds lang onredelijk, eindelijk zoo gevaarlijk geworden dat de Engelsche regeering den moet vatte haar mob te beduiden dat Haig voortaan aan Foch ondergeschikt moest zijn. Is de kracht van den Duitschen aanval reeds gebroken, of bereidt Hindenburg een derde, in zijn oog beslissende | |
[pagina 360]
| |
onderneming voor? Zal het hem gelukken de Kanaalhavens te bereiken? De oorlog zal daarmede niet gedaan zijn: Engeland en Amerika kunnen en zullen dien als blokkade-oorlog voortzetten. Maar wat zal, in zulk geval, het lot van Frankrijk wezen?
Merkwaardig is het stilliggen van den oorlog tegen Italië. Heeft Oostenrijk vrijstelling verkregen dien verder te voeren, en op welken grond? Czernin is van het tooneel verdwenen; ‘souffre-douleur’ voor een onvoorzichtigheid van Keizer Karel. Men ziet eigenlijk niet goed in, dat de Fransche zaak bij dit geheele geval iets gewonnen heeft. Frankrijk heeft dan toch in de echtheid van den tekst van Karel's brief aan Sixtus, die 31 Maart 1917 aan de Fransche regeering was voorgelegd, geloofd? Het heeft met dien tekst bij zijne bondgenooten dan al bijzonder weinig weten uit te richten. Het lekt uit dat het hun dien wel heeft voorgelegd; maar dat Italië (het was lang vóór de groote nederlaag van Tolmein) onmiddellijk geprotesteerd heeft tegen het ingaan op een vredesaanbod waarin over Triëst en Trente werd gezwegen. Frankrijk heeft zich toen, naar het schijnt onvoorwaardelijk, bij de beslissing der bondgenooten nedergelegd. Maar als die bondgenooten het nu eens in zooverre gaan ontvallen, dat het volhouden van den oorlog te land uitsluitend voor Frankrijk's rekening komt? Zal dan, wat de Tijger niet doen wil, gedaan moeten worden door Briand?
Er gaat allerlei om, waarvan men het rechte niet verneemt. Waarom is de definitieve vrede met Roemenië nog niet tot stand gekomen? Moeilijkheden met de Oekraine over het lot van Bessarabië? Met Turkije over zijn eisch, om eer de Dobroedsja aan Bulgarije wordt overgedragen, van zijn bondgenoot het stuk gebied op den rechteroever der Maritza terug te bekomen, waarmede het indertijd diens deelneming aan den oorlog heeft betaald? Buitengemeen schaarsch blijven ook de berichten uit Rusland. Hoogstens verneemt men iets van hetgeen er aan den rand gebeurt: in Finland, waar nu eindelijk de Duitschers | |
[pagina 361]
| |
de beslissing schijnen te brengen ten nadeele der roode partij; in Esthland en Lijfland, waar de elementen die door de Duitschers als de vertegenwoordigers des lands worden erkend, den wensch hebben uitgesproken, met Koerland tot een monarchalen staat te worden vereenigd die opgenomen worden kan in het Duitsche Rijk. Onderhandelingen tusschen de Oekraine en Moskou zullen geopend worden te Smolensk; maar hoe het nu staat tusschen de Oekraine en Polen blijft in het duister; en eveneens, hoe eigenlijk de zaken in het centrum van Rusland zich ontwikkelen. In hoeverre wordt het maatschappelijk programma der bolsjewiki in werkelijkheid uitgevoerd? Welken weerstand wekken hunne maatregelen op? Hoe zijn de betrekkingen tusschen Moskou en die verwijderde deelen van oud-Rusland welke nog niet onder Duitschen invloed geraakt zijn: den Kaukasus, Siberië? Men mag er naar raden. Noch de Centralen noch de Geassocieerden schijnen er hun belang in te zien te publiceeren wat zij er vermoedelijk van weten. Want dat beide partijen bronnen van informatie hebben overgehouden, is nauwelijks te betwijfelen. De Duitschers zitten te Odessa en te Helsingfors; de Engelschen en Japanners te Wladiwostok. Want die Japansche landing heeft plaats gehad, ondanks Amerika's vermaning. Er zijn echter Engelschen meegekomen, om een oog in het zeil te houden.
De hoop der Engelschen, dat het zoude gelukken hun Palestijnsche met hun Mesopotamische front in verbinding te brengen, en zoo de Turken voor goed van Arabië af te snijden, is niet in vervulling gegaan. Zij hadden den Hedjazspoorweg bereikt en er een stuk van vernield, maar zijn vervolgens teruggeworpen. - Batoem, Kars en Ardahan, hun door den vrede van Brest-Litowsk toegewezen door de bolsjewiki die daar geen gezag oefenden, zijn nu door de Turken met de wapenen op de werkelijke bezitters veroverd.
Hetgeen de vorige maand gevreesd werdGa naar voetnoot1) is gebeurd: nadat wij onrecht hebben moeten lijden van de hand der | |
[pagina 362]
| |
Geassocieerden, komt thans Duitschland ons met onrechtmatige eischen overvallen. Wij vernemen dat uit de krododillentranen waarmede de Engelsche pers dagelijks onze ontbijttafel bevuilt; niet uit de mededeelingen onzer eigen regeering, die de nieuwe leer, het volk in het vertrouwen te nemen, nog maar zeer beschroomd in practijk brengt. Buiten comité-generaal zeide minister Loudon heden niet meer, dan dat de door Duitschland's eischen geschapen toestand ‘zeer ernstig’ was. Beschouwingen van Germania en Tägliche Rundschau, in de ochtendbladen van heden overgenomen, schijnen deze mededeeling te bevestigen. De Germania vooral is een model van onbeschaamdheid. Zij geeft te verstaan, dat het thans voor Nederland de kwestie is geworden, ‘te treden in het eene of het andere kamp’. Lang zijn wij aan de consequentiën van Duitschlands' bezetting van België ontkomen, maar nu schijnen zij ons niet langer te zullen worden bespaard. Duitschland zal ons, bij de steenkool- en ijzer-onderhandeling, terdege doen gevoelen dat wij geen levensmiddelen meer hebben aan te bieden. Het is niet anders. Maar bovendien schijnt het in de zand- en grint-kwestie ons eene gedragslijn te willen voorschrijven die strijdig is met wat wij als onzen plicht hebben erkend. Alle toegeven op dit punt zij uitgesloten. Het behoedt ons tòch niet voor materieelen nood; het voegt daar alleen moreelen ondergang aan toe. De regeering zoeke de kracht die zij op dit oogenblik zal behoeven, waar die alleen te vinden is: in de aanraking met het Nederlandsche volk, dat niet verkiest aan eene Germania zijn oude eer te verpanden. De Nederlandsche pers, zoo eenstemmig in het schepengeval, spreke, eer het te laat is, thans even luide, en de regeering antwoorde. Wat is er gaande? Wat eischt men van ons? Gij die het weet, gij hebt het ons thans te zeggen. C. |
|