‘men zou den tooverstaf van Faust zelven moeten hebben, om deze toovertragedie op de planken te brengen’.
Hoe sympathiek is niettemin Royaards' pogen; en hoe begrijpelijk, dat hij, na jarenlang aarzelen, den wensch van zijn jeugd, uit zijn Rotterdamschen Hamlet-tijd, heeft willen vervuld zien! ‘Den beslissenden stoot, dat ik dééd’, zoo zei hij den eersten avond te Amsterdam, ‘heeft Diepenbrock gegeven; die in verwonderlijk korten tijd een nieuwe Faust-muziek heeft geschreven’. Mij zou het, nochtans, evenmin leed-doen als verwonderen, zoo Royaards er toe kwam, zijn Faust zonder muziek te spelen: met het Greetje-gezang, dat uit den mond van mevrouw Royaards bekoort en ontroert; met de schalksche volksliedjes, niet langer, op meer dan eens hinderlijke wijze, uit het orkest, doch van het tooneel af door getokkel begeleid. Vanzelf verviel dan tevens de dans... dat ballet achter gaas van Lilly Green; waar Royaards-Faust met den rug naar toe zit, al moet het dienen om hem te ontvlammen; en waarbij hij zijn leunstoel een béétje verschuift, opdat wij-in-de-zaal er van zullen genieten.
Nog veel meer versobering wáre moog'lijk. Eén storend, in stee van helpend, decor-effect is trouwens al vervallen, hoewel Goethe's tekst het voorschrijft en Royaards een Duitsch gebruik heeft gevolgd, door na het aanroepen van den Geest door Faust, den bekendsten pleisterkop van Zeus midden in een stralend rooden gloed op het achterdoek te brengen.
Den regisseur Royaards heb ik warm bewonderd in het Kerktooneel, waar het koorgezang veel te wenschen liet, en de muziek Greetje's klagen onverstaanbaar maakte; doch Van Dalsum's prachtige stem diep schokte als die van den boozen geest; en de tooneelschikking, met Van Dalsum's plaatsing ter zij van een luchter, essentieel en schoon werkte. Gelukkiger nog was de regisseur met den Paaschmorgen. ‘Die Erde hat mich wieder’, zegt de verdeemoedigde Faust; en na de schoon-sombere beslotenheid der studeercel aanschouwen we de stadspoort, in den tekst aangegeven - Lensvelt's gansche tooneel-conceptie berust op die poort - en daarachter de wijde velden. Een juichende jongen komt aangerend, in dolle pret, de pet omhoog, als fluitspeler voert hij een sliert kinderen aan, een slinger van fraaie bontheid op het wijde tooneel door de hooge poort; een