Bibliographie.
Ons mooi en nijver Nederland, door Jozef Cohen, letterkundige, en Wytze Keuning, onderwijzer; buitentekstplaten van Ant. van der Valk; bij J.B. Wolters' U.M., Groningen, den Haag, 1917; vier deeltjes, geïllustreerd.
Bij wijze van verwijt, althans met een tikje geringschatting, is aan de aardrijkskunde wel eens toegevoegd, dat zij niet is een zelfstandige wetenschap: zoodra men op welk onderdeel ook wat dieper ingaat, verhuist men: naar natuurkunde, geologie, economie of geschiedenis bijvoorbeeld.
De aardrijkskunde mag zich deze aanmerking als veer op den hoed steken! Want er is mee gezegd, dat er misschien geen enkel vak is, zóó geschikt als zij om algemeene ontwikkeling bijtebrengen.
Komt zij echter in ons onderwijs wel tot haar recht? Allerminst. Zooals zij op de gymnasia in den hoek geduwd wordt, is het ergerlijkst. Op de andere scholen, lager en middelbaar, hangt het meer van de gebruikte leerboeken en van den onderwijzer en zijn methode af, wat gehaald wordt uit het mooie vak.
Voor het lager onderwijs is nu een reeks heel opmerkelijke boekjes aan het verschijnen, totnu vier deeltjes, die veel ten goede veranderen kan.
De schrijvers hebben zich bezield aan het kostelijke boek van Selma Lagerlöf ‘Niels Holgersson's wonderbare reis’, het verhaal van den luien, dierenplagenden jongen, die kabouter wordt en op een ganserik Zweden doortrekt, het land leert kennen en zijn dierenwereld, en aardrijkskunde leert (met iets van al die andere vakken, die eraan vastzitten) en dierenvriendje wordt.
Zij laten een nederlandschen jongen ooievaar worden en ons land doorkruisen in alle richtingen. Aan het verhaal is veel zorg