De Gids. Jaargang 82
(1918)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 570]
| |
Buitenlandsch overzicht.24 Febr. 1918.De Centralen hebben Trotzky laten praten tot zoolang zij het eens waren geworden met de Oekraine. Dat blijkt nog niet zoo heel gemakkelijk te zijn gegaan. De Oekraine bechikt over dat kostbaarste van alle bezit: een graanvoorraad. Zij heeft dien niet willen uitleveren dan tegen afstand van het gouvernement Cholm. En het zelfbeschikkingsrecht? De Polen roepen moord en brand; - wat zegt Cholm zelf? Geraadpleegd was het niet; ware dit gebeurd, het zou vermoedelijk niet met één stem hebben gesproken. Cholm is het eenige gedeelte van Congres-Polen waar veel Oekrainers in worden aangetroffen; op vele plaatsen vormen zij de meerderheid der bevolking, maar de hoogere klasse en het grootgrondbezit zijn er Poolsch. Als afzonderlijk gouvernement is Cholm van zeer jongen datum. Toen in 1905 de oekase op de gewetensvrijheid verscheen, keerden de indertijd met geweld tot de orthodoxie bekeerde ‘uniaten’ tot hun vroeger kerkverband terug. De orthodoxe bisschop die te Cholm de rol van hoofdagent der russificatie gespeeld had, protesteerde, en in de jaren van reactie die op 1905 volgden, verleende de Rijksregeering hem gehoor. Stukken der gouvernementen Lublin en Siedcle werden van die gouvernementen afgesneden en tot een nieuw gouvernement Cholm bijeeengevoegd, dat onttrokken werd aan het gezag van den gouverneur-generaal te Warschau en voor bestuurszaken onmiddellijk onder den minister van binnenlandsche zaken te St.-Petersburg kwam | |
[pagina 571]
| |
te staan; hoewel, evenals in de rest van Polen, de code Napoléon er van kracht bleef, werd het nieuwe gouvernement voor de rechtspraak tot het ressort van Kiëf gebracht, en eveneens voor de onderwijszaken (wet van 6 Juli 1912). De Polen hebben zich destijds tot het uiterste van hun geringe middelen tegen dezen maatregel verzet, en sedert de Duitsche occupatie werd Cholm opnieuw als een deel van Polen beheerd. Thans wees het verdrag met de Oekrainische volksrepubliek het betwiste gebied aan dezen staat toe. De Polen zijn hier onmiddellijk heftig tegen uitgevaren; de ministers te Warschau hebben hun portefeuilles nedergelegd, en de Poolsche Rijksdagsclub protesteert in Duitschland, de vertegenwoordigers van Galicië doen het in Oostenrijk. Daar Oostenrijk zich, ten gevolge der partij- en nationaliteitsverhoudingen in Cisleithanië, veel meer aan Galicië te storen heeft dan Duitschland aan Posen, baart de zaak Seidler meer zorg dan Hertling. De Polen in Oostenrijk dreigén met een stelselmatige oppositie tenzij de bepaling van het vredesverdrag, die Cholm aan de Oekraine toewijst, wordt herzien. Daarop hebben nieuwe onderhandelingen tusschen de Centralen en de Oekraine plaats gehad, waarbij deze laatste er in berust heeft, dat de bepaling omtrent Cholm anders zal worden geredigeerd dan zij in het verdrag van 9 Februari luidde. Daarin werd de opsomming der punten die ‘in het algemeen’ den loop der grens tusschen de Oekraine en Polen aangaven (en uit de ligging van welke punten het voornemen bleek, het gouvernement Cholm aan de Oekraine uit te leveren) door de woorden gevolgd: ‘In bijzonderheden zal deze grens volgens den aardrijkskundigen toestand en met inachtneming van de wenschen der bevolking door een gemengde commissie worden vastgesteld.’ Een gemengde commissie: versta, van Centralen en Oekrainers. Thans heeft Seidler te Weenen medegedeeld (19 Febr.) dat bij aanvullende conventie tusschen de Centralen en de Oekraine is overeengekomen dat gezegde commissie, uit vertegenwoordigers der contracteerende partijen en uit vertegenwoordigers van Polen gevormd, niet gehouden is de grenslijn in ieder geval te trekken langs de punten in het verdrag van 9 Febr. genoemd, doch het recht heeft ‘de uit de ethnographische ligging en uit de wenschen der bevolking voortspruitende grenzen’ ook | |
[pagina 572]
| |
oostelijk van genoemde punten te leggen. Uit eene mededeeling van Kühlmann te Berlijn (20 Febr.) blijkt, dat deze nieuwe conventie door Oostenrijk met de Oekraine beredderd is, met goedvinden van Duitschland. De omstandigheid, dat tusschen 9 en 19 Februari de Rada van Kiëf die het verdrag van 9 Februari sloot aan de bolsjewiki heel wat terrein heeft verloren, zal op hare tegemoetkomende houding van overwegenden invloed zijn geweest. Zij heeft de troepen der Centralen moeten inroepen om zich de bolsjewiki van het lijf te houden. Oostenrijk heeft van Duitschland verlof bekomen, bij deze militaire expeditie wat achteraf te blijven; het zijn in hoofdzaak Duitsche troepen die, van het Noorden uit, naar Kiëf op weg zijn. De bolsjewiki namelijk bepalen zich in het gebied der Oekraine niet tot staatkundige maatregelen: zij gaan ook op de graanschuren af, en daar hun gebrekkige transportmiddelen hen niet in staat stellen den inhoud naar St. Petersburg over te brengen, steken zij dien in brand. En Duitschland gebruikt met de bolsjewiki nu geen geduld meer. Te Brest Litofsk hadden de Centralen, zoodra zij van het verdrag met de Oekraine zeker waren, Trotzky's woordenvloed met een ultimatum gestuit. ‘De gebieden tusschen de grenzen van Duitschland en Oostenrijk-Hongarije, en het door hunne troepen bezette frontGa naar voetnoot1), zullen niet meer onder Ruslands oppergezag staan. Uit het feit dat zij vroeger tot het Russische keizerrijk behoorden, zullen voor die gebieden volstrekt geene verplichtingen tegenover Rusland voortvloeien. Het lot dezer gebieden zal worden vastgesteld bij overeenkomsten, welke Duitschland en Oostenrijk-Hongarije met hare bevolkingen zullen aangaan.’ Trotzky heeft dit ultimatum niet beantwoord, maar Brest verlaten, onder verklaring dat Rusland van de onderteekening van een formeel vredesverdrag afziet, doch den oorlogstoestand met Duitschland, Oostenrijk-Hongarije, Turkije en Bulgarije voor geëindigd verklaart en bevel geeft tot | |
[pagina 573]
| |
volledige demobilisatie van de Russische strijdkrachten op alle fronten (10 Febr.). De Russische strijdkrachten bevonden zich al niet meer aan het front; voor zoover zij Trotzky gehoorzaamden, hadden zij zich bij de ‘roode gardes’ gevoegd die er in het binnenland den schrik onder hielden. Trotzky zeide als het ware tot de Centralen: ‘Komt maar op. Hebt gij lust u in ons wespennest te steken, wel moge het u bekomen. Gij kunt, als gij verkiest, bij ons de besmetting komen opdoen die wij u toewenschen. Waagt u te St. Petersburg of te Moskou, en eer gij 't weet hebt gij de revolutie te Weenen en te Berlijn.’ (Juist waren, in navolging van die te Weenen, ook te Berlijn en in andere Duitsche industriesteden onlusten uitgebroken, die de maximalisten als de voorboden eener Duitsche omwenteling moeten hebben beschouwd. Maar slechts eene minderheid der arbeiders nam aan de beweging deel, en de regeering is bij machte geweest, haar met kracht en snelheid te onderdrukken). De wereld wachtte eenige dagen, en het maakte den indruk of de openbare meening in Duitschland met het geval niet weinig verlegen zat. ‘Hoe onbehoorlijk van Trotzky’, was de grondtoon der oordeelvellingen. Zóó gedraagt zich geen verslagene; hij onderteekent en bezegelt plichtmatig het document, waarin de gevolgen zijner nederlaag vermeld staan. Intusschen drong men er niet terstond op aan (enkele annexionisten dan uitgezonderd), dat de troepen nu weder zouden oprukken en zich van nog andere stukken gewezen Russisch gebied meester maken, dan zij reeds lang geleden bezet hadden. De regeering heeft vermoedelijk in deze aarzeling niet gedeeld. De frontlijn was indertijd gekozen als goede militaire grenslijn in oorlogstijd; maar nu komt het er op aan een politieke grenslijn te trekken voor vredestijd. Rusland tracht zich te onttrekken aan alle verantwoordelijkheid voor de bepaling dier lijn; de feitelijke regeling wordt overgelaten aan hem die meent de verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Wellicht komt eerlang het bewind der bolsjewiki ten val en wordt opgevolgd door eene regeering die wèl een vredestractaat op de gebruikelijke wijs onderteekenen wil. Het is voor Duitschland van belang, dat de | |
[pagina 574]
| |
feitelijke toestand dien een dergelijke regeering aantreffen zal, voor de Duitsche wenschen zoo gunstig mogelijk zij. Ieder die er kans toe ziet pleegt in het huis der bolsjewiki inbraak: de gedemobiliseerde Polen te Mohilef, Witebsk en Smolensk; de Kozakken en Kaukasiërs elders; waarom zou Duitschland er zich van onthouden? Mits het niet meer neemt dan het met een matige bezetting houden kan: de beslissing in het Westen mag er niet door in gevaar worden gebracht. En zoo hebben wij nu de Duitschers, na een waarschuwing dat zij den wapenstilstand als door Trotzky verbroken beschouwen, Lijfland, Esthland, de streek van Minsk en de Oekraine zien binnenrukken. De gedragingen der bolsjewiki zijn van zulk een aard, dat de invaller zich alom als redder voor kan doen en door een goed deel der bevolking ongetwijfeld ook als redder wordt beschouwd. Of ook Finland op de lijst staat? De gruwelen der roode garde schijnen daar alles te overtreffen wat tot dusver in Rusland is vertoond. De bolsjewiki hebben in die mate vertrouwd op hun revolutionnaire actie, dat zij achter het oude front allerlei oorlogstuig onbeheerd hebben achtergelaten, dat thans den Duitschers zonder slag of stoot in de handen valt. De regeering te St. Petersburg schijnt het hoofd kwijt te zijn; Lenin en Trotzky hebben bij draadloos telegram doen weten, ‘dat de raad van volkscommissarissen zich in de huidige omstandigheden gedwongen acht, formeel te verklaren, dat hij bereid is den vrede te teekenen op de voorwaarden, door de afvaardigingen van het viervoudig verbond te Brest-Litofsk gedicteerd.’ Zijn Reuter-berichten uit St. Petersburg juist, dan is het besluit tot afzending van dit telegram in den raad van volkscommissarissen genomen met één stem meerderheid, en zijn de soviets er niet over geraadpleegd. De verwarring is, volgens diezelfde berichten, te St. Petersburg tot een onbeschrijfelijke hoogte gestegen.Ga naar voetnoot1) De Duitsche regeering achtte, na de ervaring uit vroegere draadlooze telegrammen uit St. Petersburg opgedaan, het | |
[pagina 575]
| |
aanbod van Lenin en Trotzky niet ‘formeel’ genoeg, en heeft om schriftelijke bevestiging gevraagd, die Lenin en Trotzky zich gehaast hebben te zenden. Duitschland heeft daarop een antwoord geseind waarvan de tekst niet is publiek gemaakt; vermoedelijk houdt het in dat de voorwaarden van Brest-Litofsk vervallen zijn, en dat de gelegenheid openstaat, naar het Duitsche hoofdkwartier te komen om nieuwe voorwaarden te vernemen. De troepen blijven voortrukken en de nieuwe voorwaarden zullen wel niet worden opgegeven eer zij de hun voorgeschreven eindpunten zullen hebben bereikt. Of Lenin en Trotzky er dan nog zullen zijn, om ze te overwegen? - Onderwijl zijn Kühlmann en Czernin naar Boekarest, om vrede te maken met Roemenië, dat als het langer volhield nu ook Moldavië zou zien bezetten, en hoopt, tegen de aan Bulgarije af te stane Dobroedsja, Bessarabië te kunnen inruilen waar de bolsjewiki geen gezag uitoefenen en dat ook nog niet in het gebied der Oekraine schijnt begrepen. (Het verdrag van 9 Februari regelt alleen de grens tusschen Oostenrijk-Hongarije en Polen eener-, en de Oekraine anderzijds). Vermoedelijk zal de Oekraine wel niet geheel Bessarabië aan Roemenië willen overlaten en krijgen Kühlmann en Czernin dus de bemiddelaarsrol; - intusschen heeft St. Petersburg doen weten dat het zich tegen de inlijvingszucht van Roemenië te weer stellen wil, doch het is thans minder de vraag geworden wat het wil, dan wat het kan.
Terwijl in Oost-Europa alles door elkander warrelt, blijft het op de fronten tegen de ‘geassocieerden’ (men spreekt na het Russische avontuur niet langer van de Entente, maar heeft een term uitgevonden die Engeland, Frankrijk, Italië en Amerika omvat), opmerkelijk stil. Alleen wat ‘peilingen’, voornamelijk door Fransche troepen verricht, om te weten te komen waar het Duitsche offensief zal worden ingezet. Het Duitsche offensief; - want de ‘geassocieerden’ geven zonder aarzeling te kennen, dat het offensief niet van hen komen zal. Een jaar geleden spraken zij heel anders. Zij beweerden toen de Centralen door een concentrischen aanval tot den vrede te zullen dwingen; thans verzekeren zij nog slechts, den aanval der Centralen te kunnen afwachten. | |
[pagina 576]
| |
Zij noemen het nu hun moeilijksten tijd: Rusland afgevallen en Amerika nog niet in volle kracht ter plaatse. Komen zij er thans doorheen, dan zal aanstonds, wanneer er een paar millioen Amerikanen zijn in plaats van een paar honderdduizend, de kans te hunnen voordeele moeten keeren... Getallen; altijd getallen. Hoe oud zijn niet die becijferingen, dat de Entente in geld, in schepen, in munitievoorraad, in aantal manschappen, op de Centralen een voorsprong heeft? Wat is met dien voorsprong bereikt? De verovering van Zuid-Mesopotamië, van Zuid-Palestina (daareven Jericho gevallen), van de Duitsche koloniën; de uitsluiting van Duitschland van het oceaanverkeer (maar niet van dat op de Oostzee). Maar dat alles beslist den oorlog niet. Duitschland blijkt zich, ondanks al, tegen den honger te kunnen vrijwaren. Wat het niet kan, is, met zijn duikbootenoorlog Engeland de levensader afsnijden. De cijfers wijzen uit, dat er allengs minder tonnenmaat naar den bodem der zee verdwijnt. Kan Duitschland soms nòg beproeven wat in '14 mislukte: Frankrijk te vermorzelen? De naaste toekomst zal het uitwijzen - misschien. De geassocieerden zeggen dat zij zich niet ongerust maken. Zij hebben een nieuw orgaan dat in het gebrek aan leiding uit één hand zoo goed mogelijk tracht te voorzien: den oorlogsraad te Versailles. Men herinnert zich dat het besluit tot instelling van dit lichaam genomen is te Rapallo, na de ramp in Italië, en dat Lloyd George, bij zijn terugkomst te Londen, toen heel wat heeft moeten hooren over beweerde opoffering der zelfstandigheid van het Engelsche legerbevel. Hij is daarvan geschrokken en heeft eindelijk ontkend, dat het nieuwe orgaan met uitvoerend gezag zou worden bekleed. Nu de oorlogsraad eenigen tijd bestaan heeft, spreekt hij anders. Het lichaam heeft een manifest uitgegeven (3 Febr.), waarbij het verklaart tusschen de redevoeringen van Hertling en van Czernin, in Januari gehouden, geen verschil van eenige beteekenis te kunnen ontdekken; op beide die redevoeringen is het antwoord: ‘wij houden vol, en wachten het heil van militaire krachtsinspanning, wier succes verzekerd is door eene uitbreiding onzer functiën.’ - ‘Wat is hieronder te verstaan?’ vraagt Asquith in het Lagerhuis (12 Febr.). Het | |
[pagina 577]
| |
Huis stelt vertrouwen in den Britschen opperbevelhebber (Sir Douglas Haig), en in het hoofd van den Britschen generalen staf (Sir William Robertson). Heeft de uitbreiding der functiën van den oorlogsraad te Versailles de goedkeuring verworven ‘van degenen die onze eerste raadslieden zijn?’ - Lloyd George: ‘Ik kan niet antwoorden zonder geheimen der opperste legerleiding van de geallieerden te verklappen. Het is volkomen juist, dat ik in November het Huis mededeelde, dat het niet in het voornemen lag, den oorlogsraad eenige uitvoerende functiën te geven. Sedert heeft Rusland den oorlog gestaakt, en brengt Duitschland zijne divisiën naar het Westen over. Wij te Versailles hadden den nieuwen toestand te overwegen. Het is noodig geworden over de geheele kracht van Frankrijk, Engeland, Italië en Amerika te kunnen beschikken om deze op één punt aan te wenden. Bij al onze besluiten is volkomen overeenstemming bereikt’. Van die besluiten zelve zeide hij niet meer, dan dat één er van inhield, ‘aan het Britsche leger een grooter deel der verdediging van Frankrijk over te laten.’ Lloyd George had hierop geen goede pers. ‘Aan welke handen is het lot van ons leger toevertrouwd?’ vroeg de Daily News. ‘Zijn Haig en Robertson ondergeschikt gemaakt aan het Fransche opperbevel?’ Wat er feitelijk besloten is, blijft eene vraag. Zij werd met meer aandrang dan ooit gesteld sedert men, eenige dagen na deze ontmoeting tusschen Asquith en Lloyd George, vernam dat Sir William Robertson als hoofd van den generalen staf door een ander was vervangen. Lloyd George heeft daarop (19 Febr.) aan de mededeeling van 12 Februari toegevoegd, ‘dat de uitbreiding van functiën had plaats gehad op zeer krachtige vertoogen met name van de Amerikaansche regeering’. Men was het er over eens geweest, ‘dat de oorlogsraad uitvoerend gezag hebben moest’, maar aanvankelijk was er verschil geweest over de vraag, ‘hoe dat centrale gezag moest worden samengesteld’. De Fransche en Britsche generale staven hadden gewild, dat het bestaan zou uit de vergadering der chefs van de verschillende nationale staven. Dit denkbeeld was als onpractisch verworpen: het centrale lichaam zou onafgebroken moeten zitten, en de chefs van den Britschen en van den Italiaanschen | |
[pagina 578]
| |
generalen staf kunnen maar van tijd tot tijd naar Frankrijk komen. Daarop had de Amerikaansche delegatie de goede oplossing aan de hand gedaan, in ‘een van de bekwaamste stukken, die ooit aan een militaire conferentie ter overweging zijn aangeboden. De eenige reden waarom ik het niet voorlees, is, dat het operatieplan er doorheen geweven is. Het document bepleit het voorstel met onweerstaanbare kracht van bewijsvoering’. De heeren hadden dan ook niet weerstaan, maar het plan, ‘hier en daar veranderd’, aangenomen. De veranderingen schijnen van Haig te zijn gekomen; ‘het waren punten die de samenstelling betroffen en die den wortel van het voorstel niet raakten’. (Ra ra wat is dat? de zaak waarin het Amerikaansche voorstel te voorzien had, was immers, volgens George's eigen voorstelling, ‘de samenstelling’ van het centrale gezag?) Toen dan het Amerikaansche voorstel was aangenomen, was de positie van Britsch vertegenwoordiger in den (permanenten) centralen militairen raad die daarmede geschapen wasGa naar voetnoot1), aan Robertson aangeboden, die geweigerd had, en eveneens geweigerd had chef van den Britschen generalen staf te blijven, tenzij de Britsche vertegenwoordiger in het nieuwgeschapen lichaam de ondergeschikte zou zijn van den chef van den Britschen staf en van dezen zijne bevelen ontvangen. ‘Wij moesten dat verwerpen, omdat er dan een ondergeschikte zou komen in een positie van het grootste gewicht, waar hij beslissingen van vitaal belang zou moeten nemen, op honderd mijlen afstand van zijn chef, die niet op de hoogte zou zijn van de ontwikkeling der beraadslaging op de conferentie in kwestie.’ Er had dus niets anders opgezeten dan Robertson te laten gaan; tot Britsch vertegenwoordiger in den nieuwen raad te Versailles was nu generaal Sir Henry Rawlinson benoemd. Men ziet dus dat het ei van Columbus bestaan heeft in een inrichting die wel de benoeming van een generalissimus vermijdt (het zou een Franschman moeten wezen, en daar berust geen Britsch opperbevelhebber in, en evenmin een Britsch Lagerhuis), maar toch mogelijk maakt zekere ‘be- | |
[pagina 579]
| |
slissingen van vitaal belang’ te laten nemen en uitvoeren zonder ruggespraak met Londen, Rome, Washington. Dat Lloyd George bij de bespreking van dit alles van dierbaarheid droop, toont wel aan dat er heel wat naijver en krakeel te verheimelijken was. Wat de Amerikaansche uitvinding zal opleveren (is men al zóó ver ook ‘het operatieplan’ uit handen van Amerika te moeten ontvangen?) zal de toekomst leeren. Asquith eindigde met te zeggen dat hij ongerust bleef, maar op de krachtproef van een votum van wantrouwen (waartoe George hem ten slotte uitdaagde) heeft hij het niet laten aankomen.
Czernin had, de vorige maand, in het bijzonder tot Wilson het woord gericht, en Wilson heeft geantwoord (11 Febr.). In gematigder toon dan de oorlogsraad te Versailles geeft hij toch eveneens te kennen dat de gelijktijdige rede van Hertling aan die van Czernin vrijwel alle waarde ontneemt. Immers welk effect kunnen Czernin's tegemoetkomende algemeene verzekeringen hebben, nu hij zich tevens in concretis van te voren heeft vastgelegd aan wat Berlijn en Konstantinopel decreteeren zullen ten opzichte der Duitsche en Turksche belangen? Wat Hertling betreft, dezen wordt door Wilson onder het oog gebracht ‘dat de wereldvrede niet kan worden in elkaar geprutst uit afzonderlijke overeenkomsten tusschen machtige staten... Elk punt moet onderworpen worden aan het gemeenschappelijk oordeel, om uit te maken of het billijk is en een daad van gerechtigheid.... Elke territoriale regeling die van dezen oorlog het gevolg is, moet gemaakt worden in het belang en ten behoeve van de betrokken bevolkingen, en niet als onderdeel van een compromis of regeling van aanspraken tusschen wedijverende staten.....’ Ja, dat alles behoorde wel. Maar begint dit vredesprogram niet bedenkelijk veel te lijken op de vermaarde constitutie: ‘Art. 1. Tous les Français seront vertueux. Art. 2. Tous les Français seront heureux?’ De vraag is geworden of uitgeput Europa zich niet bij het mindere zal moeten nederleggen, nu het door zijn ongeloof het meerdere vooralsnog buiten zijn bereik gesteld heeft. Hadde het zedelijke geboden verstaan toen het tijd was, de wereldoorlog ware nimmer | |
[pagina 580]
| |
uitgebroken. Maar hij is uitgebroken en heeft tot toestanden geleid die om onmiddellijke voorziening roepen. Zie Rusland, en half Europa kan eerlang een Rusland dreigen te worden. Niet allen die Damascus genaderd zijn, omschijnt snellijk een licht van den hemel. De ideale vrede blijft het streven, de mogelijke is het sluiten waard.
Om wat dichter bij honk te eindigen: In geen land wordt met de zelfbeschikking zonderlinger spel gespeeld, dan in Vlaanderen. In Oost-Europa was de zaak in wezen dezelfde, maar in uiterlijk nimmer zóó potsierlijk. ‘Schildwacht, men arresteert een minister van het koninkrijk Vlaanderen!’ Was het de heer T'Sjoen of de heer Tack? Brave jongens van 't Zal wel Gaan, wat sloegt gij, jaren geleden, beter figuur bij uw ton tripel! Kan u dáár slechts de verteederde herinnering van een enkeling blijven liefhebben, het oog der wereld zal teederheid missen, als het u voortaan ziet, hotsend in Black Maria... Wat speelt gij en uws gelijken de Belgische regeering een mooie troeven in de hand! Als zij ze nu maar uitslaan durft. Daartoe den moed te vatten ware een werk - voor Albert. Sprak hij nu het rechte woord, en deed hij, teruggekeerd, dat woord gestand, in Vlaanderen's hart ware voor altijd Coburg koning.
C. |
|