De Gids. Jaargang 82
(1918)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ziekteverzekering in de knel.Formeel heeft de opneming van de Wet-Talma in het Staatsblad van 5 Juni 1913 over de grondslagen der Nederlandsche ziekteverzekering beslist. Doch de groote oppositie destijds, het ongekende rekken van de invoering, de kritiek post factum ook van Talma's partijgenooten, losgekomen toen Treub's ontwerp tot wijziging verscheen; dit alles, gevoegd bij de ontwikkeling der ziekteverzekering in andere landen, met name Zwitserland, maken het raadzaam, met zulk een formeel antwoord de zaak niet als uitgemaakt te beschouwen.
De inmenging van de overheid op dit gebied behoeft geen verdediging meer. Het algemeen nut, de noodwendigheid der instelling zijn voldoende erkend! Maar hoevèr zal de zorg van den Staat zich uitstrekken? Het is van belang, vooreerst te constateeren, dat het feit, dat de wetgevende macht belangstelling toonde, prikkelend gewerkt heeft. De achtereenvolgende wetsontwerpen hebben onmiskenbaar de inspanning der bevolking zelve vermeerderd, uit de oprichting van nieuwe ziekenfondsen blijkt dit duidelijk. Mij stonden tweeërlei gegevens hiervoor ten dienste, een rondvraag, onder meer naar de jaren van oprichting door den Noord-Hollandschen Bond van ZiekenfondsenGa naar voetnoot1) ingesteld; en - voor het geheele land - de gegevens omtrent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
datzelfde punt van den heer Directeur-Generaal van den Arbeid, verzameld naar aanleiding van de hierna nog nader te noemen opdracht van Minister Talma in de jaren 1911 en 1912. Een overzicht der oprichtingsjaren geeft in beide gevallen een aanzienlijke stijging te zien in het laatste decennium der 19e eeuw en het eerste der 20e eeuw.
Het is niet overbodig, omdat het er nog verre van is, dat deze zaak als een volksbelang van den eersten rang onze politieke wereld, zooals behooren zou, vervult, den nadruk er op te leggen, dat dit belang, hoe de zaak ook geregeld worde, aanzienlijke geldelijke bijdragen uit de openbare kas wettigt, ja, daartoe den wetgever verplicht. De proefsteen of de theoretische instemming gemeend is, zij daarin gelegen. Rijkelijke staatshulp! Aldus stelle de overheid het in de oogen van den kleinen man zelf boven twijfel, dat deze zijne zaak er eene is van algemeen belang tevens, en wat hij zelf bijdraagt, moet kennelijk, zóó, dat het ook den eenvoudigsten duidelijk is, overtroffen worden door de uitkeeringen. Dan zal het eigenbelang ook de nu onverschilligen in groote meerderheid tot deelneming prikkelen. De overheid rekene het ook niet beneden hare waardigheid, dat van harentwege propaganda gemaakt wordt. Bij verschillende aanleidingen hebben de autoriteiten uitmuntende gelegenheid, op het nut der ziekenfondsen de aandacht te vestigen, bijvoorbeeld bij het sluiten der huwelijken. Door de onderwijsinrichtingen meer breedvoerig, op openbare plaatsen meer beknopt, kon de overheid stelselmatig de idee bevorderen. Dan zal zij zonder twijfel burgerschap verkrijgen. Die voorspelling is niet te gewaagd, omdat reeds eeuwen lang ons volk blijk heeft gegeven van vertrouwen en sympathie ten opzichte van de ziekteverzekering.Ga naar voetnoot1) Ook de feitelijke groote verbreiding, die in bepaalde streken van ons land reeds bereikt is, doet het beste verwachten voor het geheele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land; want dat resultaat is verkregen, ofschoon, in tegenstelling met andere landen, hier in Nederland de overheid absoluut verre heeft gestaan. Nadat de revolutietijd aan de ziekenfondsen der gilden, ook der knechtsgilden, het leven had gekost, moest, zonder steun, de bevolking, de kleine man het werk ter hand nemen, om in plaats van die oude fondsen nieuwe te stichten. Zijn deze eenmaal weer algemeen geworden, dan moet de tijd aanbreken, om te onderzoeken of de Staat den geldelijken steun verminderen kan. Dit is wenschelijk, want later komen weer andere eischen op de openbare middelen losstormen. Kan er, wanneer ervaring opgedaan is, tot een fixum besloten worden, dan komt dit, gezien de toeneming der bevolking, op een relatieve vermindering der subsidie neer; zoodat in dezen gedachtengang de subsidie-kwestie zóó geregeld moet worden, dat de wetgever van tijd tot tijd het bedrag herziet.
Op twee punten is dan een onderzoek naar den rechtsgrond voor het wettelijke ingrijpen noodig: de dwang tot deelneming voor zekere categorieën der bevolking, en de dwang tot bijdragen voor de werkgevers. Het principiëele verzet tegen een dwang tot deelneming is gaandeweg verdwenen, een enkelen kampioen, zooals Fabius, uitgezonderd. Het recht van den Staat om te dwingen, wordt dikwijls als van zelf sprekend beschouwd; het Duitsche Rijk gaf het voorbeeld. De daar onophoudelijk gevoerde propaganda voor het systeem vond bondgenooten in de alom ook elders aanwezige stroomingen ten gunste van maatregelen voor de arbeidersklasse; en zóó is het gebeurd, dat hier te lande over die verplichting lichter is heengestapt, dan op grond van de heerschende politieke denkbeelden te verwachten was. Niet overal echter. Bij volksreferendum werd in Zwitserland een wet afgestemd, die de verplichte ziekteverzekering zou hebben ingevoerd; een feit, dat tot nadenken stemt over het wezen en de gevolgen van zulk een plicht. In haar wezen is het een curateele; immers aan de betrokken groepen wordt de gelegenheid ontnomen, om in de behoeften, die de ziekteverzekering te bevredigen heeft, op andere dan de wettelijk voorgeschreven wijze te voorzien, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hetgeen een sterk ingrijpen in persoonlijke vrijheid beteekent, vooral wat de geneeskundige verzorging betreft. De wijze waarop men zich, als lid eener ziekenkas, geneeskundige hulp toegewezen ziet, is wel zeer verschillend van de geneeskundige praktijk ten opzichte van allen die daar buiten staan; en er is een zekere categorie van den arbeidersstand die wel op deelneming aan fondsen tot geldelijke uitkeering prijsstelt, maar die tevens voor zich individueel die verhouding tot den geneesheer wenscht zooals voor de burgerklasse regel is en niet anders; vrije keuze van hunnen dokter en betalen per visite. Die vrijheid van beweging past uitteraard bij onze maatschappelijke verhoudingen. Wie door de wet nu tot deelname aan en dus tot bijdragen in de kosten van een officieele ziekteverzekering gedwongen wordt, zal zich voor dubbele uitgaven geplaatst zien, zoo hij met voorbijgaan van de fondshulp niettemin zijn eigen geneesheer ontbiedt. Dat is voor menschen met kleine beurzen uitgesloten. Maatschappelijke verhoudingen, waarin dwang paste, zijn uit de geschiedenis te over bekend. Er was een tijd, dat in ambachten en bedrijven de arbeid door leden van gilden geschiedde; hunne geprivilegiëerde plaats gaf den leden een uitsluitend recht op den te verrichten arbeid. Zoo stelde het schippersgilde een lijst vast van de volgorde, waarin de leden de voorkomende vrachten zouden aannemen; een teeken van groote gebondenheid is zulk een maatregel. Welnu, in zulk een stelsel paste de verplichting, om onderling, allen te zamen, de zieke makkers te helpen; die verplichting was in de keuren van bijna alle gilden in Nederland opgenomen; en daaraan werd voldaan door persoonlijke diensten, zooals: waken bij het ziekbed, en met geld: de regelmatige bijdragen, nu eens in de algemeene gildekas, dan weer in het speciale gilde-ziekenfonds gestort. Deze dwang was het complement van een bevoorrechte positie. Gaven de patroons in die tijden het voorbeeld, de knechts bleven niet achter. Er zijn talrijke fondsen geweest, waaraan uitsluitend de knechts van een bepaalde gilde deelnamen, terwijl daarnaast in andere gilden de regeling voor uitkeering bij ziekte èn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
patroons èn knechts samen omvatte. De voorbeelden van dit laatste treft men in de Verzamelingen van Stedelijke keuren aan, aangezien de ‘gildekeuren’ deel uitmaakten van het publieke recht. De reglementen der zuivere knechtsgilden vindt men daar niet. Maar een aantal is voor ons bewaard gebleven, tengevolge van het feit, dat ook de knechts op hun gildereglementen de bekrachtiging van den magistraat plachten te vragen. Zoo heeft van menig gilde het reglement in het stedelijk archief een blijvende plaats gevonden. De bewaarde dossiers zijn niet talrijk genoeg, om te kunnen verklaren dat dergelijke ziekenbossen de regel waren. Maar dit staat vast: de instelling is wel verbreid geweest, en van sommige fondsen is aangetoond, dat zij een langdurig, bloeiend bestaan gehad hebben. De onderlinge steun omvatte meermalen ook de gevallen van gebrekkigheid door ouderdom en invaliditeit. Sterk sprak toen het besef dat zulke onderlinge hulp niet gelijk gesteld mocht worden met de hulp uit de stedelijke kas, waarop een arme zieke toen rekenen mocht. Immers, het verzoek om bekrachtiging van het reglement, vermeldde meermalen als nuttig bijoogmerk het voorkomen van armlastigheid. Wil men verder bewijs: ‘aan een knecht die wegens ziekte uitkeering ontvangt, mogen zijn medeleden daarom geen verwijten doen, mogen hem niet hoonen of beschimpen of vrees aanjagen,’ - die bepaling stond in menig reglement. Wil iemand thans de schouders ophalen over zulke naïeve pogingen om te getuigen van de drijfveeren die tot handelen nopen? Dan staat één ding toch vast: in een dergelijke orde van zaken was de plicht tot deelneming natuurlijk, was vanzelf-sprekend. De vraag naar den rechtsgrond van zulke reglementen kan in die vervlogen tijden de knechts noch de overheid geplaagd hebben. Door de tegenstelling van toen en nu komt dan duidelijk uit, dat in den tegenwoordigen tijd de rechtsgrond, zoo hij al te vinden is, een geheel andere moet zijn.
Bracht ten onzent de tijd na de Fransche Revolutie geen herstel hoegenaamd, in de Duitsche landen nam de overheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de reglementeering van het bedrijfsleven op zich, toen de oude gilden ook daar het leven hadden moeten laten: men kreeg er de z.g. ‘Gewerbeordnungen’. De bedrijfsvrijheid was doorgebroken; dat was het karakter der negentiende eeuw; zij het ook dat dit beginsel nu eens meer dan weer minder consequent toegepast werd. Daarbij echter paste geen dwang van de overheid jegens de arbeiders om aan ziekenfondsen deel te nemen. Deed zij het niettemin, dan noopte de overheid hen tot het storten van bijdragen voor een doel, dat zij blijkbaar beschouwde als te behooren tot de openbare orde; onmiskenbaar trad de plicht der arbeiders, om geregelde bijdragen te storten, in de bepalingen op den voorgrond; den arbeiders werd dus een deel der uitgaven ten algemeenen nutte door den dwang op de schouders gelegd. Brentano wilde daarvan niets weten.Ga naar voetnoot1) Maar de Duitsche Rijksregeering was minder principiëel. In de Gewerbe-Ordnung van 1876 dreef zij, weliswaar lijnrecht tegen het verzet van den Rijksdag in, de verplichte deelneming aan ziekenfondsen wederom door, ofschoon allengs de ‘bedrijfsvrijheid’ het volledig van het oude regime gewonnen had. Zeven jaar later, in 1883, kwam reeds, het zij hier herinnerd, de eerste Duitsche Rijkswet in zake de moderne arbeidersverzekering, het ‘Krankenversicherungsgesetz’, tot stand; er is daar continuïteit geweest die te onzent ontbreekt.
Daar de rechtsgrond voor verplichte deelneming aan ziekteverzekering met heel de geldende orde van zaken samenhangt, is het van belang, dat het bedrijfsleven tegenwoordig in een tijdperk van nieuwen, snellen groei verkeert. Van dien groei zijn ten onzent de vakvereenigingen en de collectieve arbeidscontracten symptomen. Het zijn verschijnselen die mede voor de beantwoording der gestelde vraag groote waarde hebben. Punt van uitgang is het publiekrechtelijk standpunt; dat behoort vast te staan. Maar vooraf kan eerst nog op het fabrieks- of ondernemings- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ziekenfonds gewezen worden, als een der wijzen van uitvoering, waaraan ook gedwongen deelneming veelal verbonden is. Deze drang kan niet veroordeeld worden. Daaraan doet het feit natuurlijk niet toe of af, of op het beheer der ondernemingsziekenfondsen gegronde aanmerkingen gemaakt kunnen worden. Een bepaling in het arbeidsreglement eener onderneming, dat ieder die als arbeider bij haar in dienst wil treden, lid worden moet van het aanwezige fonds, is volkomen natuurlijk. De dwang, - zoo men al van dwang in die gevallen spreken wil - behoeft daar niet gemotiveerd te worden; hij spreekt van zelf en is rechtmatig. Waaraan in één adem toegevoegd worde, dat de praestaties van het ziekenfonds dan evengoed als het arbeidsloon aan kritiek van den kant der werklieden bloot staan. Dat de gestie dier fabrieksziekenfondsen niet buiten de controle der overheid mag blijven, dat staat evenzeer vast.Ga naar voetnoot1) Ook ons privaatrecht kent bepalingen over de zorg voor zieke arbeiders. Sinds de herziening, in 1907, van de bepalingen op het arbeidscontract laat ons Burgerlijk Wetboek de zaak niet meer geheel ongeregeld. Aan elken werkgever wordt de verplichting opgelegd, in geval van ziekte van een arbeider dezen gedurende een betrekkelijk korten tijd zijn loon uit te keeren, al heeft hij niet gewerkt.Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze herziening van 1907 beoogde plaats te verschaffen aan beginselen van humaniteit; en misbruiken den kop in te drukken. De afzonderlijke bepalingen werden, al naarmate zij het laatste of het eerste ten doel hadden, al of-niet van een dwingend karakter voorzien; dat wil zeggen, aan de overtreding van de voorschriften der wet, aan de opname van afwijkende bepalingen in een arbeidsovereenkomst, werd alleen in het laatste geval de sanctie van nietigheid verbonden. In gevallen daarentegen, waar het slechts het bevorderen van humane verhoudingen betreft, heeft de wetgever de partijen bij het arbeidscontract de vrijheid gelaten, om door uitdrukkelijk beding van de wettelijke normen af te wijken. Aan het genoemde artikel 1638c werd laatstbedoeld karakter toegekend. Ofschoon dan ook in de praktijk het artikel zeer veelvuldig ter zijde wordt gesteld, toch verkrijgt op den duur de opneming in het burgerlijk wetboek groote beteekenis. Het artikel stempelt deze zorg voor den zieken werkman tot een normalen plicht; geen wonder dan, dat daar, waar de arbeiders invloed op de arbeidsvoorwaarden verwerven, de verwezenlijking van het beginsel, en de opheffing derhalve van de clausules, die het in de eerste jaren van 1907 geregeld ter zijde plachten te stellen, nagestreefd wordt. Waar zij wijzen kunnen op een norm van het Burgerlijk Wetboek staan zij sterker, dan wanneer die leiding ontbreekt en de werkgever tegenover een nieuwen eisch allicht de overweging gelden laat: heden een vinger, morgen de hand! De in de laatste jaren gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten bieden zich nu aan als een geschikt terrein van onderzoek, om uit te maken welken omvang de verwezenlijking van art. 1638c reeds nam; al bestrijken zij niet het geheele veld van den arbeid. Hun inhoud toch wordt zorgvuldig bestudeerd door arbeiders en patroons die op hun beurt tot een collectief contract over willen gaan. Het aantal collectieve arbeidscontracten, voor zoover het bestaan bekend was aan het Centraal Bureau voor de Statistiek, bedroeg op 31 December van de jaren: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat is dus een zeer snelle groei! Bij de 849 op 't einde van 1916 bestaande contracten waren al 7132 ondernemingen en 83119 arbeiders betrokken, voor zooverre gegevens verstrekt zijn (wat met 798 resp. 767 contracten het geval was). Bovendien werden zij vrijwillig op 15303 ongeorganiseerde arbeiders toegepast; dus in totaal op circa honderdduizend arbeiders. De vraag: in hoeverre langs dezen weg, door de voortbetaling van het loon, hetzelfde te bereiken is, als door de ziekteverzekering, scheen mij toe, bij benadering door de bestudeering van den inhoud der collectieve arbeidsovereenkomsten beantwoord te kunnen worden. Los daarvan is de doorbetaling van het loon, gelijk gezegd, een zuiver zedelijke plicht. Niet hulpeloos mag de patroon den man ziek laten liggen, die in gezonde dagen door den inzet van zijn heele persoonlijkheid in het bedrijf geholpen heeft. Voor den patroon is de zieke arbeider geen vreemde. De besproken bepaling veronderstelt de aanwezigheid van een zedelijken band, of beoogt, waar het gevoel daarvoor verdwenen is, dit weer op te wekken. Uitteraard is die band daar alleen aanwezig, kan zijn herstel alleen daar rationeel worden nagestreefd, waar de feiten gunstig zijn; met name waar door den duur der dienstbetrekking een zekere gehechtheid zou kunnen worden verondersteld. De patroon heeft andere, meerdere verplichtingen tegenover een oudgediende dan tegenover een halfwas! In industrieën, waar de arbeiders veel heen en weer trekken, zal de toestand anders zijn, dan waar de kern van het personeel de lintjes voor 40-jarigen en langeren diensttijd pleegt te halen! Om met die verschillende omstandigheden rekening te houden, bezigt de wet de vage woorden: ‘gedurende een betrekkelijk korten tijd’; woorden, bij wier uitleg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de rechter vermoedelijk menigmaal met deze omstandigheid, hetzij opzettelijk of onwillekeurig, rekening houdt. In de tweede plaats is in de loonsbetaling tijdens ziekte beperking onvermijdelijk, wanneer de onderneming zelve pas sinds kort gevestigd is; want zuinigheid moet haar in alle opzichten sterk maken voor de toekomst. Dat zijn dan de beide onvolmaaktheden van dezen vorm van zorg voor de zieken. In menig collectief arbeidscontract is als gevolg daarvan bepaald, dat de duur der uitkeering niet alleen door een absoluut maximum begrensd wordt, maar ook beperkt wordt tot zooveel dagen of weken als de arbeider in dienst was op het oogenblik van het ziek worden. Ook volgens andere formules wordt wel tusschen beide zaken verband gelegd. Vooral wanneer partijen aan de woorden ‘een betrekkelijk korten tijd’ een ruime uitlegging gaan geven, zal deze beperking in de praktijk niet uitblijven; en al zou dus artikel 1638c ook geleidelijk algemeen nageleefd komen te worden, aan zijn beginsel moet onvermijdelijk een gebrekkige uitwerking te beurt vallen; en nooit kan het een zoo volledige verzorging met zich brengen als een regeling in den vorm eener ziekteverzekering doen kan. Sinds Augustus 1917 worden in het Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek geregeld de tot standgekomen c.a. opgesomd en wordt hun inhoud beknopt weergegeven. Van Augustus tot December was het aantal 135. In slechts 5 gevallen is art. 1638c zonder meer uitgesloten. In een zeker aantal gevallen had de overeenkomst een beperkten opzet; en daar is twijfel mogelijk, of de uitsluiting, ofschoon niet hier ter plaatse vermeld, toch wellicht op een vroeger tijdstip in een algemeenen vorm reeds overeengekomen was. Zulke gevallen scheidt de opgave van genoemd Bureau niet voldoende van die andere waarbij het stilzwijgen opzettelijk geschiedde, en daarmee opzettelijk aan art. 1638c gezag en geldigheid verschaft is. Die twijfel treedt op in 32 gevallen. Gering is het aantal gevallen, dat partijen eenvoudig vermeld hebben, dat de wettelijke bepaling tusschen hen van kracht is, hetzij zonder toevoeging, of met toekenning van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een bepaalden uitleg aan het begrip ‘betrekkelijk korten tijd’; het zijn 5 gevallen; waarvan twee de bedoelde woorden preciseeren en daaronder een termijn van 14 dagen verstaan. In niet minder dan 64 van de onderhavige contracten is echter de patroon met bepaald omschreven uitkeeringen belast. Een ontleding van den omvang, èn wat den duur èn wat het percentage van het loon betreft, is belangwekkend.
betaald wordt;
Daaruit blijkt vooreerst, dat aan een ruimer bedrag zich in het algemeen een hooger percentage paart. Onder deze gevallen zijn er 13, waarbij de volgende, sinds lang in Engelsche fondsen zoo gebruikelijke, regeling geldt: aanvankelijk, in het begin der ziekte, wordt honderd percent en na een zeker aantal weken een geringer bedrag uitbetaald, waarna somtijds nogmaals een vermindering volgt (10 gevallen); ook komt een soortgelijke regeling voor, uitgaand van 66⅔% (3 gevallen). De gezamenlijke duur der uitkeeringen is in twaalf van deze dertien gevallen afwisselend tusschen een half jaar en een jaar. Het zijn dus de meest volledige voorzieningen van de 135, waarmede wij hier bekend raken. Toch dient bij de beoordeeling van deze contracten uit een sociaal oogpunt bedacht te worden, dat insolventie van den patroon de voorziening illusoir kan maken; en dat met den duur der uitkeering het gevaar toeneemt, dat de werkman teleurstelling uit die oorzaak ondervindt. Dit bezwaar voegt zich dus bij de reeds genoemde, waardoor de regeling van 1638c zich van een formeele ziekteverzekering onderscheidt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan het toen reeds genoemde zwakke punt, den duur der uitkeering, afhankelijk van den duur der dienstbetrekking, herinneren ons eenige, niet talrijke, gevallen (7). Maar het is alweer niet geheel zeker, dat met deze zeven gevallen alle genoemd zijn. In de excerpeering der overeenkomsten kunnen allicht fouten gemaakt zijn. Behalve de genoemde regelingen treffen wij dan nog 15 gevallen aan, waarin het collectief arbeidscontract het artikel 1638c verwerpt en eenvoudig verwijst naar het bestaande fabrieksziekenfonds. In 7 gevallen eindelijk verbindt zich de patroon voor de verzekering van zijn personeel te zorgen, of de kosten der verzekering in hun eigen fondsen te dragen. Eindelijk verdient nog vermelding, dat in eenige contracten (5) gestipuleerd is, dat naast de uitkeering door den patroon van x% van het loon, de arbeider zelf zorgen moet voor verzekering van de ontbrekende (100-x)%. Hier is geen vrees aanwezig voor het uitlokken van misbruik van het ziekengeld, door het tot het volle bedrag van het loon op te voeren. Wij hebben aldus de 135 gevallen in vogelvlucht overzien. De regeling blijft een onvolledige; vooral indien de patroon zich voor de aangegane verplichting niet door onderlinge aansluiting dekt. Geschiedt dit wel, dan kan langs dezen weg meer bereikt worden. Zoo sloten in het laatst van 1913 de bouwvakpatroons van de Zaanstreek een collectief arbeidscontract; daarbij werd art. 1638c terzijde gesteld, doch het volgende bedongen: ‘in geval van ziekte zal de patroon een bedrag moeten uitkeeren gelijkstaande aan 70 percent van hetgeen de arbeider aan loon derft, verminderd met een bedrag van zeven gulden; aan welk bedrag van f 7. - de gebruikelijke uitkeering der ziekenfondsen in doorsneê beantwoordt. De uitkeering van den patroon zal gedurende zes weken hoogstens geschieden; maar niet langer dan zooveel weken, als de dienstbetrekking duurde op het oogenblik van ziek worden. Zonder wachtdagen.’ Spoedig daarna vereenigden zich een aantal der door deze collectieve arbeidsovereenkomst gebonden patroons tot een onderlinge verzekering van het voor elk hunner individueel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit deze bepaling voortvloeiend risico. In het bedoelde geval kwam de ‘Patroonsvereeniging De Zaanstreek’ tot stand; en deze zag haar ledental tot dusverre geleidelijk toenemenGa naar voetnoot1). Zulk een inrichting verdient stellig navolging; onder de zooeven geëxcerpeerde 135 contracten is er echter slechts één dat daarop wijst. Aldus brengt het moderne verschijnsel in het collectief arbeidscontract, ook op het terrein der ziekteverzekering, gevolgen mee; gevolgen die alle aandacht verdienen. Het maakt een einde aan regellooze toestanden, aan onderkruiperij; het is een vooruitgang van beteekenis; en het is merkwaardig, dat het indirect nu ook dwang meebrengt inzake de ziekteverzekering; immers een deel, zij het ook een zeer klein deel (2%?) van de contrapraestatie voor hunnen arbeid, ontvangen de werklieden nu in hetgeen bij ziekte zal worden uitbetaald; en de werknemers van de Zaansche bouwvakpatroons zijn, als men wil, niet vrij meer, dat wat zij nu in dien vorm ontvangen en wat zij anders wellicht in geld zouden hebben bekomen, op andere wijze, in andere ziekenfondsen, te besteden. Dwang van dezen aard verdient echter allerminst afkeuring. Deze regeling sluit zich op gelukkige wijze bij het bestaande aan. Immers, de ziekenfondsen van de Zaanstreek verheugen zich in groote populariteit en algemeene deelneming getuige het door de Kamer van Koophandel destijds (± 1910?) aan de Staten-Generaal overgelegde materiaal. Die fondsen, behoorende tot de categorie der z.g. ‘algemeene fondsen’ - welke toegankelijk voor alle arbeiders zijn - worden uitsluitend door arbeiders beheerd; de geldmiddelen bestaan in hunne eigen contributies, slechts tot een zeer gering percentage in donateursgelden; de contrôle op de zieken is in handen van leden-commissarissen en voldoet goed, zonder veel uitgaven te veroorzaken; en verder is de eenvoud der administratie oorzaak, dat aan onkosten slechts weinig behoeft te worden besteed. Die voordeelen hebben de bouwvakpatroons weten te waardeeren en hun onderling verzekeringsfonds doen steunen op het vertrouwen, dat de arbeiders voor deze hunne taak berekend zijn. Over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze verzekering ben ik geraadpleegd; de idee is van de oprichters zelf; ik berekende het tarief en gaf over de inrichting advies. Wat de loonbetaling bij ziekte tot een gebrekkige voorziening stempelt, de beperkte duur, deze tekortkoming wordt minder gevoeld, wanneer er een eigenlijk gezegde verzekering tot een matig bedrag aanwezig is en de uitkeering van patroonskant een aanvulling is. Het zal mij ook niet verwonderen, indien de patroons, door onderlinge verzekering veel krachtiger, het relatieve maximum - afhankelijk van den duur der dienstbetrekking - mettertijd afschaffen en het absolute - over zes weken - ruimer stellen. Al zal dan na een zeker tijdsverloop de totale uitkeering aan een zieke met het aandeel van den patroon verminderen, dit zal niet licht door den verzekerde als een onbillijkheid gevoeld worden; want een geleidelijke afneming is onvermijdelijk, wanneer een ziektegeval bepaald zeer lang duurt. Men kan dan niet verlangen, blijvend op denzelfden voet als de verdiensten waren, of ook maar nagenoeg op dien zelfden voet, door zijn medearbeiders en patroon te worden geholpen. Andere maatregelen, beseft hij, moeten worden genomen: beperking van uitgaven; hulp van verwanten; de spaarpenningen; steun van het armbestuur op de Deensche wijzeGa naar voetnoot1). Het is het probleem der invaliditeitsverzekering. Vele arbeiders ontvangen ingeval van ziekte een uitkeering van hun vakvereeniging; de bijzonderheden zijn te vinden in het jaarlijksch verslag van het N(ederlandsch) V(erbond) van V(akvereenigingen). Het bedrag is veelal te gering voor de gezinsbehoeften, als de uitkeering op zich zelve staat. Maar op gelukkige wijze vult zij die der algemeene ziekenfondsen aan. Deze drieledige ondersteuning, van het algemeene fonds, van de vakvereeniging en van den patroon, krachtens het collectief contract, biedt het voordeel, dat dit samenwerken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan het geheel dezer georganiseerde hulp een groote mate van aanpassing schenkt ten opzichte van individueele behoeften. Een algemeen ziekenfonds kent in den regel slechts ééne uniforme uitkeering, die uit den aard der zaak niet hoog opgevoerd kan worden. Stel, dat het bedrag in een zekere gemeente, waar het fonds allerlei arbeiders omvat, uit de bouwvakken, van fabrieken, van tuinderijen, tien gulden per week bedraagt. De tuinlieden, die daar ter plaatse een laag loon genieten, maar daarnevens een stuk aardappelland in gebruik krijgen, zullen met dit bedrag rondkomen. De bouwvakarbeiders zien het aangevuld met een drie gulden uit de vakvereenigingskas. Aan de fabrieksarbeiders keert hun patroon allicht ten volle het verschil uit tusschen elks loon en de uitkeering uit het algemeen fonds. Aan de best georganiseerde arbeiders komt de aanvulling ten goede, die zij overeenkomstig het beginsel van art. 1638 c B.W., bij collectief contract hebben weten te bedingen. Somtijds gaat zulk een gecombineerde ondersteuning het loon zelfs te boven. Er is geen aanleiding, dit samengaan op zich zelf daarom te veroordeelen. Maatregelen van controle tegen misbruik zijn toch altijd noodig, ook dan, wanneer de arbeider minder ontvangt dan zijn gewone loon. Het zal het eerst geschieden bij de laagste loonen: wanneer de vakvereeniging f 3. - geeft, het ziekenfonds f 7. -, de patroon, als in ‘de Zaanstreek’, 70% van het verschil tusschen het werkelijke loon en f 7. -, dan zal bedoeld gevolg intreden bij loonen beneden zeventien gulden per week. Dat de slechtst betaalde arbeiders in geval van ziekte ruimer ondersteund worden in verhouding tot hun gewone verdiensten dan de beter betaalde is zelfs toe te juichen.
Over de voordeelen van decentralisatie en van beheer door belanghebbenden, in tegenstelling met gecentraliseerde, door ambtenaren van het Rijk bestuurde officiëele ziekenfondsen, zooals de wet-Talma in het leven moet roepen, wil ik hier niet uitweiden; maar de vraag stellen: Mag de wetgever tot het opgeven der eigen instellingen dwingen? Want dwang tot deelneming aan Rijksfondsen is dwang tot opheffing van deze laatste. Sommigen zien daarin geen bezwaar. Een onbegrensd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertrouwen stellend in het nuttig effect der sociale verzekering, en bevindend, dat met een stelsel van vrijheid de deelneming nooit geheel algemeen worden zal, offeren zij ter wille van een algemeene deelneming al het andere op. Is er geen plaats naast de door de wet in te stellen fondsen voor de andere, de bestaande, vrije, welnu dan offere men deze laatste op. Zoo eischt het hun beginsel. Van het standpunt der verzekeringstechniek kan een minder dogmatisch antwoord gegeven worden. Van dit standpunt gezien, is het niet geheel juist, in een rijksziekenfonds allen zonder onderscheid samen te voeren, omdat aldus elke vrije groepeering der risico's verhinderd wordt, waar scheiding, althans onderscheiding, veel billijker zou zijn. Het grootste verschil in ziektekans wordt veroorzaakt door verschil in leeftijd. De verzekering van Staatswege negeert dit belangrijkste verschil; ja zelfs verbiedt de wet-Talma daarop de inrichting van een ziekenfonds te bouwen. Stel daartegenover het bloeiende ziekenfondswezen der Engelsche friendly societies. In een ontwikkeling van bijna een eeuw (1820-1911) heeft daar de inrichting der tarieven met een leeftijdschaal hoe langer hoe meer ingang gevonden.Ga naar voetnoot1) Zie ook Zwitserland. Tarieven van contributies, die den leeftijd der leden in aanmerking nemen, werden op het voorbeeld van Engeland in het kanton Genève ingevoerd bij de wet van 27 Mei 1903, door kantonale subsidiën werd dat stelsel met succes onder de bestaande fondsen bevorderd. De nationale Zwitsersche wet op de ziekte- en ongevallenverzekering van 13 Juni 1911 bevordert thans, dat ook in andere kantons dit zoo rationeele stelsel wordt overgenomen.Ga naar voetnoot2) Het stelsel der met den leeftijd bij toetreding klimmende contributies is opvoedend.Ga naar voetnoot3) Wil men ziekteverzekering, als een maatregel in het belang van de arbeidende klassen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
breng dan dien belanghebbenden het inzicht in de grondslagen der zaak bij, dit is een democratische eisch naast dien anderen, dat inrichting en uitvoering in hun handen gelegd moeten worden. Hoe arm en dor doet, daarbij vergeleken, het bureaucratische stelsel van een wet-Talma aan van uitkeeringen van zeventig % van het loon; en de premie een of ander percentage van het loonbedrag! Het systeem geeft de hoogst betaalde arbeiders allicht te veel; de slechtst betaalde niet genoeg; voorkomt op zich zelf geen simulatie; en brengt een uitgebreide administratie mede.Ga naar voetnoot1)
Wanneer ik dit alles inzie, is geen andere conclusie mij mogelijk, dan deze: geen dwang. Laat de Rijksoverheid voorlichten, aanmoedigen en financieel steunen, evengoed als in Engeland reeds drie kwart eeuw lang geschied was, vóór de National Insurance Act in 1911 werd ingevoerd; laat elke gemeente de bevoegdheid verkrijgen, een gemeentelijk ziekenfonds op te richten, waar het initiatief der betrokkenen te kort mocht schieten; maar de wetgever mag de vruchten van dit initiatief niet vernietigen, niet tot ondergang noodzaken wat, na het tijdperk der Revolutie, na de vernietiging van de gildefondsen, door het volk zelf weer is opgebouwd. De overheid moge onze vijftienhonderd ziekenfondsen trachten te verbeteren, maar mag ze niet omvèr halen. Door aanmoediging is meer te bereiken dan door dwang.
Het tweede punt waarvoor de vraag naar den rechtsgrond beteekenis heeft, is de dwang voor den patroon tot het dragen in de kosten. Hij wordt op tweeërlei grond verdedigd. Daar is vooreerst de theorie, dat veelal in den arbeidersstand een onvoldoend loon ontvangen wordt, ontoereikend om èn de onmiddellijk noodzakelijke levensbehoeften aan te schaffen èn tevens op zijde te leggen voor dagen van tegenspoed. Deze theorie construeert den dwang als een ‘looneisch’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een aantal bedrijven, zoo wordt geconstateerd, worden loonen betaald, waarbij het den arbeider onmogelijk is, het evenwicht te bewaren voor zich en zijn gezin tusschen wat het lichaam verbruikt en wat het aan voedsel en dekking noodig heeft, waar dus de arbeider achteruitgaat. Die bedrijven doen hun arbeiders een groot onrecht; en voorzooverre de werkgever niet tot betaling van betere loonen in staat is, parasiteeren zij op de overige samenleving. Dit komt inderdaad voor. Ook valt niet te ontkennen, dat in de aangeduide omstandigheden een arbeider tot sparen of ook maar tot betalen van verzekeringspremiën niet vrijwillig zal besluiten. Maar toch, zoo wordt betoogd, is het belang van de zorg voor kwade tijden zóó groot, dat zekerheid moet bestaan, dat de werkman daarin niet te kort schiete; en de Staat is dus gerechtigd en verplicht, te bevelen dat voor elk loonarbeider zijn werkgever meewerke, om in veiligheid te brengen wat voor verzekeringsdoeleinden noodig is; de werkgever moet, onverschillig hoe hoog het loon moge uitvallen, de bijdrage in de verzekering, in wezen een deel van het arbeidsloon, afstaan en uit handen geven, om haar ter beschikking te stellen van de ‘sociale verzekering’. De theorie lijkt mij niet sterk. De werkgever moet betalen, opdat het loon, daar waar het te laag was en het bedrijf dus parasiteert, zoo hoog althans opgevoerd wordt, dat het bedrag der verzekeringskosten daaruit bestreden wordt. Maar men ziet den wetgever dan op dien grond ook ingrijpen voor arbeiders in bedrijven, waar het loon geenszins onvoldoende is. Elke ziekteverzekering, die wettelijk geregeld is, bestrijkt een veel wijder terrein en omvat categorieën, die, wat haar loon-inkomen betreft, verre boven het minimum zijn, dat voor onmiddellijke levensbehoefte noodig is. Dat waartoe de wetgever dan dwingt, is niet zoozeer een verhooging van het loon, bij den patroon, maar een bepaalde wijze van het loon te besteden, bij den arbeider. Dit en niet anders is het wezen van de zaak. Het overige is maar theorie. Want het deel der premie, dat de wet door den arbeider laat betalen, verhaalt deze niet op zijn werkgever, noch onmiddellijk en afzonderlijk, noch indirect in den vorm van afgedwongen loonsverhooging; voor een loonactie is het bedrag van het loon, dat de premie representeert, te gering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bestreden theorie is door Professor Aalberse verdedigd bij de algemeene beschouwingen over het ontwerp-Talma en daarbij is ook een beroep gedaan op de encycliek Rerum Novarum. Wat te zeggen van dit beroep! Bedoeld stuk is van veel te algemeene strekking, dunkt mij, om een veilige gids te kunnen zijn bij de regeling van een onderwerp als dit door concrete wetsbepalingen, indien men namelijk op aansluiting bij het bestaande ook maar eenigszins prijs stelt. Men leest in dit document zelfs passages, die met de theorie van Prof. Aalberse in strijd zijn; zoo bijvoorbeeld de volgende:Ga naar voetnoot1) ‘Verdient de arbeider een voldoend loon, om in het onderhoud van zich zelven en zijn vrouw en kinderen op betamelijke wijze te voorzien, is hij daarbij verstandig en spaarzaam, dan zal hij het, zijn natuurlijken drang volgend, ook daarheen weten te leiden, dat hij zekere som kan ter zijde leggen, om zich een klein inkomen te verzekeren’. Hier volgt dan een uiteenzetting van de maatschappelijke voordeelen van zelfbeheerde, tot kleine kapitalen aangegroeide, spaarpenningen. Hier is meer bedoeld dan een minimum loon, dat maar even vergunt van de hand in de tand te leven. De passage sluit overigens aan bij het betoog, dat de Staat niet lijdelijk zijn mag bij het bedingen van het arbeidsloon. Wel is de loonovereenkomst in beginsel vrij. Maar de consequentie, dat elk loon billijk is, aanvaardt de Encycliek niet: ‘...de zaak vertoont zich in een ander licht, als men het tweede onafscheidelijk kenmerk van den arbeid mede in aanmerking neemt, namelijk de noodwendigheid... De eisch van het natuurrecht blijft, dat het loon niet zóó laag mag wezen, of een matig, rechtschapen arbeider moet daarvan kunnen bestaan. Deze gewichtige eisch is onafhankelijk van den wil van contractanten’. Hieruit volgt dat een genoegzaam loon een eisch van recht is; en onder ‘genoegzaam loon’ verstaat de Encycliek èn blijkens de eerst aangehaalde passage èn blijkens het opkomen voor Zondagsrust, matige arbeidstijden, geestelijke belangen, enz., een loon dat bescheiden welstand mogelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt. Zulk een loon is een één-en-ondeelbare eisch; maar van een onderscheiden van behoeften van eerste en van verdere orde, van verschil tusschen uitgaven voor dadelijke vertering en anderzijds uitgaven voor mogelijke kwade tijden daarvan treffen wij niets aan! Over de maatregelen ter voorziening bij ziekte zwijgt de Encycliek niet; maar de daaraan gewijde passage komt op een geheel andere plaats voor, en luidt: ‘eindelijk moeten en kunnen ook de meesters en de arbeiders tot een vredelievende oplossing van het vraagstuk (n.l. van de tegenstelling tusschen arbeiders en bezitters) meewerken door maatregelen en hulpmiddelen, die den nood zooveel mogelijk opheffen en de eene klasse tot de andere doen toenaderen. Hiertoe behooren vereenigingen tot wederzijdsche ondersteuning, bijzondere instellingen van hulpbetoon voor den arbeider en zijn familie bij plotseling ongeval, bij ziekte en sterven; instellingen tot bescherming van het recht van kinderen, jeugdige personen en ook volwassenen’.Ga naar voetnoot1) In deze algemeene termen slechts worden de maatregelen genoemd; dit kan ook niet anders. Met het eerste zijn waarschijnlijk de eigen fondsen der arbeiders op wederkeerigen grondslag, bedoeld; met de ‘instellingen’ die min of meer philanthropische, geheel of gedeeltelijk door werkgevers bekostigde maatregelen. Maar zooveel is zeker, dat over deze voorzieningen bij ziekte in een geheel ander verband gesproken wordt, dan waar het volgens Prof. Aalberse zou moeten verwacht worden, n.l. bij de formuleering van de eischen omtrent het minimum-loon. De rede van Prof. Aalberse verscheen later in druk als ‘Arbeidersverzekering en Arbeidscontract’ in de serie ‘Politieke en Sociale Studiën’. Tegenover haar werd door anderen het argument gebezigd van de staats-politiezorg. In breede kringen loonarbeiders laat zich de toekomst donker aanzien; gebrek wacht hun mogelijk; verzekering is een geschikt palliatief; dwingt derhalve alle loonarbeiders daarvan gebruik te maken en de algemeene toestand zal dan minder armoede kennen, met zijn gevolgen van misdaad en ontaarding. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bezwaar tegen deze theorie is, dat in de toepassing men zich niet beperkt tot die arbeiders voor wie de praemisse geldt, maar een veel hooger welstandsgrens aangenomen wordt. Maar verder valt in het oog, dat, wanneer gedwongen V. politiemaatregel is, de verplichting, die de wetgever den werkgevers oplegt om een deel der kosten te dragen, niet anders is dan een belasting, hun opgelegd voor een bepaald doel. Ja, ook wat de bijdrage der arbeiders betreft, is dwang volgens deze theorie der politiezorg niet zonder bedenking. In een economisch stelsel, waar de Staat zich in de loonsverhoudingen niet mengt, daar komt dwang tot verzekering, neerkomend op een belasting, niet te pas. Een naar een wettelijk schema ingerichte ziektekas brengt allerlei arbeiders onder één verband; dwingt hier een deel te dragen van lasten die elders drukken, en dat, terwijl het niet eens door de verzekeringstechniek geëischt wordt, welke veeleer krachtige bestrijding vordert dier abnormale, bijzonder gevaarlijke gevallen, door bestrijding der oorzaken. Zij, de techniek, is er niet op uit, lakenswaardige toestanden te bemantelen door de gevolgen mede te doen dragen, nolens volens, door andere arbeiders die daaraan part noch deel hebben. Die dwang is een belasting. Dit in parenthese. Dit karakter, van een belasting, van het aandeel der patroons ziet men duidelijk in, door het geval te stellen tegenover de regeling van art. 1638c Burgerlijk Wetboek. Want terwijl hier de persoonlijke betrekking tusschen den werkman en zijn eigen werkgever het motief der wetsbepaling is, ontbreekt daar deze band. Van de patroons in eenig district wordt iedereen, welk zijn bedrijf ook is, verplicht de kosten te helpen opbrengen van alle ziektegevallen in dat district, bij wien ook voorgekomen, ook bij wie arbeider zijn in dienst van een ander, en bij gezinsleden van dien hem onbekenden arbeider. In den gedachtengang van artikel 1638c wordt terecht geen onderscheid gemaakt naar de oorzaak der ziekte, of zij al dan niet in het bedrijf is ontstaan; maar diezelfde generaliseering in de wettelijk geregelde ziekteverzekering is voldoende om in haar te zien een politiezorg, waarvan de kosten aan den patroonsstand opgelegd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het heeft veel weg van een belasting; en deze belasting heeft dan nog de averechtsche uitwerking, dat zij het zwaarste drukt op die patroons die ceteris paribus de beste loonen uitbetalen en waar de arbeiders dus kans hebben den meesten welstand te genieten en aan ziekte iets minder onderhevig te zijn. Mij schijnt dan ook de verdediging van den dwang door deze theorie evenmin voldoende.
Wie prijs stelt op bijdragen van patroonszijde, hem moet het voorbeeld van de vereeniging ‘De Zaanstreek’ toelachen. Een voordeel van dat uit de praktijk geboren stelsel is, dat de arbeiders baas zijn in eigen huis. Eigen ervaring doet mij vertrouwen, dat de arbeider met eenig vallen en opstaan dit terrein volkomen zal leeren beheerschen; nu nog beperkt van omvang, zie men echter in die ziekenfondsen perspectief, door bemoeiïngen met hygiene en reconvalescenten, met bestrijding van volksziekten; anderszijds ook door een samensmelting van ‘invaliditeit’ met ‘ziekte’. In een beschouwing, die de heer J.J. de Roode aan de naaste toekomst der Sociale Verzekering wijdt in het tijdschrift ‘De Socialistische Gids’ (Februari j.l.), vind ik steun. Vooreerst in zijne mededeeling, dat het eigen beheer zóó zeer op prijs gesteld wordt, dat voor de moderne vakbeweging het ontwerp-Talma aannemelijker geworden is, door de amendementen-de Visser, die aan de vrije ziekenfondsen plaats hebben verschaftGa naar voetnoot1) Ten tweede in deze interessante mededeeling, naar aanleiding van het verweer der doktoren tegen de ziekenfondsbesturen: ‘het pleit niet voor de dokters, dat zij de bestuurders van bestaande ziekenpotten voor de typische vertegenwoordigers der arbeidersklasse hebben aangezien. In het algemeen kan men zeggen, dat deze fondsen overblijfselen zijn uit de eerste ontwakingsperiode onzer arbeidersklasse, en dat de personen, die in de besturen dier fondsen zijn blijven hangen, voor vertegenwoordigers der arbeidersklasse op haar tegenwoordig peil niet kunnen gelden’. Welnu, als dat waar is, dat tijdelijk de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beste krachten in een andere richting hun toewijding aan de algemeene zaak geplaatst hebben, dan valt, zoodra hierin een kentering komt, een meer energieke behartiging der ziekenfondsbelangen te verwachten en een krachtige opbloei der vrije ziekenfondsen als gevolg daarvan. Inderdaad werd ik bij mijn verkeer met de bestuurders der fondsen meermalen door het feit getroffen, dat bij de voortvarendheid der bekwame en helder denkende bestuurders van het eene fonds, zoo scherp de geborneerde inzichten van anderen afstaken; en hetgeen de heer De Roode zegt, lijkt mij hiervoor een uitmuntende verklaring. Dat het eigen beheer vooraan staat in de oogen der arbeiders, het is getoond door het jaarlijksch congres der S.D.A.P. in 1911. De vroegere eisch ‘de arbeider draagt niets bij’ werd toen prijs gegeven ter wille van het aan het medebetalen verbonden zeggenschap. Ter verduidelijking voeg ik hier de stelling in, dat voor commerciëel opgezette bedrijven in de sociale ziekteverzekering geen plaats is; anders zouden ook dergelijke ondernemingen zich wellicht op mijn verdediging der vrije fondsen beroepen; in dit opzicht wil ik alle misverstand afsnijden. In een bespreking van mijn verleden jaar verschenen boek in het Katholiek Sociaal Weekblad heeft Mr. A. Tepe mij opgewekt tot deze principieele behandeling van den rechtsgrond. Hij oordeelde, dat ik het principiëele verschil in de positie van loonarbeiders en anderen niet had ingezien, was van meening, dat dit verschil een wetgeving noodzakelijk maakt, die speciaal arbeiders-recht schept, en miste in mijn als practische gids bedoeld geschrift de theoretische motiveering van mijn standpunt, in zooverre ik op een geheel andere ontwikkeling bleek aan te sturen dan op die scheiding. Ik nu zie niet overal zulke kardinale verschillen tusschen arbeiders eenerzijds en den verderen kleinen man, maar weet uit de praktijk, dat in de fondsen beide groepen vereenigd zijn, nu eens met een meerderheid van arbeiders, dan weer andersom. De ziekteverzekering is blijkbaar dus ook voor die andere lieden een groote weldaad. Het inrichten der ziekteverzekering volgens het inzicht, dat Mr. Tepe ontwikkelt, maakt vele dier gemengde fondsen onmogelijk, omdat na het uitdrijven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der arbeiders de overige leden te weinig in aantal zullen blijken!Ga naar voetnoot1) Mr. Tepe herinnert, dat in de loonarbeidersverhouding voor een ten volle ingezette menschenkracht het loon de eenige tegenwaarde pleegt te zijn. Zeer juist. Maar is het bestaan van tal van kleine ondernemers, of ‘zelfstandigen’, wel zooveel gemakkelijker? Bovendien gaan wij den tijd tegemoet, dat de arbeiders in steeds grooter getale met 8 uur werken een positie en eenigen meerderen welstand veroveren. Wat de technische inrichting betreft, de hiervóór reeds besproken ‘70%-regeling’ heeft ook dit tegen zich, dat men haar natuurlijk niet hanteeren kan, als men met die andere cliënteele onzer fondsen te doen heeft. Van subsidiën van den Staat en zijn zedelijken steun behooren bovendien allen te kunnen profiteeren! Men kan, meen ik, goed democraat zijn, en toch de tegenstelling altijd en overal tusschen loonarbeider en patroon, alsof er niet anders bestond, verwerpen. Zij beantwoordt niet aan de werkelijkheid; en onlangs verwierp ook Mr. Troelstra haar als al te simplistisch en onhoudbaar.Ga naar voetnoot2) Het Rapport van den Directeur-Generaal van den Arbeid behelst niets over dit samengaan in dezelfde fondsen. Ik gaf enkele cijfers in het Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek, jrg. 1916, afl. 1. De slotsom, waartoe deze principiëele beschouwing mij dan leidt, is deze, dat van dwang in beide aangelegenheden moet worden afgezien. Waarom heeft men hier te lande wèl het Duitsch model gecopiëerd; en is men blind geweest voor het feit, dat dit systeem in Zwitserland in 1896 verworpen was, en dat in Denemarken schitterende resultaten met gesubsidiëerde vrijwillige verzekering bereikt zijn? In Zwitserland subsidieert de Staat krachtens de Wet van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13 Juni 1911 krachtig; tot 5 francs per lid en per jaar toe; maar in de kosten dragen de patroons niet bijGa naar voetnoot1). Het eerste artikel luidt slechts: ‘Der Bund fördert nach Massgabe dieses Gesetzes die Krankenversicherung durch Gewährung von Beiträgen an Krankenkassen.’ Aan den bedoelden steun is als voorwaarde verbonden, dat een ziekenfonds zich laat erkennen; en met het beslissen over de erkenning is het door dezelfde wet ingestelde Bundesamt für Sozialversicherung belast. Het staat aan de Kantons vrij, voor hun gebied dwang tot verzekering op te leggen en in dat geval ten dienste der tenuitvoerlegging overheidsfondsen te doen ontstaan. Maar bestaande fondsen mogen niet worden verboden. Aan een blijvend toezicht zijn de erkende fondsen onderworpen. Het ‘Bundesamt’ neemt de jaarverslagen in ontvangst. Interessant is ook de zienswijze van het Bundesamt, welks directie over practische ervaring beschikt, dat fondsen met minder dan honderd leden niet gewenscht zijn. Belangrijk lager is dit minimum dan de cijfers die hier te lande zijn genoemd. Deze Zwitsersche wet sluit zich aan bij Zwitsersche toestanden, en nu is het waar, dat het ziekenfondswezen daar verder ontwikkeld was dan hier. Maar meergenoemd verslag van den Directeur-Generaal van den Arbeid maakt voor ons land toch ook van bijna 1500 fondsen melding. Zonder in een verzekeringstechnisch onderzoek te zijn getreden, gaf het Verslag bovendien de bemoedigende uitspraak te hooren, dat het financieel beheer bij de groote meerderheid der fondsen goed is; wat dus zal moeten beteekenen: er zijn bij die fondsen geen aanwijzingen van nalatigheid der bestuurders of feitelijk te kort schieten in de betalingen. Het recht en de roeping van arbeiders en verdere kleine luiden is en blijft het, de ontwikkeling der ziekteverzekering te blijven leiden; en daarom zal de Wet-Talma, al staat zij in het Staatsblad, voor dit democratisch belang moeten wijken. Zij is tot stand gekomen geheel over de hoofden dergenen heen, die thans de ziekteverzekering uitvoeren. Mocht men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hen als quantité négligeable beschouwen?! Aan belangstelling ontbrak het niet, want talrijke uitnoodigingen bereikten mij, om in een ledenvergadering van een fonds de wet te komen verklaren! De fondsen zelf hebben destijds tot minister Treub het verzoek doen richten, een eenvoudige uitgaaf van diens wijzigingsvoorstel beschikbaar te stellen ter bestudeering; het verzoek, door leden van de Tweede Kamer gesteund, werd toegestaan, maar de belofte is niet ingelost. Ik betoogde bij meer dan één gelegenheid in pleidooien voor een in waarheid eigen beheer, dat dit aan de talenten, aan de toewijding en aan de eerlijkheid der betrokken bevolkingskringen wel hooge, maar niet te hooge eischen stelt. Dit wil ik ten slotte nog trachten te bewijzen. In het jaar 1905 werd ik voor het eerst voor de practische oplossing gesteld van ziekteverzekeringsvragen. Het gold de oprichting van een nieuw ziekenfonds te Zaandam. Ik ontried dit met het oog op het ontwerp-Veegens, toen aanhangig; men drong echter aan en ik gaf toe; ik verrichtte toen het wetenschappelijke werk, berekende de tarieven en hielp bij de inrichting der administratie. Voortreffelijk zijn de resultaten geweest van het ziekenfonds in kwestie, dank zij het wakkere geloof der eerste oprichters en bestuurders in de gekozen grondslagen, dank zij hun niet verslappenden ijver bij het beheeren van het fonds, bij het controleeren der nieuwe leden en der zieken, en dank zij de toewijding waarmee nu wijlen haar eerste secretaris gedurende tien jaren de boeken heeft gehouden; een zóó bestendige zorgvuldigheid besteedde hij aan dat werk, dat het opmaken van de ‘eerste statistiek en wetenschappelijke balans’ (1912) vlot van stapel ging en dat de toestand der vereeniging op dien grond volkomen klaar en duidelijk den leden kon worden uiteengezet, en een tweede vijfjarigtijdperk is nu reeds afgesloten; gestadig groeit de vereeniging in ledental. Een tweede feit. Verblijdend is de houding geweest van een groot aantal ziekenfondsen, die sinds een tiental jaren zijn aangesloten bij den Noord-Hollandschen Bond. Toen een model voor fondsstatuten was uitgewerkt en een voor een huishoudelijk reglement, bleek voldoende inzicht aanwezig in het nut daarvan voor elk afzonderlijk en van zoo groot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijke uniformiteit voor allen gezamenlijk, dat men bijna zonder uitzondering bereid bleek, die nieuwe statuten en huishoudelijke reglementen te adopteeren en het eigen geesteskind daarvoor op te offeren! Ik heb die beweging mogen leiden met den te vroeg gestorven voorzitter W.C. Visser, en wij hebben ons verbaasd en verblijd over dit doorslaand bewijs van inzicht en van bereidwilligheid om goeden raad aan te nemen. Een derde punt. Sommige fondsen streven zoowel de wettelijke regelingen (Veegens, Talma) voorbij als de maatschappijen der volks-levens-verzekering, die alle zich niet hebben durven losmaken van de laag-bij-de-grondsche inrichting met weekpremiën, die zulk een vermorsing van geld door hooge administratiekosten beteekent. Elke commercieele volks-levens-verzekering-maatschappij houdt aan het stelsel vast; dat is verklaarbaar; want daar is véél concurrentie tusschen de maatschappijen en nog meer tusschen de boden, en men laat daar de klantjes liever niet een maand lang onbezocht! Of het stelsel de verzekering al enorm duur maakt, is de directie als zoodanig onverschillig. Maar wettelijke maatregelen moesten op hooger peil staan! Ik heb dit herhaaldelijk op de algemeene vergaderingen van den Noord-Hollandschen Bond van Ziekenfondsen betoogd; en terwijl een directeur van een der groote volksverzekeringmaatschappijen mij eens verzekerd heeft: ‘je kunt even goed de maan van den hemel wenschen, als de menschen bewegen hun verzekeringcenten gedurende een maand te bewaren’(!) daar gaan langzamerhand de ziekenfondsen mijn raad opvolgen en breken met het wekelijks ophalen der contributie; heel langzaam gaat het, want daar is sleur en daar is het verzet van de boden, die gebroken moeten worden, maar het blijkt, dat ik toch geen utopie nastreefde. Met deze voorbeelden uit de praktijk meen ik te hebben bewezen, dat de goede wil, de intelligentie, het onderling vertrouwen aanwezig zijn. Laat men die kostbare eigenschappen van de betrokken bevolkingskringen niet renteloos laten liggen. * * * Het is dan niet overdreven te zeggen, dat de sociale ziekteverzekering in de knel zit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tijd is rijp voor deze toepassing der verzekering. Alleen reeds wat ik meedeelde uit de ontwikkeling bij de collectieve arbeidsovereenkomsten bewijst, hoe scherp de arbeider de behoefte gevoelt. Maar de overheid, die leiding had moeten geven, heeft dit eerst een eeuw lang verzuimd; en nu is zij door haar onbekwame regeling een struikelblok geworden. Want nog niet alle nadeelen heb ik opgesomd. Er is hier de groote fout begaan, ziekteverzekering en invaliditeitsverzekering te scheiden en als geheel verschillende zaken in twee afzonderlijke wetten te behandelen. In de Britsche National Insurance Act van 1911 kent men slechts één begrip ‘disablement’ = arbeidsongeschiktheid. Zelfs in het Duitsche Rijk heeft men wèl beseft, dat die twee één zijn. De bekende Dr. Bödiker, in leven president van het Reichsversicherungsamt, bekende het, in een redevoering te Parijs gehouden in het jaar 1900: ‘Het ware eenvoudiger en minder kostbaar geweest; maar men wilde nu eenmaal op de bestaande inrichtingen voor ziekteverzekering voortbouwen.’ Hier daarentegen nam de wetgever een blanke lei vóór zich. Wat was verder het antwoord op de vraag, die aan Bödiker bij diezelfde gelegenheid gesteld werd, of de organisatie niet democratischer had kunnen zijn, meer in handen der arbeiders gelegd had kunnen worden? Daarop antwoordde hij onomwonden - ik teekende het uit zijn eigen mond op: ‘Ja, zonder bezwaar; zoo was ook mijn eerste plan ingericht. Maar de Rijksdag wilde dit niet, omdat men vreesde, dat de socialisten zich van de organisatie meester zouden maken.’ Dr. Bödiker deelde die vrees niet; maar hij had te volgen. Zóó dreigt nu Duitsche socialistenvrees indirect onze arbeiders naar omlaag te halen en onze sociale verzekering te verknoeien. Sinds 1913 zijn nu al 5 jaren verstreken, waarin geen beweging te brengen bleek in den in het moeras geraakten wagen. Moge van onderen op de drang komen naar een betere regeling. Een breedere vooral, die ook de volkshygiëne, het ziekenhuiswezen, de geneeskundige praktijk ten goede komt. Ook die belangen diende de wet-Talma niet voldoende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte zij hier nog afgeschreven het program van actie, dat het Bestuur der S.D.A.P. voor het onlangs gehouden partijcongres op het stuk der sociale verzekering had ontworpen: ‘Verplichte ziekteverzekering voor alle arbeiders met volledige geneeskundige behandeling en met moederschapszorg; invaliditeitsverzekering aansluitend bij de Staatspensioneering; een en ander met behulp van den Staat en met zoo groot mogelijken invloed der arbeiders op het beheer’. Men ziet het, van patroonsbijdragen wordt niet gerept; maar de hulp der arbeiders zelf wordt ingeroepen. In plaats van arbeiders zou ik willen lezen ‘verzekerden’; en in plaats van ‘zoo groot mogelijk’ een nog positieveren eisch. De arbeidersklasse is thans wakker genoeg; zij zal voor de verbreiding der sociale verzekering thans zelve wel zorgen. De oogenschijnlijk zoo radicale eisch van verzekeringsplicht zal dan overbodig blijken. Maar de band die nu nog dien te verwachten groei belemmert, moet finaal opgeruimd worden.
W. Elink Schuurman. |
|