kolonialen mijnbouw, maar zij zijn de eenige niet. Reden temeer om een uitgaaf als deze op touw te zetten. Aan ‘populaire handboekjes’ aangaande overzeesch Nederland heeft europeesch Nederland wellicht nog dringender behoefte dan aan wetenschappelijke werken. De pioniers, die het aan mijnen (en cultures) in de koloniën zal moeten leveren, lezen de eerste wel, de laatste grootendeels niet, en zij zijn er voor het doel, dat hen roept, niet minder om. Waarop het aankomt in de eerste plaats, is: deze jonge mannen te vinden. Zonder voorlichting vindt men de goeden onder hen niet bereid. En deze voorlichting heeft betrouwbaar te zijn of zij schrikt, althans op den duur, de besten weer af.
Hiermede is de eisch gesteld van juist zulke boekjes als de in hoofde vermelde. Onder vertrouwen wekkende redactie, die haar medewerkers kiest met zorg, en wat eenheid in behandeling waarborgt.
Bijkomstig voordeel is, dat in werkjes als deze den niet belanghebbenden, maar wel belangstellenden thuisblijver leerrijke lectuur wordt thuisbezorgd. Wie verhaalt van verre landen vond altoos in Nederland gretige ooren. De heeren Verloop, Witkamp en Van Lier en zij, die straks de reeks gaan verlengen, hoeven over gebrek aan belangstelling niet beducht te zijn. Men klaagt wel, en niet ten onrechte, over een tekort in Nederland aan belangstelling voor de West en de Oost, maar dit tekort is krimpende. Het zal te harder krimpen naarmate meer van deze smakelijke combinaties van woord en prent het komen bestoken.
v.B.