De Gids. Jaargang 81
(1917)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 497]
| |
Het ‘Vervolg.’Herinnert ge u nog Gaspard? Gaspard van den prix Goncourt? Wat een boffert! Zoo heel in het begin, vóór de loopgravenellende zijn been te verliezen! Nu zit hij lekkertjes te Parijs, met geëchte vrouw en geëchte kinderen. Bij een goudbron! Denk eens: stadsreiziger in kunstbeenen! Wel vermeldde hem geen legerorder, prijkt geen ridder- of oorlogskruis op zijn borst, maar hij is geborgen. Geborgen! Wat dit zeggen wil? Hoeveel zouden niet, om met hem te ruilen, nog gaarne eenige ledematen toegeven. Stellig Barbusse's rotgezellenGa naar voetnoot1). En de ruil ware voor hen zelfs zeer voordeelig geweest. Immers de meeste hunner zijn reeds... Niet gevallen, dat woord klinkt sentimenteel, herinnert te zeer aan den goeien ouden tijd toen kogeltjes rond als Edammer kaasjes den tegenstander omverduwden. ‘L'autre jour une marmite tombait sur sa tranchée. Le brave petit (een sergeantje) qui, là même, deux heures avant me parlait devant ses hommes du bon Dieu et de la communion, volait en morceaux. On dut renoncer à recueillir quoi que ce soit de son corps, sauf un morceau de la tête, encore reconnaissable.’ Niet gevallen derhalve - ik weet voor de uitwerking van dat duitsche geschut enkel een duitsch woord: verpuft! Vergeef, lezer! Mijn hoofd duizelt van al die oorlogslet- | |
[pagina 498]
| |
terkunde, en wart de boeken door elkaar. Eene aanhaling uit Barbusse met daarin le bon Dieu!! Hij zelf zou er van schrikken. Neen, zóó hoog kijken zijne rotgezellen niet. Zij zien eigenlijk niets dan... zich zelven. Haast zoude men denken dat zij ronddwalen zonder leiding. Officieren worden nooit genoemd; onderofficieren bijna evenmin. Alleen heel eventjes wordt de sergeant vermeld: ‘Grâce à Bertrand, obsédé par la haine de l'alcoolisme, de cette fatalité empoisonnée qui joue avec la multitude, notre escouade est une de celles qui sont le moins viciées par le vin et la gniole’ (de jongste benaming voor brandewijn, grootste binnenlandsche vijand van Frankrijk). Zeer kort is ook de lijkrede, waarmede deze later op het slagveld wordt toegedekt: ‘celui-là, c'était vraiment un bonhomme! Ah, on avait pourtant bien besoin de lui!’ Barbusse's boek is als het vervolg op René Benjamin's Gaspard. Gaspard was grappig, hield er den moed in. Van René Benjamin's boek sloeg men haastig de bladzijden om van pret. Nog sneller die van Barbusse's boek - doch uit verveling; zuchtend zich afvragend: zou er dan nooit iets gebeuren? Want niettegenstaande den vlammenden titel is Barbusse's boek grauw. Grauw als kleeding en uitrusting der escouade, grauw als de modder der loopgraven, waarin de voeten vastzuigen - gelukkig al zoo zij er niet in bevriezen! Even onbeduidend als de verhaalde voorvalletjes, zijn de geschetste krijgsmakkers van den schrijver. ‘Préoccupations pitoyables, instincts d'enfants, ignorance d'esclaves.’ - Hoe de meesten hunner de médaille militaire of ten minste een eervolle vermelding konden verdienen, is den lezer volkomen onbegrijpelijk: Barbusse lost het raadsel niet op. Zorgvuldig onthoudt de schrijver zich van alles wat ons hart sneller kan doen kloppen. Zelfs laat hij ons niet griezelen - dat immers wekt ook op door terugslag? Blijkbaar wil Barbusse den oorlog dooden door... verveling. Niets dan doodelijke verveling is dan ook voor hem het ‘Vervolg.’ Voorbij zijn de dagen van spanning, van schrik, van hoop, de dagen van België en van de Marne. Drie dikke jaarboeken heeft de Tijd sedert volgepend; uit iedere bladzijde gaapt voor Barbusse slechts verveling. Verveling, | |
[pagina 499]
| |
welke onverschillig maakt. Als Cocon l'homme-chiffre opsomt wat ieder van het troepje in dit tijdsverloop heeft versleten: vier kapotjassen, twee broeken, zes paar schoenen, en dan al doortellende vervolgt: ‘Depuis le commencement de la campagne douze mille hommes sont passés par le régiment, qui en a deux mille’, dan zijn wij geneigd hem evenals Blaize toe te duwen: hou je mond! Niet door Barbusse gehypnotiseerd, zouden wij wel geschrokken zijn over dat zesmaal vernieuwen der vechtende menschenmassa. Want hoeveel dooden, verminkten, voor goed geknakten, hoeveel rouw, hoeveel ellende, óók achter de linie, vertegenwoordigt niet die kleine rekensom van 6 × 2000? Eindelijk, gelukkig, eene afwisseling: le feu! De stormloop, waaraan het boek den titel dankt; het langste hoofdstuk; zelfs het eenige lange. Want terwijl de drie-en-twintig overige elk gemiddeld dertien bladzijden beslaan, telt dit er zestig. Nu moet Barbusse wel zijne nevenbedoelingen ter zijde laten en verre van te vervelen, sleept hij onwillens mede. Toch zien wij geen heldenfeiten bedrijven: dat zoude ingaan tegen Barbusse's doel. De gewonnen vijandelijke loopgraaf is leeg: bijtijds hebben de Duitschers die ontruimd. Wel heeft de ren over het onbeschutte veld, heuvel af, heuvel op, onder het hevig kanonvuur velen bestormers het leven gekost - zoo den reeds genoemden sergeant. Nu moeten de zwaargewonden vervoerd worden naar het Hulpverband. Ook dit dwingt den schrijver in actie te blijven. Zelfs wordt in dit hoofdstuk de eenige hooger klinkende toon gehoord: ook die diep ingegraven poste de secours is niet veilig. Een hospitaal-soldaat (een geestelijke) wordt te midden zijner werkzaamheden doodelijk getroffen. ‘On lui place la tête sur un sac à pansements. Ce sac est aussitôt imbibé de sang. Un infirmier crie que ça va gâter les paquets de pansement, dont on a besoin. On cherche sur quoi mettre cette tête qui produit sans arrêt de l'écume légère et teintée. On ne trouve qu'un pain, qu'on glisse sous les cheveux spongieux.’ Weldra is het met den getroffene afgeloopen en Barbusse verwijt zich in stilte, nu en dan zich over hem te hebben vroolijk gemaakt, zich geërgerd te hebben aan zijn clericale bemoeizucht en bekrompenheid. ‘Je me rappelle la fois où | |
[pagina 500]
| |
il m'a tant exaspéré avec son explication sur la Sainte-Vierge et la France. Il me paraissait impossible qu'il émit sincèrement ces idées-là. Pourquoi n'aurait-il pas été sincère? Est-ce qu'il n'était pas bien réellement tué aujourd'hui? - de schrijver zelf cursiveert - ‘Je me rappelle aussi certains traits de dévouement, de patience obligeante de ce gros homme dépaysé dans la guerre comme dans la vie - et le reste n'est que détails. Ses idées elles-mêmes ne sont que des détails à côté de son coeur, qui est là par terre, en ruines, dans ce coin de géhenne. Cet homme dont tout me séparait, avec quelle force je l'ai regretté.’ Doch het is haast de eenige lichtstraal in het heele werk. Want l'Aube aan het einde van Barbusse's boek, is niet het morgengloren van een bevrijdenden dag. Op die enkele, hierboven aangehaalde regelen alléén is toepasselijk de slotzin: ‘Entre deux masses de nuées ténébreuses, un éclair tranquille en sort, et cette ligne de lumière, si resserrée, si endeuillée, si pauvre qu'elle a l'air pensante, apporte tout de même la preuve que le soleil existe’. Barbusse's schildering moge getrouw zijn, zijne waarheid is niet de geheele waarheidGa naar voetnoot1). Een leger toch kan niet bestaan uit enkel dolende escouades. Slechts als het vormt één lichaam met één ziel kan het stand houden in den orkaan van ijzer en bloed. Men raadplege dus eveneens, alvorens een oordeel te vellen, andere oorlogsdagboeken. En deze zijn er vele, wellicht te vele. Vooral officieren - zelfs zeer hooggeplaatste - namen de pen op, doch allen zonder onderscheid (en daarom is het niet noodig hier eenigen boektitel te noemen) zijn vol bewondering voor den franschen soldaat als hem voortdrijft wat een nederlandsche keukenkrant smalend noemde ‘oorlogswaanzin’, maar wien het hart klopt | |
[pagina 501]
| |
op de rechte plaats, voelt te zijn de beste gave Gods: het niet achten van den dood, als de hoogste belangen om verdediging vragen. Wat beter bewijs tevens voor onze onsterfelijkheid, dan deze ingeboren doodsverachting? Wat er omgaat in het gemoed van wie hun leven offeren voor het vaderland, leeren echter niet hunne brieven, noch zelfs hunne dagboeken. Ieder mensch huivert voor bekentenissen, stelt zich een masker voor het gelaat. Dàt glijdt slechts af, als de priester wijdt ten doode; ook later als de geneesheer staat aan het hospitaalbed van den machteloos daar neerliggende. Hieraan ontleenen hare beteekenis verzamelingen als die van L. de Grandmaison: Impressions de guerre de prêtres-soldatsGa naar voetnoot1), en aanteekeningen als die van den medicus G. Duhamel: Vie des martyrsGa naar voetnoot2). Grandmaison's priesterbrieven zijn alle in of vlak achter de vuurlinie geschreven door jezuïetenpaters. Sommige - niet weinige - der epistels zijn voluit onderteekend. O, niet uit ijdelheid! Het is de laatste eer door den verzamelaar bewezen aan de schrijvers. Vele paters toch sneuvelden: reeds vóór 1915 ten einde ging, waren 63 jezuïeten den heldendood gestorven, hetzij als aalmoezenier, het zij als soldaat of officier. Geenszins klagend gingen zij onder; integendeel, hoe getuigt iedere bladzijde van wat men ten onzent noemt ‘roomsche blijmoedigheid.’ Maar welk een zegen dan ook rustte op hun werk! Hoe stroomden de kerken vol! Hoevele belijdenissen werden gehoord! Hoevele bekeeringen verkregen! Met welk een geestdrift verhaalt een der paters van een jong soldaatje, zoon van een vrijdenker en eene jodin, door toeval met een priester in aanraking gekomen, nu vol ijver voor het katholieke geloof, zelf priester willende worden, en die, als hij gedoopt wordt, zijn peter - een officier - als enkele gunst vraagt steeds op den gevaarlijksten post te worden gesteld. Wat er van hem is geworden? Natuurlijk allang ter ziele. Vergeet niet die rekensom 6 × 2000! Duhamel's martelaren zijn niet allen helden. ‘Il y met de la mauvaise volonté’ zegt een hospitaal-sergeant, doelende op Grégoire; een zwaar gewonde, die daarenboven ‘lastig’ | |
[pagina 502]
| |
is. Doch Duhamel weet wel beter; Grégoire geeft zich wèl moeite, maar: ‘il ne sait pas faire l'effort nécessaire. Si l'on vous demandait de soulever une locomotive?’... Maar anderen, welk een voorbeeld geven zij! Niet enkel door hunne berusting, maar ook door hunne liefde. Zoo de mensch inderdaad geschapen is naar Gods voorbeeld, dan waarlijk is God groot!
De priesterbrieven werden echter geschreven in het begin van den oorlog; en de hospitaalaanteekeningen gaan niet verder dan 1916. Welhaast schrijven wij 1918. Hoe is de gemoedsstemming nu van den poilu? Ten eerste: hij is niet meer een poilu. Die stoppelbaard stond ‘gekleed’, in den aanvang, toen men het te druk had, te zeer elk oogenblik den dood verwachtte, om aan scheren te denken. Tegenwoordig noemt men zich ‘bonhomme’, of korter nog en krachtiger, enkel ‘homme’. In de loopgraven leeft men weder een menschwaardig bestaan, en wordt dus ook weer een ‘gewoon’ mensch. Uitwendig en inwendig. George Bonnet heeft de moeite genomen te peilen l'âme du soldatGa naar voetnoot1) van den nieuwsten tijd. Hoe de soldaat nu denkt over de kerk? Over het pacifisme? Over sociale vraagstukken? Wel, het antwoord luidt heel eenvoudig: het meerendeel denkt niet. ‘Il ne faudrait pas que cette littérature de guerre fit illusion. Même dans le domaine moral ou religieux il est rare malgré tout, qu'on constate une telle révolution de pensée. Elle ne peut se produire, en effet, que chez ceux qui réfléchissent, et ils ne sont pas tellement nombreux. Les autres qui se contentent comme les plus humbles de vivre sans souci du lendemain - ils n'ont pas tort, peut-être - sont restés tels qu'au jour de leur départ.’ Weg dus onze mooie droomen! Maar hoezeer dan ook lieten wij onze verbeelding vrij spel! Waarom lachen wij over dat onnoozele sprookje der oudheid, dat geharnaste strijders doet ontspruiten uit den akker waarop drakentanden zijn gezaaid? Alsof niet in die fabel oorzaak en gevolg | |
[pagina 503]
| |
logischer verbonden zijn dan ons gebazel over het paradijs van volkerenmin, hetwelk uit den huidigen oorlog zal ontstaan. Alsof inderdaad volle garven van christelijke broederliefde gemaaid zullen worden op den met bloed gemesten akker! Is dan tot dwaasheid geworden de wijsheid onzer vaderen: wie wind zaait, zal storm oogsten? Want tot een orkaan zullen aangroeien de stormen van den na-oorlog. Het meerendeel der uitgetrokkenen moge geestelijk gebleven zijn wat zij vroeger waren, hoevelen achter de vuurlinie zijn niet door den oorlog in den grond verdorven? Wat zal er worden van al die jongelingen en meisjes, uit het gezin, uit de school gehold naar de munitie-fabrieken, zelfstandig geworden door het hooge loon, straks op straat geworpen onbedreven in de werken des vredes? Hoevelen - en het zijn waarlijk niet allen millionnairs! - heeft niet de oorlogswinst, de te gemakkelijk behaalde buit, gemaakt tot dieven en dobbelaars? De boozen zijn door den oorlog boozer geworden: als het water heftig beroerd wordt, komt de modder boven. Wie staat, zie dus toe dat hij niet valle! Wie niet ontworteld zal worden door den orkaan? Het antwoord gaf reeds honderden jaren geleden een heidensch dichter, die op luchtigen toon - om zijn hoofsgezind gehoor niet te doen schrikken - diepe waarheden verkondigde. En de Nederlander mag zich te meer zijne woorden inprenten, waar zij in de folterkamer een onzer beste burgers sterkten: Cornelis de Witt. ‘Nooit zal wankelen, zelfs niet bij den wereldval, de man van groot geloof, vasten wil en rein van harte.’ Justum et tenacem propositi virum.... Daarom is het na al die oorlogsletterkunde zulk een hartsterking en verademing te lezen wat Pierre Maurice Masson schreef, wèl in de loopgraven, en met hart en ziel deelende in de algemeene ellende, doch slechts met de voeten in den modder, de geest hoog daarboven zwevende.Ga naar voetnoot1) Brieven, allerminst bestemd voor het groote publiek, en dan ook alleen als een monument bedoeld van den gesneuvelde. Want ook dezen Fribourgschen hoogleeraar in de letterkunde nam een kogel weg. Een legerorder - na zijn overlijden | |
[pagina 504]
| |
uitgevaardigd - noemt hem ‘officier de la plus haute valeur morale et militaire. A donné en toutes circonstances les preuves d'une grande bravoure et d'un mépris absolu du danger en face du devoir.’ Een geloovig katholiek, gelijk uit die brieven blijkt. Een man met warm hart voor zijne eenvoudige lotgenooten, van welken velen niet hooger stonden dan Barbusse's rotgezellen. Met een open oog ook voor de mooie natuur. En onderwijl de laatste proeven naziende van zijne dissertatie. (Gelijk men weet, wordt met promoveeren in Frankrijk dikwijls lang gewacht.) Drie dikke deelen over Rousseau's godsdienst, een arbeid, voor welken hem de letterkundige Parijsche faculteit posthuum den doktershoed toekende, en welken de Fransche academie zich haastte te bekronen. Niet als een soort aalmoes - reeds twee zijner vroegere werken had zij een eereprijs toegekend; één dezer (over Lamartine) verwierf den prijs voor welsprekendheid. Wèlsprekend, hoezeer zijn dat deze brieven, waarvan de meesten gericht zijn aan zijne vrouw; vele ook aan bloedverwanten en vrienden, die hij - met zelf den dood voor oogen - troosten moet over het verlies van dierbaren. Berustend is de toon; als een effen, diepe stroom vloeien zijne gedachten en zijne woorden. Zóó klassiek doen deze brieven aan, dat zijn uitgever m.i. terecht voorspelt, dat vele hunner een blijvende plaats zullen vinden in eene bloemlezing der letterkunde van dezen tijd.
Zoo brengt deze oorlog velen binnen onzen gezichtskring voor één oogenblik, om dan voor altijd te verdwijnen. Hoe waar is Barbusse's slotwoord: telkens zien wij in de diepe duisternis de wereld één oogenblik door een straal verlicht. Doch het is geen nieuwe wereld, welke onze verbaasde oogen ontwaren. Het is de wereld aller dagen, waarop wij echter in gewone tijden geen acht meer slaan. De heldenmoed en doodsverachting van het slagveld zijn geene vreemde verschijnselen. Zie slechts rondom u, heel dichtbij zelfs, in eigen huisgezin. Welke moeder offert niet lijf en leven voor haar kroost? Hoogstens zoude men dus kunnen zeggen: in dezen oorlog toont de man niet te zijn de mindere van de vrouw. Doch ook dit ware onbillijk jegens de vele mannen, die in | |
[pagina 505]
| |
vredestijd zich opofferen voor hunne naasten. Zoo zoude dus de oorlog eigenlijk niets leeren, indien hij niet dwong tot nadenken, tot scherper opletten. En daaruit komt de grootste troost voort. Werden hierboven enkel Fransche boeken in oogenschouw genomen, wij weten - ook zonder te lezen wat in andere talen verschijnt - dat wederzijds van de vuurlinie, allerwege, dichtbij en veraf, dezelfde onverwoestbare banden huisgezin en maatschappij omsluiten. Dàt is de groote, eeuwige waarheid en rotsvaste steun.
R.P.J. Tutein Nolthenius. |
|