De Gids. Jaargang 81(1917)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Schaduwen van liefde. I. Ik droomde liefste, dat je naast mij lag; je mond was als een bloem van open rood. Ik droomde dat ik al je schoonheid zag, en dat je mij je borsten warm en bloot te kussen gaf; - er was een gouden rag van vreemde schemers om ons heen, en gróót kwam door de vensters al de jonge dag, die meldde 't uur van liefdes nachte-dood. Ik denk aan alles wat ik droomen dorst nu ik zóó arm en zóó verlaten schrei, en leed-gelaten roerloos in den nacht den vrede van een droomloos slapen wacht; schemerende gestalten gaan voorbij en doode droomen druk ik aan mijn borst. [pagina 53] [p. 53] II. Al wat mijn denken u misdeed doolt om mij heen met vreemde klacht, daar-buiten staat de wreede nacht met zwart verwijt gereed. Nu is de donkre vreugd gedaan en grijnzend staart met wit gezicht de stilte door mijn kamer-licht; wààr zal ik gaan.... Ik ben zoo bang en zoo alleen, ik heb geen tranen voor mijn leed; al wat mijn denken u misdeed doolt om mij heen.... [pagina 54] [p. 54] III. O kom nog ééns naar mijn huis en zeg dat je mijn tranen gelooft; o kom nog ééns naar mijn huis en leg je handen zacht om mijn hoofd. O geef me nog ééns het zoete geluid van je stem die àlles vergeeft; dan leid ik je stil mijn woning uit tevree dat ik heb geleefd. Dan daalt wel een schaduw van laat geluk die mijn hèlste wanhoop verstilt, al brak ik in waanzin mijn droomen stuk, al heb ik mijn ziel verspild.... [pagina 55] [p. 55] IV. O kind als deze nacht de Dood nog in mijn stille woning kwam, mijn moe-geschreide oogen sloot, mijn machtelooze handen nam, en doofde zacht het laatst geklaag met mededoogen groot en goed, en stilde mild de laatste vraag als Moeder moede kindren doet, - dan zou ik zonder wild gevlei mij voegen naar zijn donkren wil en zonder huivren aan zijn zij de nacht intreden bleek en stil, omdat je zoete meisjesmond mijn donker denken heeft bevrijd met woorden die mijn ziel verstond toen al mijn wanhoop werd gewijd. [pagina 56] [p. 56] V. O vree van zachte woorden die stil droegen tot den licht-lieven troost van uw verstaan mijn droef verlangen naar duister genoegen dat als een schaamle vreemdling is gegaan langs onze zielen die verwonderd vroegen hoe zóóveel vrede langs de blanke baan kon treden waar zóó kort nog wervlend joegen de wilde stormen van mijn blinden waan... Een uur van sterrenacht en minlijk spreken... Ik heb voor 't hunkren van mijn droef gemoed naar gif-doorgeurde vreugden vloek noch bede. Ik weet niet of het leven mij zal breken; ik weet alleen: gij waart mij eindloos goed; uw beeltnis glanst in dàt stil uur van vrede... Herman Middendorp. Vorige Volgende