De Gids. Jaargang 81
(1917)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 540]
| |
Buitenlandsch overzicht.27 Aug. 1917.Hoe hard er ook wederom gevochten is deze maand, het zijn niet meer de krijgsbedrijven die het meest de aandacht trekken. De herovering van Galicië en de Boekowina door de Centralen is, zoo te zeggen, voltooid, terwijl zij in Roemenië eenige vorderingen hebben kunnen maken. Geweldige aanvallen der Engelschen hebben het front in Vlaanderen en Artois gedeukt, maar het niet doorbroken. Een aanval der Franschen aan weerszijden van de Maas heeft het Duitsche front benoorden en beoosten Verdun eenige kilometers teruggeschoven. Een elfde Isonzo-slag heeft gewoed, waarin Cadorna met strijdkrachten aangevallen heeft grooter dan ooit. Hij heeft 20.000 krijgsgevangenen gemaakt, er 8000 in handen van den vijand moeten laten, en staat op zekere punten weer een weinig dichter bij Triëst, zonder dat evenwel ook thans de eigenlijke toegangen tot die stad in zijne handen vielen. Voornamelijk over de Engelsche aanvallen wordt veel nagepleit. De Duitschers noemen elke poging der Engelschen mislukt die niet tot doorbraak van het front heeft geleid; m.a.w., alles wat de Engelschen tot dusver ondernamen, is, volgens hun vijand, op nederlagen uitgeloopen. De Engelschen houden vol dat een reeks van zulke nederlagen, waarbij zij den Duitschers terrein, manschappen en kanonnen afnemen, hen eindelijk brengen zal waar zij wezen willen. | |
[pagina 541]
| |
Om dit aannemelijk te maken zouden zij moeten kunnen aantoonen dat zij hoe langer zoo meer tegen den vijand opgewassen blijken: dat zij dezen, in elken grooten slag, meer terrein, manschappen en wapenen doen verliezen dan in den vorigen. Dit is echter niet het geval geweest. De kracht der Engelschen school tot dusver meest in hun overmacht aan artillerie. Zij bezitten die nog, maar in zichtbaar verminderde mate. Het ziet er niet naar uit, of de Geallieerden er in slagen zullen, België en Noord-Frankrijk met de wapenen te bevrijden eer de Amerikaansche hulp is opgedaagd. Wat zij in 1918 met deze hulp zullen vermogen, is onderwerp van bespiegeling. Nog meer dan over de uitkomst der aanvallen in Vlaanderen en Artois, wordt over dien van den duikbootenoorlog getwist. De Duitsche autoriteiten verzekeren dat deze oorlog slaagt boven verwachting; een zonderlinge verzekering, immers volgens vroegere voorspellingen van dezelfde zijde had Engeland thans reeds zoo ongeveer uitgeput moeten zijn. Omgekeerd blijft in de cijfergroepeeringen van Lloyd George, die moeten bewijzen dat de duikbootenoorlog een groote mislukking is, veel willekeurigs. Engeland zal er in slagen meer bij te bouwen dan het verliest, is het eeuwige refrein. Dit aanhoudend gebruik van het futurum doet wel gevoelen dat Engeland tot dusver veel meer verloren dan bijgebouwd heeft. Het bloedvergieten en rijkdom-vernietigen is deze maand voortgezet, zonder dat de militaire toestand er noemenswaard door gewijzigd is. Het voor de politiek gewichtigste resultaat is misschien de herovering van Galicië en de Boekowina. Men zegt wel niet te veel door te onderstellen dat zonder de ongehoord krachtige aanvallen op de Westelijke en Italiaansche fronten, Moldavië het gevaar zou hebben geloopen van algeheele overrompeling, en tegelijk de oorlog naar Wolhynië had kunnen zijn overgebracht. Thans is hij in het Oosten weer vrijwel tot staan gekomen.
En de vrede? Het begon zooals na de eerste rede van Michaelis te verwachten was: een voorstel van Ramsay Macdonald, om de | |
[pagina 542]
| |
Rijksdagsmotie door een vredesmotie van het Lagerhuis te doen beantwoorden, verwierf slechts 19 stemmen. Het kleine hoopje werd door de regeering smadelijk bejegend, als ‘menschen die buiten de werkelijkheid staan.’ Een ‘onthulling’ van de Times kwam waarschuwen den Rijkskanselier toch niet op zijn woord te gelooven, als hij van vrede sprak: wat was het woord van een man waard, die de fabel herhalen dorst van den ‘aan Duitschland opgedrongen oorlog,’ terwijl de Times in de gelegenheid was stellige mededeelingen te doen over een 5 Juli 1914 te Potsdam gehouden kroonraad, door den Keizer, Bethmann, Tirpitz, Falkenhayn, von Stumm, aartshertog Frederik, Berchtold, Tisza en Hötzendorff bijgewoond, waar het ultimatum, dat Oostenrijk achttien dagen later aan Servië zond, in alle bijzonderheden zou zijn vastgesteld? Van Duitsche zijde, en ook van Berchtold, is eene stellige ontkenning gevolgd: geen Oostenrijker was 5 Juli 1914 te Potsdam geweest, en in het geheel geen kroonraad op dien dag gehouden. Wat doen zulke onthullingen en ontkenningen af? Het Duitsche witboek heeft eens voor al medegedeeld dat de Duitsche regeering vooraf van het ultimatum geweten, en Oostenrijk haar steun toegezegd heeft. Of dit op 5 Juli is geschied dan wel op een anderen dag, het is waarlijk onnoozel eene gedachtenwisseling over wat de oorlogvoerenden thans hetzij nader tot elkander brengen kan, hetzij nog gescheiden houden moet, met een kibbelarij daarover te onderbreken. Michaelis antwoordde dadelijk met een andere ‘onthulling’, over gebeurtenissen niet van 1914, maar van 1917. Vlak voor den val van het Tsarisme, ‘a corrupt and narrow autocracy’ (Lloyd George), zou Frankrijk zich door Rusland niet slechts Elzas-Lotharingen, maar de grens van 1790Ga naar voetnoot1) en bovendien door Frankrijk wenschelijk geachte gebiedsveranderingen op den linker RijnoeverGa naar voetnoot2) hebben laten toezeggen. Ribot heeft moeten erkennen dat de overeenkomst bestond; | |
[pagina 543]
| |
de inhoud evenwel zou door Michaelis onjuist zijn weergegeven. Elzas-Lotharingen, ja; over Landau en het Saarbekken heeft Ribot zoo weinig mogelijk gesprokenGa naar voetnoot1); de waarborg tegen een nieuwen aaanval van Duitschland, dien hij erkende dat Frankrijk zich door den Tsaar had laten toezeggen, zou verkregen worden ‘non pas en annexant à la France les territoires de la rive gauche du Rhin, mais en faisant au besoin de ces territoires un état autonome qui nous protégerait, ainsi que la Belgique, contre une invasion d'ou-tre-Rhin’. Au besoin; kan, in de overeenkomst, de (gedeeltelijke) inlijving van den linker Rijnoever bij België ook het alternatief zijn? In ieder geval, van ‘weitgehende Gebietsveränderungen am linken Rheinufer ganz nach Gutdünken Frankreichs’ blijkt wel degelijk sprake te zijn geweest, en de wanhopige poging van Ribot, om onder een vloed van woorden Michaelis op dit punt voor een leugenaar uit te maken, is als geheel mislukt te beschouwen. Deze toezeggingen zijn aan Frankrijk gedaan door een Rusland dat, volgens een nadere ‘onthulling’ van Michaelis, zich door Frankrijk (en Engeland) den 12den Maart 1915 Konstantinopel, Thracië tot de lijn Enos-Midia, Imbros, Tenedos en de Klein-Aziatische kust aan den Bosporus en de zee van Marmara had laten belovenGa naar voetnoot2). In hoeverre een Rusland, dat van Konstantinopel afziet, zich van de toezeggingen der regeering van Nicolaas zal willen en kunnen ontslaan? Er komt geen schot in de overleggingen tusschen de bondgenooten omtrent de ‘herziening van het oorlogsdoel’; althans, Kerenski kan omtrent het resultaat aan zijne natie nog niets hoegenaamd mededeelen; - maar het aanvaarden der formule alleen bewijst reeds | |
[pagina 544]
| |
dat Engeland en Frankrijk inzien zich over al dit fraais met het nieuwe Rusland (en met Amerika) opnieuw te moeten beraden. De huid van den beer was in alle bijzonderheden verdeeld; - maar de beer was nog niet geschoten, en niet alleen hoe men hem extermineeren zal blijft de (door Rusland's verzwakking nijpender geworden) vraag, maar over de verdeeling van den buit zelf is tevens een nieuw overleg noodig, dat men blijkbaar schroomt aan te vangen, zoo moeilijk is het. De beste kans loopt hij, die zich niets behoeft te laten toezeggen, maar zijn deel van den buit in handen heeft. Met hoe geweldige inspanning van krachten zijn vooral Engeland en Italië in de afgeloopen maand op hun bijzonder doel afgegaan, en hoe weinig heeft het opgeleverd! ‘Slechts als wij onze politiek op twee pijlers, macht en recht, grondvesten, zullen wij duurzame resultaten verkrijgen’. Aldus de heer von Kühlmann, toen hij zich, 22 Augustus, als opvolger van Zimmermann aan de centrale commissie van den Rijksdag presenteerde. Welke is de bevinding, indien men de politiek der Entente dezen maatstaf aanlegt? De Tsaar heeft ons vrijgelaten, zeide Ribot in de Fransche Kamer, over den linker Rijnoever te beschikken ter garantieGa naar voetnoot1). ‘Nous n'avons jamais songé’, vervolgt hij, ‘à faire ce qu'a fait en 1871 M. de Bismarck.’ Was er dan toen niet van garantie sprake? Welk onderscheid is er tusschen de ‘reelle Garantien’, indertijd door Duitschland bij monde van Bethmann Hollweg ten aanzien van België verlangd, en de waarborgen waarop Frankrijk zoo gesteld is? Het wil macht verlammen door overmacht; beproeft niet macht voor recht te doen zwichten. Duitschland heeft volkomen duidelijk gemaakt, dat het bij zijn vijanden volstrekt niet enkel om recht te doen is. Van Duitschland zelf heeft geen neutrale dit ooit geloofd; daarvoor hebben Reventlow c.s. te over gezorgd. De vijanden zijn aan elkander gewaagd; de vraag is maar, of de individueele Duitschers, Franschen, Russen, Engelschen, die de machtspolitiek hunner regeeringen met hun bloed en hun have betalen moeten, hiermede tot in, tot over het waanzinnige voort zullen gaan. | |
[pagina 545]
| |
Neen, roept hun de internationale sociaal-democratie toe; - neen, roept hun toe de Paus.
De roepstem van een Nederlandsch-Skandinavisch comité beproeft, de Internationale uit de verdooving, die haar in 1914 overviel, op te doen staan. Die roepstem klinkt al lang, maar op de been is de Internationale nog niet. Half opgerezen, wrijft zij zich den slaap uit de oogen. De regeeringen zijn niet meer zoo gerust op hare volgzaamheid, als een jaar geleden. In Duitschland niet, of er zouden geen Paaschboodschap en geen Juli-crisis zijn geweest. In Engeland en Frankrijk niet, of Reuter en Havas zouden niet hun telegrammen over de vergaderingen der arbeiderspartijen tot de langste van alle maken. In Rusland bestond de regeering maanden lang alleen bij de genade der arbeiders, en in hoeverre het ‘nationale’ of Kerenski-bewind hun reeds de baas is (of zijn wil) is nog onzeker. In Engeland besloot, 10 Augustus, de conferentie der arbeiderspartij, tegen den zin der regeering, met 1.846.000 tegen 550.000 (vertegenwoordigde) stemmen, aan de internationale socialistenconferentie, door het Nederlandsch-Scandinavisch comité te Stockholm belegd, te zullen deelnemen. Het lid der regeering, Henderson, had vóór dit besluit gesproken. Daarop een schreeuw in de Engelsche oorlogspers. Henderson zou de vergadering onkundig hebben gelaten van een door de Engelsche regeering ontvangen telegram van Kerenski, inhoudende dat de Russische regeering wel geen passen weigeren zou, doch de Stockholmsche conferentie aanzag ‘voor de onderneming van een enkele groep, wier besluiten voor de Russische regeering geenszins bindend zouden zijn’. Henderson zou zich tegenover zijne medeministers verbonden hebben, van dit inzicht der Russische regeering aan de Engelsche arbeiderspartij kennis te geven, en deze belofte niet zijn nagekomen. Toen Henderson hierop zijn ministersambt nederlegde, geloofden velen dat inderdaad zijne lei niet schoon was; - sindsdien heeft echter de Russische regeering zelve gesproken en de zaak in een gansch ander licht gesteld dan waarin Henderson's ambtgenooten die hadden willen doen bezien. | |
[pagina 546]
| |
Het telegram van Kerenski blijkt de afwijzing te zijn geweest van een sterken aandrang door Engeland en Frankrijk op hem geoefend, om ook Rusland tot weigering der passen voor Stockholm te doen besluiten. ‘Het is ons nooit in het hoofd gekomen,’ luidt de nadere mededeeling der Russische regeering (15 Augustus), ‘de passen voor Stockholm aan de Russische socialisten te weigeren, daar wij het nuttig achten de kwesties, die met oorlog en vrede samenhangen, aan een internationale gedachtenwisseling van socialisten te zien onderworpen. Wij hebben aan de geallieerde regeeringen medegedeeld, het niet wenschelijk te achten welken hinderpaal ook aan de deelneming van socialistische vereenigingen aan de conferentie in den weg te leggen. Wij erkennen het belang dat de conferentie hebben kan voor de oplossing van allerbelangrijkste kwesties, die de oorlog opgeworpen heeft, doch kunnen aan de besluiten, die de conferentie zal nemen, niet een karakter toekennen dat enkel en alleen aan de beslissingen der geallieerde mogendheden toekomt. De conferentie is er eene van bepaalde politieke partijen en kan als zoodanig allerminst den eisch laten gelden, dat hare beslissingen van eenige bindende beteekenis zullen zijn voor de regeering.’ Henderson is er dus ten slotte voor teruggedeinsd eene voorstelling ingang te doen vinden, die hij in strijd achtte met de waarheid. Waartoe deze arbeider, die niet als de ‘strong man’ zijner partij, eerder om zijn meegaandheid in het oorlogskabinet werd opgenomen, zich tusschen vier muren tegenover Lloyd George en de zijnen verbonden had, blijve daargelaten; - in ieder geval blijkt de onoprechtheid zijner ambtgenooten de zijne niet weinig te hebben overtroffen. Met man en macht is op de arbeiderspartij gewerkt, en de confederatie van mijnwerkers, die over vele stemmen beschikt, heeft, met een zeer kleine meerderheid, het besluit van 10 Augustus gewraakt. Die wraking is voldoende geweest (de minderheden der confederatiën worden ter algemeene vergadering niet vertegenwoordigd), om de meerderheid van ruim 1¼ millioen stemmen, den 10den Augustus voor Stockholm behaald, op de nieuwe partijvergadering van 21 Augustus tot 3000 te doen slinken (1.234.000 tegen 1.231.000). Intusschen, ook nu nog verlangt de Engelsche arbeiders- | |
[pagina 547]
| |
partij, bij meerderheidsbesluit, van de Engelsche regeering passen voor Stockholm. Troelstra en Huysmans toonen zich niet ontmoedigd. Te Londen komt dezer dagen eene conferentie der socialistische partijen uit de Ententelanden bijeen, die zal hebben te beslissen of zij zich bij de meerderheid dan wel bij de minderheid der Engelsche arbeiderspartij zal voegen. Het Nederlandsch-Skandinavisch comité seinde gisteren (26 Aug.) aan deze conferentie van entente-socialisten, dat het de weigering van passen beschouwt als gericht niet alleen tegen het Stockholmsche denkbeeld, ‘maar ook tegen het georganiseerde proletariaat..... De standen van het behoud hebben een duister gevoel, dat de wereld op een keerpunt staat.... Zal de werkende stand zwijgend blijven bukken voor hen, die zonder zijn instemming de oorlogen voorbereiden en verklaren?... Integendeel, hij wil aan de bevestiging der wereld medewerken door een internationale orde te scheppen, die de herhaling der rampen van dit oogenblik zal beletten’. Tegelijk doet Kerenski weten dat de Russische regeering ‘doende blijft het tot stand komen van de Stockholmsche conferentie in de hand te werken’. Veel zal nu aankomen op de houding der Franschen.
Een ander internationalisme geeft ook teeken van leven: dat der Roomsch-Katholieke Kerk. Wat heeft de Paus lang gezwegen! en nu hij spreekt is het met groote omzichtigheid. Zijn van 1 Augustus gedagteekend, veertien dagen later aan geboden stuk is gedempter van toon dan wat uit de geoefende long van een Troelstra of Huysmans wordt gestooten. Zijne Heiligheid onderschat de moeilijkheden niet. Zij weeklaagt om Europa's ‘verdwazing’, en ziet geen uitkomst dan in ‘de moreele macht van het recht,’ die dwingen zal ‘tot gelijktijdige en wederkeerige vermindering der bewapening’, die slechts berekend zij ‘op handhaving der openbare orde binnen iederen staat’. Vervolgens ‘moet in de plaats van de legers het instituut van arbitrage gesteld worden met vast te stellen bepalingen tegen iederen staat, die zou weigeren internationale kwesties te onderwerpen aan arbitrage, of wel de beslissing daarvan te aanvaarden’. | |
[pagina 548]
| |
Ik weet niet of de Paus, in zijne gedachte, het ‘vervolgens’ onderstreept gelijk ik het hier deed. Zoo ja, dan is zijne voorspiegeling utopistisch: de ontwapening zal nimmer het begin kunnen zijn. De onmiddellijk volgende passage doet vreezen dat Zijne Heiligheid inderdaad meent van wel: het vergoeden der in dezen oorlog aangerichte schade, zegt Zij, zal den oorlogvoerenden (die dit werk ‘gecoördineerd’ zullen hebben te ondernemen) gemakkelijk vallen ‘bij de uitgebreide voordeelen, uit de ontwapening te trekken.’ De overweging is lief, maar doet aan als seniel. Als wij eenmaal zóóver zijn dat de ontwapening plaats heeft, is al dat andere al lang achter den rug. De ‘coördinatie’ in de vergoeding sluit niet uit, dat ‘voor zekere gevallen bijzondere redenen bestaan om ze met rechtvaardigheid en billijkheid te wikken en te wegen’ (dit aan Duitschlands adres, wegens België). België komt, zooals te verwachten was, bij den Paus niet te kort; evenmin Polen of de Armeniërs: ‘Van Duitsche zijde algeheele ontruiming van België met waarborging van volledige, politieke, militaire en economische onafhankelijkheid tegenover welke mogendheid ook.’ Insgelijks ontruiming van het Fransche grondgebied; daartegenover teruggave der Duitsche koloniën. Van de overige territoriale en nationale kwesties worden de binnen-Oostenrijksche voorbijgegaan; die omtrent Trente-Triëst en Elzas-Lotharingen niet genoemd, maar voorzichtig aangeduid als kwestiën bij welker regeling, ‘naar de mate van het rechtvaardige en mogelijke, rekening te houden is met de aspiratiën der volkeren.’ Armenië en ‘de Balkanstaten’ worden genoemd (Armenië voorop), en ‘de gebieden welke deel uitmaken van het vroegere koninkrijk Polen’ meer dan enkel genoemd: er is gewag van ‘zijn edele historische tradities’ en van de ‘sympathie der natiën’ opgewekt door het lijden, speciaal in den tegenwoordigen oorlog ondergaan. Meer en meer schijnt de vreeselijke worsteling een nuttelooze slachting geworden; ‘denkt na over uw ernstige verantwoordelijkheid voor God en voor de menschen.’ Met uitzondering der Westminster Gazette, die aanstonds met nadruk een ontijdig afwimpelen ontried, heeft de Engelsche en Fransche pers van 's Pausen vermaning niet dan | |
[pagina 549]
| |
kwaads gezegd. Engeland staart zich blind op ‘de ware vrijheid en gemeenschappelijkheid der zeeën’, door den Paus genoemd onder de zaken die de nieuwe rechtsorde zal hebben te verzekeren; en zijn pers gaat in meerderheid zoo ver, van de geheele zaak ‘een Duitsche manoeuvre’ te noemen, terwijl Frankrijk de coördinatie in de schadevergoeding afwijst en niet tevreden is met de vage toezegging in zake Elzas-Lotharingen. Een Duitsche manoeuvre? Maar van welke Duitschers? Van Reventlow c.s. zeker niet; de Deutsche Tageszeitung en Kreuzzeitung waren vuur en vlam. Michaelis (21 Augustus) ‘neemt geen positie, zoolang er geen beraad met onze bondgenooten heeft plaats gehad;’ maar erkent de nota als ingegeven door ‘een ernstig streven naar gerechtigheid en onpartijdigheid’, en verwelkomt haar ‘bijzonder’. De staatslieden der Entente zeggen ook zich onderling te moeten beraden, doch laten de verwelkoming achterwege. Te noteeren is, dat de warmste instemming kwam van Oostenrijk; - en dat Michaelis in de zeer krasse vindicatie der onafhankelijkheid van België (die vindicatie is het eenige in de pauselijke nota dat met gewilde scherpte is omlijnd) geen beletsel heeft gevonden om zich zoo tegemoetkomend uit te laten als hij deed.
Duitschland is in deze maand van eenige nieuwe ministers voorzien. In de rede bij welke die voor buitenlandsche zaken, von Kühlmann, zich 22 Augustus aan de partijleiders voorstelde, klinkt niets van het specifiek-Pruisische dat de wereld zoo dikwijls tureluursch heeft gemaakt. Deze excellentie begint met een eigenaardige waarschuwing: ‘Elk woord, dat wij hier zeggen, dringt tot den vijand door... De psychologische studie van onze vijanden is een voorname plicht, opdat men niet, als ginds het ijs breekt, met een hard woord daartusschen vare.....’. Maar jawel: 23 Augustus de Keizer tot zijn troepen in Vlaanderen: ‘Wij vechten tot de vijand genoeg heeft. Een ieder in Duitschland weet, wat gij nog veel beter weet, dat Engeland de tegenstander is, die in de eerste plaats nedergeworpen moet worden.’ | |
[pagina 550]
| |
O si tacuisses, mag von Kühlmann mompelen. - Nog zijn wij lang niet aan het einde; nog hebben, èn in Duitschland èn in Engeland, de ijzervreters, gekroonde en andere, het hoogste woord. Maar hooge woorden zoeken dikwijls iets te verbergen: kleinen moed. Zijn de Keizer en Lloyd George er in hun hart heel gerust op, dat hun volken hun tot in het oneindige zullen toelaten, elkander ‘neder te werpen’? Die volken gaan gevoelen dat wie nederligt, ten slotte zij, armen, zelve zijn. Er moet, er zal, aan het delireeren dezer Koningen een einde komen.
C. |
|