De Gids. Jaargang 81
(1917)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 477]
| |
Een bezoek aan Coppet.De vader.Zelden is een sterveling zóó verheerlijkt en daarna zóó verguisd als Jacques Necker! Ook nu nog heeft hij geen bonne presse, en er zoude dus alle reden zijn om met beleefde hoedlichting te schuiven voorbij het marmeren standbeeld van den voormaligen eigenaar van Coppet (ietwat zwaar staande in de smalle voorhal van het kasteel) indien Necker niet ware de vader van mevrouw de Staël. In dit geval toch geldt niet de regel: wil men weten hoe een jong meisje zal worden, zie naar de moeder; want menigen karaktertrek moge Germaine geërfd hebben van de mooie, blanke, slanke Suzanne Curchod, niet slechts is mevrouw de Staël zéér zichtbaar vleesch van het vleesch van haar vader - heeft diens grof bruin gelaat (óók zijne sprekende oogen), zijn gezette korte gestalte - maar even onbetwistbaar is zij geest van zijn geest. Wij moeten dus wel bij Necker stil staan; langer wellicht dan menig lezer lief is.Ga naar voetnoot1) Want van de vele ongunstige oordeelen over hem geveld, is zeker ook wel iets in | |
[pagina 478]
| |
Nederland blijven hangen. Allicht kent gij Napoleon's zware beschuldiging, uitgesproken ter gelegenheid eener aan den kleinzoon verleende audiëntie. De achttienjarige Auguste de Staël moet den keizer gunstig stemmen voor moeder's terugkeer naar Parijs. Hij reist daartoe Napoleon te gemoet, die op weg is naar Italië (1808). Drie kwart uurs spreekt de geweldige met - of juister: tot hem (men weet dat de conversatie van Napoleon bestond uit alleenspraken). Bijna een uur lang zich bezig te houden met een jongen die pas komt kijken! Wel een bewijs dat de keizer in mevrouw de Staël zijns gelijke erkende. Hoe Napoleon zich tegenover Auguste uitliet omtrent diens moeder, doet hier niet ter zake. (Het verzoek werd afgewezen.) Maar van Necker verklaarde hij: die heeft de Fransche revolutie gemaakt! 't Is waar - voegde Napoleon er vergoêlijkend aan toe - ik heb geen reden tot klagen: j'y ai attrapé un trône! Lateren gaan wel niet zoo ver, maar toch zéér ver. Thiers vindt Necker un esprit vain,.... se flattant de conduire les esprits au point où s'arrêtait le sien. Toen de Staten-generaal bijeen kwamen had hij geen plan, slechts un voeu (de engelsche staatsregeling.) Onnoozel genoeg om te gelooven dat toute action d'un homme d'état devait se borner à raisonner, il fatigua de ses longueurs ceux qu'il n'offensa pas de ses leçons, en alle partijen waren dan ook blijde dat eindelijk de eeuwige wauwelaar wegging. Hoe ultra-royalisten over Necker dachten, kunt gij u wel voorstellen. Hij zelf schuift hen terzijde met de schampere opmerking: ils doivent me haïr toujours, puisqu'ils m'ont rendu responsable de leurs propres fautes. Doch zelfs de samenstellers van encyclopedieën - van wie men dan toch een bezadigd oordeel kon verwachten - zijn niet best over Necker te spreken. De Encyclopedia Brittannica zegt van hem: Politically he did not much to stave off the | |
[pagina 479]
| |
coming revolution, and his establishment of provincial assemblies in the Pays d'état tended to keep France disunited. Het verst gaat wel de belg de Molinari in de Dictionnaire de l'économie politique. Deze bejammert niet slechts Necker's funeste idée d'intervenir dans les approvisionnements conformément aux principes, qu'il avait posés dans son ouvrage déplorablement célèbre sur la Législation des grainsGa naar voetnoot1), maar verklaart ronduit: c'est en s'appuyant sur les arguments développés par l'auteur, que les Jacobins firent décréter le maximum, l'emprunt forcé et tant d'autres mesures anti-économistes et spoliatrices. Nog erger: Niet slechts vergiftigde Necker zijne tijdgenooten, maar ses déclamations imprudentes contre la propriété ont valu à M. Necker toutes les sympathies des écrivains socialistes. M. Louis Blanc notamment s'est empressé de le hisser sur le glorieux piédestal de la fraternité, tandis qu'il réléguait Turgot dans les bas-fonds de l'individualisme. Waarlijk, dàt ontbrak nog maar aan Necker's schande: te worden verheerlijkt door de socialisten! En den oud-minister wordt het zelfs kwalijk genomen dat hij zich verdedigt! Martin bijv., volbloed republikein, vindt het onwaardig dat Necker, op Coppet teruggetrokken, geen ijzig stilzwijgen bewaart, maar den volke hoogst duidelijk maakt hoe kinderachtig de Staten-generaal zich gedroegen tijdens zijn tweede ministerie. Onwillekeurig herinnert Martin's ergernis aan het beruchte rijmpje onder de afbeelding van zeker dier: Cet animal est très méchant. Quand on l'attaque, il se défend. Trouwens ook van tegengestelde zijde was men indertijd evenmin ingenomen met Necker's slagvaardigheid. Lodewijk XVI vond het hoogst ongepast dat de oud-minister niet zweeg op de grievende beschuldigingen van Calonne; en eene verbanning tot op 40 mijlen uit Parijs deed 's konings ongenoegen duidelijk voelen (1787). Hoe Necker zelf dacht over zijne rechters? In de derde | |
[pagina 480]
| |
afdeeling van zijn werk over de fransche revolutie (1796) schrijft hij: Je fus et je suis encore un exemple remarquable des persécutions auxquelles un esprit de tempérance expose les hommes publics dans les temps de trouble et d'agitation. Ils se trouvent au milieu de toutes les passions, sans être en faveur auprès d'aucune, et ils n'ont pour eux que la chance incertaine des jugements à venir ou de la voix sourde et tremblante des honnètes gens de leur siècle. Welbeschouwd, leeren dan ook bovengegeven uitspraken minder kennen Necker dan wie hem vonnisten. De ongenoemde schrijver van het engelsche artikel is blijkbaar een voorstander van centralisatie; de Molinari, volbloed vrijhandelaar, aanhanger der Manchester-school, moest Necker's boek over den graanhandel wel déplorablement célèbre vinden, diens maatregelen om Frankrijk voor den honger te behoeden: funestes. Martin, lofredenaar der Revolutie, kon het bezwaarlijk aangenaam zijn dat de oud-minister zonneklaar maakte de fouten der glorieuse Staten-generaal. En Thiers - die zóó goed wist dat wie het volk wil leiden, doen moet als de koetsier, die den kleinen jongen naast zich op den bok in handen geeft het eindje der teugels en zóó in den waan brengt zelf te mennen, - hoe kon die politicus iets gevoelen voor een staatsman, die schreef: Il n'est pas de sage politique en administration qui ne soit unie à la morale. (Dernières vues. 1802). Maar dit maakt tevens duidelijk waarom wie Necker wil kennen, niet over hem moet lezen, doch hemzelf moet lezen; zijne geschriften daarbij in verband brengende met de tijden waarin zij werden samengesteld. Ook op hunne tijdrekenkundige volgorde is acht te geven, wil men inzicht verkrijgen in den ontwikkelingsgang van den schrijverGa naar voetnoot1). Want al is Necker - wat de hoofdbeginselen betreft - nimmer van meening veranderd, is op hem toepasselijk Marnix's saevis tranquillus in undis, de ondervinding wees hem meermalen den weg, en hij luisterde steeds gewillig naar hare leeringen. | |
[pagina 481]
| |
I.Maar - groote vraag! - zijn Necker's werken nog leesbaar? Twijfel is gerechtvaardigd, waar reeds zijne dochter den staatsman moest verdedigen tegen het verwijt in te pompeuzen stijl te schrijven. En niets dooft zóózeer den leeslust als een stijl op stelten. Natuurlijk gaan Necker's eerstelingen mank aan 't gebrek van alle eerstelingen. Onervaren schrijvers meenen 't meesten indruk te maken door hun zondagsch pakje aan te trekken; doen te mooi, overdrijven hunne gebaren. Dit maakt ook bijv. de brieven van mevrouw Necker aan den académicien Thomas zoo onuitstaanbaar. Zij pronkt daarin nog met de mythologische plunje, goed voor Lausanne, doch te Parijs allang afgelegd. Aangezien schrijvers gewoonlijk reeds op jeugdigen leeftijd naar de pen grijpen, wordt hun zoo iets niet aangerekend; wilde haren moeten nu eenmaal gezaaid worden. Doch tegenover oudere beginnelingen is de kritiek minder welwillend gezind, en Necker had reeds de veertig achter den rug toen hij zijn eersteling in het licht gaf: de lofrede op Colbert (1773). En de financier telde drie-en-veertig jaren toen hij liet drukken zijn eerste groote werk, hetwelk Turgot hooghartig weigerde te doorloopen, toen dat hem het vorige jaar in handschrift werd aangeboden. Dat door Turgot zoo geminachte werk was hetzelfde hetwelk later de Molinari déplorablement célèbre noemde: De graanhandel uit een oogpunt van wetgeving. Wat tijdens Necker's eerste ministerschap (1776-1781) van zijne hand verscheen, moest voldoen aan te bijzondere eischen om daarenboven letterkundig te kunnen hoogstaan. Het meest treft de lengte dier geschriften; doch de reden hiervan is gemakkelijk uit te vinden. Wel berustte de wetgevende macht geheel bij den koning, doch diens edikten werden eerst rechtsgeldig door inschrijving in de registers der Parlementen (Hoven van Justitie). En heeren rechters aarzelden dikwijls, weigerden zelfs somtijds hunne medewerking - vooral indien eigen belangen geschaad werden. De koning kon dus niet volstaan met te bevelen, moest óók betoogen, en over de hoofden der rechters heen de volksmeening winnen. Want in die dagen zonder eigenlijke | |
[pagina 482]
| |
volksvertegenwoordiging, besliste de publieke opinie. Was deze vóór den koning, dan moesten de parlementen zwichten; steunde zij hen, dan dorsten de rechters den koninklijken wil trotseeren. Vandaar de lange inleidingen der edikten; en aangezien Necker nieuwe denkbeelden trachtte ingang te doen vinden, moesten zijne préambules wel tot verhandelingen uitdijen. Zelfs (het publiek was staatkundig zóó ongeschoold!) worden zij dikwijls tot handleidingen voor eerstbeginnenden. De grootste moeilijkheid bleef echter dat de docent zich verschuilen moest achter den koning; alleen deze werd geacht het woord te voeren. De gemoedelijk onderwijzende toon was dus uitgesloten; of hij wilde of niet, Necker moest majestueus schrijven. En zoo de minister een enkele maal uit eigen naam mocht spreken, waren daarom de bezwaren niet geringer. In het verslag omtrent de geldmiddelen (1781) dat heel Europa zich uit de handen griste, richt Necker zich schijnbaar tot den koning, doch in werkelijkheid tot de argwanende kapitalisten. En van alle toehoorders zijn zeker deze wel het minst te vangen door letterkundige fraaiigheden. Dit alles wetende, kan men Necker niet hard vallen Daarenboven, zijne stukken ‘pakten’; en wat kan men meer eischen van een minister? Necker's eigenlijke schrijversloopbaan vangt dan ook eerst aan in 1784, toen hij wederom ambteloos was; en slechts naar hetgeen hij toen en later schreef - trouwens het meest belangrijke - mag men hem beoordeelen als stylist. En dan wacht den lezer eene verrassing: die pennevruchten zijn zéér genietbaar. Al doende leert men, en Necker had niet stilgezeten. Hij is nu ook zeker van zijn gehoor, behoeft niet meer het publiek naar binnen te lokken. Ook is hij tot soberheid gedwongen, want hij heeft véél mede te deelen. Van zakenman staatsman geworden, kent hij nu èn praktijk èn theorie. Ook kent hij de menschen: On ne peut connaître les hommes, - schrijft hij, terugziende op den afgelegden levensweg (Nagelaten geschriften) on ne peut être sûr de les avoir connus, si l'on n'a point traversé trois états de la vie absolument différents. Die drie stadia heeft Necker zelf doorloopen. Eerst is hij ondergeschikte geweest: In dien staat voelt men eigen machteloosheid; alleen door zijne | |
[pagina 483]
| |
meerderen gunstig te stemmen, is vooruitkomen mogelijk; dit leidt er toe de menschen te bestudeeren, hunne zwakke zijde te zoeken. Op deze laagste soort menschenkennis ent zich die, welke men verkrijgt in den tweeden staat: de staat van gelijkheid. Dáár voelt men hoe de stormen waaien van de hartstochten! Eindelijk, in het derde stadium, wordt als van een hoogen bergtop neergezien op het menschengewriemel. Meewaardig volgt het oog het tastend zoeken en dwalen daar beneden, en wie het hart op de juiste plaats zit, daalt dan af om te helpen en terecht te wijzen. Ook Necker bleef niet op den bergtop; vrijwillig offerde hij rust, vermogen, óók zijn roem, ten bate der verdoolden. Zoolang hij zelf arbeidend kon voorgaan, werd de daad door hem verkozen boven het woord. Doch slechts korten tijd kon hij ingrijpen; dus moest hij wel de pen opnemen ter verklaring en aanvulling; óók om de wegen aan te duiden, welke hij zelf niet meer kon gaan. Necker doet zulks op eene wijze als van een professor's zoon niet kan verwonderen: hij doceert. Zoo dit de tijdgenooten hinderde, is dit enkel omdat zij alle wetenschap nog te zeer beschouwden als een gezelschapsspel; de hedendaagsche mensch heeft daarentegen zóó lang op de schoolbanken gezeten, dat hem die professorale toon geenszins opvalt. Dat Necker veel over zich zelf spreekt, was eveneens menigeen tot ergernis; de oud-minister schond daardoor - in hunne oogen - het decorum; wij daarentegen, meer gewoon in ons zelven te wroeten, vinden hem daardoor te aantrekkelijker. Zijne geschriften worden zoodoende een zelfbekentenis, en menige bladzijde blijkt hem inderdaad uit het hart gegrepen. Het eenige wat den tegenwoordigen lezer prikkelt, is dat Necker zoo zelden namen noemt. Hij beschouwt alle aanvallen als van zuiver zakelijken aard, vermijdt zorgvuldig persoonlijkheden; ook de histoire anecdotique acht hij blijkbaar beneden zich. Als docent wil hij - en terecht - zijn leerstoel niet misbruiken, noch zijn toehoorders afleiden van de hoofdzaken. Voor ons, die in zulke geschriften niet enkel leering zoeken, is dit natuurlijk eene teleurstelling, doch Necker's tijdgenooten, met het verzwegene ten volle bekend, verhinderde zulks niet gretig zijne lessen aan te hooren. | |
[pagina 484]
| |
Zoo kon dan ook een uitgever het wagen in tachtigduizend exemplaren te doen drukken (1788) Necker's Nouveaux éclaircissements sur le compte rendu de 1781. Wie zou heden ten dage belangstelling durven vragen voor een betoog vol dorre cijfers, een groot-octaaf van 454 bladzijden, betrekking hebbende op een zeven jaar oud budget? Toenmaals dacht men anders; en dit antwoord op Calonne's beschuldigingen werd niet enkel gelezen door wie ambt of betrekking noodzaakten zich door zulk een papierbrei heen te worstelen. Het toeval speelde mij een exemplaar in handen van de oorspronkelijke uitgave, dat eenmaal behoorde aan het letterkundig leesgezelschap eener kleine zwitsersche stad. Dames en joffers, krijgslieden van elken rang, dominee's en dokters, baljuw en baanderheer (al deze waardigheden vermeldt de voorin geplakte ledenlijst) hebben elkaar ten snelste het boek doorgezonden, opdat overeenkomstig het inschrift van den secretaris ieder lid van die nouveauté kon genieten. Snel doorgezonden werd het inderdaad; blijkens de potloodaanteekeningen hield ieder het werk hoogstens drie dagen. Of alle leden van het onderonsje in dien korten tijd het ingewikkeld betoog verwerkten, durf ik niet bezweren, doch dat Necker's geschriften nauwkeurig werden bestudeerd door personen, die dan toch nog wel iets anders te doen hadden, blijkt bijv. uit den brief van Catharina de Groote aan Grimm betreffende de drie dikke deelen van l'Administration de M. Necker par lui-même, alsmede uit het straks aangehaalde gesprek tusschen Napoleon en Auguste de Staël. De keizer toch bekent den jongen man het laatste werk van diens grootvader (Dernières vues de politique et de finances, 1802) van begin tot einde te hebben doorgewerkt. Niet met genoegen, zooals zijne uitbarsting leert: A soixante ans vouloir renverser ma constitution!! Toch had Necker niet zóó onjuist geoordeeld over het waardelooze van dat knutselwerk; zes jaren na dit gesprek was van die constitutie niets meer te zien. | |
II.Om Necker's gedachtengang en ontwikkeling te begrijpen, moet men niet enkel zijne levensgeschiedenis, maar ook zijne afstamming kennen. Hiertoe worde met het begin be- | |
[pagina 485]
| |
gonnen: zijne geboorte. Jacques Necker zag den 30 Sept. 1732 het levenslicht als jongere zoon van spectable Lodewijk Frederik Necker, hoogleeraar in de rechten te Genève, en van diens echtgenoote Marie Gauthier. Lodewijk was uit Pommeren geboortig, alwaar zijne vaderen sedert eeuwen werkzaam waren als predikanten, rechtsgeleerden en kooplieden. Eenige Neckers bekleedden er het burgemeestersambt; één tak werd in den adelstand verheven. Volgens familieoverlevering was echter het geslacht uit Ierland afkomstig, waar dan ook die naam reeds omtrent 1100 wordt gevonden. De Gauthiers - een geneefsch regeeringsgeslacht - waren oorspronkelijk refugiés, gelijk de meeste geneefsche patriciërs. Een hunner voorvaderen (in vrouwelijke lijn) was de beroemde bankier van Karel VII van Frankrijk, Jacques Coeur, die zijn meester de middelen verschafte voor den oorlog met Engeland. Het geneefsche patriciaat leefde zéér eenvoudig; de Bonstetten trof bijv. den eersten waardigheidsbekleeder der republiek in ZEd. keuken, terwijl hij het middagmaal nuttigde gezeten tusschen zijne vrouw en de eenige dienstbode. Maar heeren regenten waren ten volle doordrongen van de gewichtige rol, welke de kleine, doch centraal gelegen staat speelde op het wereldtooneel, en Jacques Necker zal dus met de moedermelk hebben ingezogen zijne aristocratische gevoelens. Onthoudt dit wel; het maakt begrijpelijk waarom in later tijd de minister zich niet stelt mèt den Tiers Etat tegen den franschen adel, doch deze steeds blijft beschouwen als een noodwendig regeeringselement. Zelfs de felle haat, welken hem de hofkringen toedroegen, de tegenwerking, welke hij van den adel ondervond, hebben hem nimmer van zienswijze doen veranderen. Was Jacques patriciër door zijne moeder, van zijn vader erfde hij diens doceer-lust. Lodewijk Necker, schrijver van staatkundige en rechtsgeleerde werken, welke van uitgebreide kennis blijk geven, had in vroeger jaren tijdelijk te Genève vertoefd als goeverneur van jongelingen uit de hooge duitsche aristocratie, die aldaar de lessen der Hoogeschool volgden. Dit verblijf had bij hem zulke aangename herinneringen nagelaten, dat hij, in gelijke betrekking werkzaam zijnde in | |
[pagina 486]
| |
EngelandGa naar voetnoot1), den britschen koning wist te bewegen hem een jaargeld toe te leggen onder beding te Genève een soort pensionaat te openen voor engelsche en hanoveraansche studenten. Ten einde zich zelf meer aanzien te geven, bood Lodewijk Necker de stad aan kosteloos een professoraat te vervullen. Gretig werd dit aanbod aangenomen, en als bewijs van dankbaarheid werd aan den hoogleeraar, die zooveel deed voor het vreemdelingenverkeer, gratis het burgerschap verleend. Onthoudt ook dit: want Jacques zal later het vaderlijk voorbeeld volgen; eerst gratis bedienen als haar zaakgelastigde de geneefsche republiek, later als minister den franschen koning. Ook in andere opzichten herkent men den vader in den zoon. Niet zonder eerzucht was blijkbaar Lodewijk - waarom anders te aanvaarden het lidmaatschap van den grooten raad eener republiek, welke hem vreemd was? Maar vooral hebben Lodewijk en Jacques één trek gemeen: beiden hebben behoefte om bemiddelend op te treden, drang om te ordenen, om een chaos te herscheppen tot een harmonisch geheel; beiden offeren zich belangeloos. Necker de vader is gestorven door overspanning: Hij poogde de staatspartijen, welke Genève verscheurden, tot overeenstemming te brengen; na zijne toespraak tot een zeer bewogen volksvergadering in de kathedraal, trof hem een beroerte. Was de vader dus idealist, ook de zoon bleef zulks zijn leven lang. Un banquier judicieux, égaré dans l'idéologie noemt hem Napoleon, na een teleurstellend bezoek te Coppet. Want de keizer had zeker gehoopt den bankier-staatsman een recept tot vlugge vulling der schatkist te kunnen onttroggelen, en zal van deze geen anderen raad hebben ontvangen dan: eerlijk duurt het langst.....
Wat kan Genève - waar Jacques Necker zijne eerste veertien levensjaren doorbracht - toegevoegd hebben aan vaderlijk en moederlijk erfdeel? In dit bolwerk van het CalvinismeGa naar voetnoot2) was óók de nieuwe | |
[pagina 487]
| |
geest doorgedrongen. Voltaire dorst zelfs onder den mom van d'Alembert in de Encyclopédie schrijven omtrent de geneefsche predikanten: Plusieurs ne croient plus à la divinité de Jésus-Christ! Maar degelijkheid, eenvoud en ernst waren althans gebleven; óók dat beste kenmerk van het protestantisme: drang tot het zoeken der waarheid. Dat Jacques Necker op hoogen leeftijd een werk schreef over de zedeleer in den (voor een staatsman) ongewonen vorm van een bundel preeken, bewijst hoe diep bewaard bleven de indrukken der jeugd. Maar ook verdraagzaamheid leerde hem Genève kennen. Want zoo al de magistraat streng handhaafde het protestantsche karakter der republiek, niet minder beslist weigerde de regeering hare medewerking aan de geneefsche synode, welke de geestelijke wapenen onvoldoende achtte om het over de hand toenemend ongeloof te keeren. In zulk een leerschool grootgebracht, kan het dan ook niet verwonderen, dat later Necker op zeer goeden voet stond met de fransche geestelijkheid, niettegenstaande deze evenzeer het katholieke karakter van het koninkrijk handhaafde als de geneefsche predikanten het protestantsche karakter van hunne republiek. Zóózeer zelfs duchtte Frankrijk het nieuwe geloof, dat kinderen van protestantsche ouders gerekend werden als buiten echt geteeld, dat geen protestant eenig ambt kon vervullen, ja, zelfs niet als gildebroeder werd geduldGa naar voetnoot1). Toch belette dit alles Necker niet bij zijne voorstellen tot hervorming van het fransche staatsbestuur een eereplaats toe te kennen aan de katholieke geestelijkheid. Wijst ook dit niet op geneefsche jeugd-indrukken; is zulks niet een zijdelingsche hulde aan de predikanten van zijn vaderstad, wier weldadigen invloed op de samenleving hij had leeren waardeeren? Dat de protestant Necker als staatsman den godsdienst stelde boven den godsdienstvorm, was slechts plicht; dat in zijne oogen de fransche katholieke geestelijkheid inderdaad waardig was de taak te vervullen, welke hij haar toedacht, bewijst het reeds vroeger genoemde verslag aan den koning omtrent de geldmiddelen (1781). Daarin geeft de minister in | |
[pagina 488]
| |
overweging aan de in te stellen Provinciale staten op te dragen het gelijkmatig verdeelen der belastingen. Doch niet enkel grondbezitters dienen, volgens hem, in die besturen zitting te nemen. De mate van grondbezit toch - waarschuwt Necker - waarborgt geenszins alléén een juist oordeel over de beste verdeeling der lasten. C'est plutôt l'amour de l'ordre et de la justice, c'est l'instruction; et sous ce rapport pour-rait-on refuser d'accorder en général aux membres du clergé la confiance qui leur est due? Ceux qui sont à la tête des Pays d'étatGa naar voetnoot1) ne prouvent-ils pas par leur conduite, qu'il n'est guère de plus zélés protecteurs et solliciteurs du bien des Provinces et de leur soulagement? En dat deze huldebetuiging van den protestant ernstig gemeend was, daarvoor staat Necker's karakter ons borg. | |
III.In één opzicht heeft Genève weinig invloed kunnen uitoefenen op den zoon van den hoogleeraar. De instellingen van hooger onderwijs, waarvoor de stad beroemd was, hadden aan zijne ontwikkeling geen deel. Héél vlug leerende, behaalde Jacques, 13½ jaren oud, het einddiploma van het Collège - welk certificaat in den regel eerst op zestienjarigen leeftijd werd uitgereikt. Zelfs moest de jongen de aanspraak houden bij de prijsuitdeeling! Doch de vader, die aan eigen lijve zeker de nadeelen voelde van wel zeer eervolle en nuttige, doch slecht betaalde werkzaamheden, maakte voor goed een einde aan alle schooltriomfen door den jeugdig gelauwerde op een kantoorkruk te zetten. De jongen zelf had zich zeker een andere dan de koopmansloopbaan gedroomd. Teekenend voor het tijdperk waarin ieder volwassen burger zich bezighield met theoretische staatshervormingen, had Jacques met zijne schoolkameraadjes wettenmakertje gespeeld. En zeker was zijn hoogste ideaal eenmaal zitting te nemen in den doorluchtigen Kleinen raad zijner vaderstad. Geen wonder dan ook dat de dorre koopmanspraktijk hem weinig boeide, en zijn hoofd minder | |
[pagina 489]
| |
met cijfers vervuld was dan met dichtwerken, romans en philosophische geschriften. Papa gevoelde dat de jeugdige spruit moest overgeplant worden, en zoo kwam Jacques op ruim vijftienjarigen leeftijd te Parijs, op het kantoor van zijn landgenoot Vernet. Lodewijk Necker had goed gezien. In de nieuwe omgeving, in de groote stad ontlook het financieele genie van den jongen. De patroon liet veel over aan zijne bedienden. Zéér rijk, en beminnaar van het buitenleven, kwam Vernet slechts nu en dan in stad wegens de hoofdleiding der zaken. Eens - Necker telde nauwelijks achttien jaren - deed zich een belangrijke, spoedeischende zaak op Holland voor. De eerste commies, een nauwgezet zakenman, doch met weinig verbeeldingskracht, raadpleegt den jongeren collega. Necker vat vlam, ontwerpt en schrijft de noodige brieven, legt het stapeltje den binnenkomenden patroon kant en klaar voor ter teekening. Vernet doorloopt de brieven, verbaast zich over den stijl, beter dan het gewone koopmansgekrabbel, moet in zich zelf wel erkennen het juiste inzicht van den jeugdigen kwant, doch de eer als patroon aan zich houdende, maakt hij Necker een geducht standje wegens diens voorbarigheid. De jonge commies antwoordt beleefd: Ik meende de zaak juist te hebben ingezien, doch neem u mij dezen stap niet kwalijk; hij behoeft immers geenerlei gevolg te hebben. En meteen werpt hij heel zijn arbeid in het vuur! Dit brengt den bankier tot bezinning; hij erkent zijn ongelijk en geeft Necker de zoo goed opgezette zaak in handen. Aangespoord door dit vertrouwen, gaat de jongen hollandsch leeren, en kan binnen drie maanden tijds de briefwisseling in onze taal lezen. - Ook dit wijst op den vader. Ware deze geen duitscher geweest, die te Genève duitsche jongelingen in den kost nam, zoodat Jacques met hun taal vertrouwd geraakte, het hollandsch leeren zoude meer tijd hebben gevorderd. Want romaansche zwitsers hebben veel moeite met niet-latijnsche talen; en hoewel het duitsch dan toch een der Bondstalen is, laat zelfs nu nog de kennis daarvan veel te wenschen over in zuid-Zwitserland. Vernet gaf ter aanmoediging Necker een aandeel in de winst; en aldus aangevuurd, ontwikkelde deze een zóó groot zakentalent, dat hij op dertigjarigen leeftijd, toen zijn patroon | |
[pagina 490]
| |
zich geheel terugtrok, diens bankierskantoor kon overnemen in gemeenschap met zijn landgenoot Thélusson. Houdt terdege in gedachte de eigenmachtigheid, waarmede de achttien-jarige optrad! Doch niet minder kenmerkend dan het ongevraagd gereedmaken der stukken, is dat - zonder zich een oogenblik te bedenken - in het vuur werpen van hetgeen hij overtuigd was een verdienstelijke arbeid te zijn. Vormen beide snelle handelingen niet een scherpe tegenstelling met de besluiteloosheid, waarvan iedereen later Necker zal beschuldigen; zelfs zijne vrouw en zijne dochter?Ga naar voetnoot1) Hij zelf trouwens verhaalt, hoe hij - voor zaken een rijtuig nemende - den koetsier een kwart uur liet stilstaan, omdat hij maar niet kon beslissen bij wien het eerst een bezoek af te leggen. Doch er zijn twee soorten van besluiteloosheid. De zwitser Meister, die als gouverneur bij den zoon van mevrouw de Vermenoux, alle gelegenheid had Necker van zeer nabij gade te slaan, schrijft: Son esprit avait l'habitude de considérer toutes les faces d'une affaire avec tant d'exactitude et de réflexion, sa prévoyance était tellement susceptible et tellement scrupuleuse, qu'il n'était plus frappé dans les circonstances mêmes les plus pressantes que des difficultés d'une décision quelconque, et ne se déterminer pour ainsi dire que forcément à vouloir ce qu'il voulait. Op deze laatste woorden valle de nadruk. Necker's besluiteloosheid is die van een zéér wilskrachtig persoon, van iemand die onder de moeilijkste omstandigheden nooit het hoofd verliest, nooit zich laat dwingen tot een overhaast besluit. Maar die óók, als de omstandigheden het toelaten, zéér snel een besluit kan nemen. Mevrouw Necker, die zoo scherp oplet, heeft dit naar mij voorkomt, zeer juist waargenomen als zij van haren echtgenoot schrijft: Son esprit n'a que deux bons moments: le premier aperçu et le dernier terme de la réflexion. Il faut qu'il se détermine très promptement ou très lentement. Trouwens de openbare meening heeft Necker eerst van besluiteloosheid beschuldigd in en wegens zijn tweede ministerie (1788-1790). Vóór dien tijd had men niets dan lof | |
[pagina 491]
| |
voor hem over - wat het vermoeden wettigt, dat Necker eerst besluiteloos werd gevonden, toen hij niet besloot overeenkomstig de wenschen zijner beoordeelaars. Een nuchter hollander komt tot de slotsom: Necker hield er van de kat uit den boom te kijken; en dat hij zulks met goeden uitslag deed, bewijst zijn bijeengaren van zeven en een half millioen franken in zóó weinig jaren tijds.Ga naar voetnoot1) Wie zóó het vluchtige fortuin bij de haren weet te vatten, heeft toch waarlijk geen aarzelenden greep! | |
IV.Wel jammer dat Necker zoo volkomen zwijgt over zijn koopmansloopbaan. Toentertijd zoude men naar zijn verhaal met weinig belangstelling hebben geluisterd, heden ten dage zoude het een standaardwerk zijn, en met ijver geraadpleegd worden door wie vroegere toestanden wil kennen. Auguste de Staël, het openbare leven beschrijvende van zijnen grootvader, bepaalt zich tot de sobere mededeeling dat deze als koopman nieuwe banen insloeg, zijn handelshuis maakte tot een moderne bankzaak, en zijn geld verdiende eensdeels door graanspeculaties op groote schaal, anderdeels door belangrijke bedragen te leenen aan den franschen staat. Necker dobbelde dus en was tevens woekeraar? Dat klinkt waarlijk niet heel fraai in een levensbericht bedoeld als lofrede! Gelukkig geeft de schrijver een paar voorbeelden van de wijze waarop zijn grootvader de regeering voorzag van geld, en deze bewijzen niets tegen den bankier, doen enkel zien hoe deerlijk het was gesteld met 's lands crediet, hoe ter dege dus een geldschieter zich dekken moest voor kwade kansen. Zwijgt verder de kleinzoon, Necker's vijanden doen den mond wèl open. En deze waren niet slechts talrijk, doch óók - aangezien vele zijner hervormingen als minister de pachters der belastingen in hun zak troffen - mannen van het vak, geldschieters, bankiers, die het vóór-ministerieele leven van hunnen tegenstander kenden. Vele naamlooze | |
[pagina 492]
| |
schotschriften trachtten dan ook Necker's koopmanseer aan te tasten, en wie de gewetenloosheid kent der toenmalige gemaskerden, is minder verbaasd over de felheid van den aanval, dan over de botheid hunner wapenen. Zelfs haasten zij zich dadelijk op hunne betichtingen te doen volgen, dat, hoe bedenkelijk ook Necker's handelingen waren, deze hem niet in aanraking konden brengen met den strafrechter. In zulke monden is zulk eene erkentenis de beste eerherstelling!Ga naar voetnoot1) Niets is dan ook onwaarschijnlijker dan dat iemand, die zoo weinig aan geld hechtte als Necker, zich zoude vergrepen hebben aan andermans goed. Want - al klinkt zulks vreemd bij iemand die millioenen vergaarde - geld had voor Necker weinig waarde. Gelijk hij tegen zijn zin in zaken was gegaan, had hij reeds kort na zijn huwelijk zich geheel willen terugtrekken, om zich verder te wijden aan letterkundige en philosophische studiën. Toen hij in 1772 uit zijn bankiershuis trad, ontzegde hij zich alle verdere voordeelen; toen hij minister werd (1776) onttrok hij zich zelfs geheel aan het beheer van zijn vermogen en droeg dit over aan zijne vrouw. Zoude ook Necker, indien goud voor hem een bijzonderen klank had, het ministerieele salaris geweigerd hebben, waarvan het vaste deel alléén reeds 200.000 livresGa naar voetnoot2) groot was, doch dat feitelijk klom tot het dubbele bedrag door pots de vin bij vernieuwing van pachtcontracten, door vereeringen van ambtenaren bij hunne aanstelling, door nieuwjaarsgiften van gemeentebesturen en corporaties, door kaarsengelden ‘et autres détails misérables?’ Over de groote mildheid van Necker en zijne vrouw zal ik hier zwijgen, want wellicht herinnert men zich Nederlandsche bankiers, die après fortune faite, met de linkerhand gaven, wat de rechterhand had genomen, doch één feit is | |
[pagina 493]
| |
te teekenend dan dat ik het mag voorbijgaan, te meer omdat - indien Necker's voorbeeld algemeen navolging vindt - zulks de verhouding tusschen huisbazen en hunne slachtoffers volslagen zal veranderen. De oud-minister had geruimen tijd een woning te Coppet verhuurd aan een welgestelde familie, tegen alleszins billijken prijs. Een nieuwe bewoonster, minder goed bij kas, doch radder van tong, weet haar huisheer te bewegen de huur af te slaan. Dadelijk brengt Necker den vorigen huurder terug het verschil tusschen den vroegeren en nu bedongen prijs! Even nauwgezet was Necker op ander gebied. Bij een zijner werken - een lijvig boekdeel! - bestaan de errata uit vier verbeteringen. Een dezer betreft een komma. Waarlijk, zóó iemand heeft de huizen der weduwen niet opgegeten! Gaat Necker dus vrij uit als bankier, kan hij zulks ook als graanspeculant? Zelfs zijne vijanden noemen geen feiten, en dus blijven wij in het duister tasten. Alleen staat vast dat Necker's speculaties mogelijk werden door het in 1764 geheel vrij verklaren van den franschen graanhandel, en dat Necker niet de eenige was, die daardoor geld verdiende. Ook Lodewijk XV profiteerde er van; hield er zelfs een koninklijken makelaar op na, die (tot groote verontwaardiging der hoogwaardigheidbekleeders) met naam en toenaam in den hofalmanak werd vermeld - zij het ook bij vergissing. Doch moet Necker's graanspeculatie zuiver dobbelen zijn geweest? Is het niet waarschijnlijker dat de vèr vooruitziende handelaar door zijne uitgebreide betrekkingen in Holland, Engeland en elders, voordeelige in- en verkoopen wist te doen, groote winstgevende leveringen aan het leger afsloot - gelijk bijv. Beaumarchais dit in Spanje trachtte te doen? Opmerkelijk overigens, dat Necker persoonlijk allerminst was ingenomen met dat vrijgeven van den graanhandel - en zijne meening hieromtrent niet dagteekent uit den tijd dat hij zijne schaapjes al lang op het droge had, maar hij zelfs de eerste gelegenheid, welke zich voordeed, aangreep om zijn afkeurend oordeel wereldkundig te maken. Wie heeft ooit zoo'n speculant gezien? Graan was toentertijd zooal niet een voorwerp van aanhoudende zorg, dan toch van aanhoudende bezorgdheid der regeeringen. Slechts enkele bevoorrechte staten kenden die | |
[pagina 494]
| |
vrees niet. Zoo onze veel benijde en veel bestudeerde Vereenigde provinciën. Wel was onze graanbouw van geringe beteekenis - gelijk de Gidslezers zich zullen herinneren uit de fraaie studie van mejufvrouw Van Nierop - doch dank zij de scheepvaartverbindingen waren onze havensteden als drijvende graanschuren. In Nederland was dus nimmer hongersnood te vreezen, ingrijpen der regeering derhalve onnoodig.Ga naar voetnoot1) Het kleine Genève, waar Necker zijn eerste, sterkste indrukken ontving, lag als het ware aan het andere uiteinde der statenreeks. Eveneens onvoldoende koren verbouwend, doch in tegenstelling met Nederland: afgesloten van de zee, omringd door staten, welke naar eigen goedvinden allen toevoer konden stuiten, was de geneefsche magistraat wel genoodzaakt zelf de graanvoorziening in handen te nemen, te meer omdat wegens die hindernissen geen korenhandel van beteekenis zich ontwikkeld had in de republiek. Jaarlijks werden van regeeringswege zestigduizend zakken graan opgeslagen in stadsmagazijnen. (De stad telde 20.000 inwoners). En nu geef ik het woord aan eene vrouw. Want ook vrouwen stelden toentertijd belang in het voedingsvraagstuk; waarlijk niet enkel uit tijdverdrijf! Gij kent haar reeds: mevrouw d'Epinay, de eigenaresse van Rousseau's Ermitage. Vermoedelijk zijn haar de volgende bijzonderheden in de pen gegeven door haar beschermeling; want Rousseau was | |
[pagina 495]
| |
geneefsch burger en wat trotsch op dat voorrecht! ‘De broodbakkers te Genève waren verplicht zich in de stadsmagazijnen te voorzien; doch zij werkten enkel voor het mindere volk, voor de logementen en den doortrekkenden man. Wie eenigszins welgesteld was, bakte zijn eigen brood en voorzag zich van graan op de markt, doch alleen voor zooveel eigen bezittingen onvoldoenden voorraad opleverden. Steeg de marktprijs tengevolge van deze vraag in het onredelijke, dan wierpen Directeuren der Graankamer zoovele zakken op de markt, als noodig was om het evenwicht tusschen vraag en aanbod te herstellen. De magistraat bepaalde den prijs van het bakkersbrood.’ (De ook ten onzent niet onbekende broodzetting). Met deze regeling - voegt mevrouw d'Epinay er aan toe - beoogde de regeering geenszins het behalen van winst. Integendeel; de daarop vallende kosten werden als uitgaven van politie geboekt. Ongetwijfeld hoorde in zijne jeugd Necker in den ouderlijken kring door regeeringspersonen het voedingsvraagstuk uitvoerig bespreken; geen wonder derhalve dat hij later te Parijs den graanhandel niet enkel uit een koopmansoogpunt beschouwde, doch ook de gevolgen naging eener al dan niet vrijzinnige wetgeving op dit gebied. En dit was te minder bezwaarlijk, omdat in die jaren telkens het inzicht der fransche regeering zich wijzigde, en de veranderingen door de onderdanen duchtig aan den lijve werden gevoeld. | |
V.Necker's meening in zake de wetgeving op den graanhandel eens gevestigd, is steeds onveranderd gebleven. In enkele woorden kan men zijne beginselen samenvatten: Men moet steeds handelen naar omstandigheden, doch dan niet aarzelend, maar doortastend, met sterken wil.Ga naar voetnoot1) En | |
[pagina 496]
| |
alles wat men doet, moet den toets der zedelijkheid kunnen doorstaan. Deze beginselen, welke hij later op alle gebied van staatkunde de eenig juiste zal oordeelen, waarnaar hij dan ook steeds zal handelen, zijn reeds - zij het ook schetsmatig - neergelegd in zijne eerste economische studie: de lofrede op Colbert. (1773.) De fransche Academie had zich nl. welstandshalve verplicht gevoeld een prijsvraag te wijden aan de nagedachtenisvan den man, aan wien het koninkrijk zulke verplichting had.Ga naar voetnoot1) Met groote geestdrift deed zij het niet; want Colbert stond in kwaden reuk bij de toen toongevende economisten. Deze zagen alleen heil in den landbouw, en verafschuwden de nijverheid, welke Colbert zoo zeer had bevorderd. En ook omtrent den landbouw hadden zij andere meeningen dan die minister. Zij predikten onbelemmerden uitvoer van granen; Colbert daarentegen stelde jaarlijks, naar gelang van den toestand, regels vast voor den uitvoer. Necker schrijft dienaangaande in zijn prijsschrift: Colbert wist wel dat op den duur de concurrentie de prijzen terugvoert tot het peil, dat zij eerst deed overschrijden; maar hij wist óók dat hiertoe tijd noodig is. En zulk een verloop van tijd moge niet hinderen wanneer het betreft voorwerpen van weelde of gemak, het wordt hoogst angstwekkend wanneer het geldt een voedingsmiddel dat men zelfs niet één enkelen dag kan derven.’ Die lofrede op Colbert - opgesteld in het eerste jaar nadat Necker zich uit zaken had teruggetrokken - kenmerkt in alle opzichten den schrijver. Had hij in het gevlei willen komen bij wie toenmaals gunsten uitdeelden, hij had òf anders, òf in het geheel niet geschreven. Doch Necker kiest hier - gelijk later altijd - beslist partij voor de verongelijkten. Hij zal zijn heele leven opposant zijn - evenals straks zijne dochter. Niet uit geest van tegenspraak, doch omdat steeds | |
[pagina 497]
| |
het kwade overheerschte. En geen redenen van persoonlijken aard houden hem tegen. Dat Necker zijn geld verdiende door den vrijen handel, belet hem niet te schrijven: Ongetwijfeld heeft de voortbrenger recht zijne granen vrijelijk uit te voeren. Maar ook het volk, dat niets het zijne kan noemen, enkel vraagt brood als loon van arbeid, het volk dat door geboren te worden recht heeft om te leven, ook dit kan aanspraken doen gelden.’ Is het niet alsof de stormwind der omwenteling reeds gaat door deze woorden? Niet minder snijdend is Necker in het volgende: Hoe rijk ook de gemeenschap moge worden, het lot der loontrekkenden zal niet verbeteren, want de rijken, (wij zouden zeggen de kapitalisten) stellen de wet en zullen steeds het loon zooveel mogelijk drukken. Alleen in Engeland is het anders. Dáár zijn de loonen hooger, omdat het britsche volk eigenaar is d'une valeur qu'il dispense aux riches, et avec laquelle il les force à la modération de leurs droits. Cette valeur est la faculté de les élire ou de ne pas les élire pour membre du parlement.’ In Colbert ziet Necker blijkbaar den geestverwant. De minister van Lodewijk XIV was eveneens van niet aanzienlijke geboorte, had zich door noesten arbeid omhooggewerkt, was óók in geldzaken groot geworden. Evenals Necker was Colbert wars van stelselmatigheid, handelde naar omstandigheden, wenschte Frankrijk groot op alle gebied. En evenmin liet hij zich leiden door de overweging: wat anderen er van zullen zeggen? Zelfs als mensch vindt Necker zich in den grooten minister terug. Colbert was weinig meegaand, ietwat stug; en mistroostig schrijft zijne lofredenaar: ‘Hij moet meer geacht dan bemind zijn geweest. Tijdens iemands leven kan men moeilijk de daden scheiden van den persoon. Dit is zelfs geheel onmogelijk aan eene natie als de fransche, zoo gevoelig voor indrukken. De franschman schat dikwijls een snedig woord, een innemenden glimlach hooger dan een wijs beheer.’ Of Necker vooruit ziet zijn eigen levensloop, wanneer hij stil staat bij het lot van den bewonderden staatsman? ‘De oorlog - zoo heet het in zijne lofrede. - noodzaakte Colbert alle hervormingen te staken, wierp zijn economisch stelsel omver; dientengevolge moest de minister nieuwe | |
[pagina 498]
| |
belastingen invoeren, wederom toelaten den verkoop van ambten.’ En dan deze zéér beteekenisvolle zinsneden: ‘Bij het groote publiek zoude Colbert meer in aanzien zijn gebleven, indien hij ware afgetreden toen de oorlog zijne verdere grootsche plannen verijdelde. Doch dit kan slechts zijn verdienste verhoogd hebben bij Hem, die het hart proeft van den mensch, en meer waardeert een in het verborgene tegengehouden euvel, dan een in het openbaar verrichte goede daad.’ Later, toen Necker voor goed Frankrijk verliet en ternauwernood aan het gepeupel ontkwam, zal hem ook wel voor den geest gezweefd hebben hoe Colbert op het einde zóó gehaat werd door het volk wegens de maatregelen waartoe hem de oorlog had gedwongen, dat zijn lijk in alle stilte heimelijk was te begraven. Toch was in die latere tijden Colbert niet meer Necker's ideaal.Ga naar voetnoot1) Toen de lofrede werd geschreven, was zijn eigen leergang nog niet afgeloopen. Deze voltooit eerst elf jaren later het ministerschap. Zelf is hij zich daarvan bewust: c'est une grande instruction que le séjour des cours; c'est un grand voyage moral que le ministère des finances, et quelle qu'ait été sa durée, il laisse dans l'esprit des traces profondes. Inderdaad, zeer diepe sporen liet de nieuwe werkkring in Necker's geest achter. Het is dan ook geenszins toeval dat op zijn studie betreffende het beheer der financiën, waaraan bovenstaande zinsnede is ontleend (1784), weldra volgt een uitvoerig pleidooi omtrent de noodwendigheid van de godsvrucht (De l'importance des opinions réligieuses, 1788). Thiers moge smalend opmerken, dat Necker blijkbaar òòk in het godsdienstige autoriteit wilde zijn, in werkelijkheid had het ministerschap hem leeren kennen de kleine macht | |
[pagina 499]
| |
van den wetgever. Deze kan slechts algemeene regelen stellen, geldig voor de geheele gemeenschap. Want elke uitzondering leidt tot willekeur. Gansch anders de godsdienst: elle influe sur le bonheur en s'adressant aux hommes un à un, en pénétrant dans le coeur de chacun d'eux. Zóó voltooit dus de godsdienst het gebrekkige werk van den wetgever. Nu is dan ook Necker's ideaal gewijzigd. Niet meer Colbert stelt hij zich tot voorbeeld, doch Sully. ‘Van Colbert's arbeid - schrijft thans Necker - zijn meer sporen over; doch Sully is niet enkel groot door wat hij deed, doch ook groot door zijn karakter, en zal deswege langer leven in de herinnering der menschen. Van Colbert prijst men enkel de daden; naarmate deze worden vergeten, verdwijnt ook zijn beeld; Sully is daarentegen tot symbool geworden: elken dag stijgt hij in beteekenis.’ Welk een verschil dan ook: Colbert, die aan alle grillen van zijn vorst voldoet, Sully die protestant blijft, terwijl zijn meester Parijs een goeden prijs achtte voor zijn geloof; die tegen 's konings wenschen durft in te gaan, als hij dit in strijd acht met 's lands belang, die zich zelfs verzette tegen diens hartewensch: het vernederend huwelijk met Gabrielle d'Estrées... En Hendrik IV buigt voor den hoogstaanden minister. Niet Colbert, maar Sully was dan ook de volmaakte staatsman, en terecht kiest Necker dezen voortaan tot voorbeeld. | |
VI.Tusschen Necker's koopmanschap en zijn ministerschap ligt een tijdperk van vier jaren, dat voor hem óók geenszins zonder beteekenis bleef uit een opvoedkundig oogpunt. De aspirantstaatsman zag Turgot aan het werk. Vous vous imaginez avoir l'amour du bien public - voegde Malesherbes dezen al te ijverigen hervormer toe - point du tout, vous en avez la rage! Turgot verontschuldigde zich aldus tegenover zijn vriend: Vous m'accusez d'être trop pressé, et vous savez que dans ma famille on meurt de la goutte à 50 ans. Dolzinnige opvatting: uit den polsslag van een minister af te leiden het régime dat past aan den staat! Turgot ver- | |
[pagina 500]
| |
rekende zich trouwens; hij stierf eerst op zestigjarigen leeftijd. Maar door dat al te haastig afbreken, was hij binnen twintig maanden onder het eigen puin bedolven! Necker, die hollandsch kende, zal zich herinnerd hebben onze nuchtere spreekwoorden: ‘Gestrenge heeren regeeren niet lang’, en ‘Zoetjes aan, dan breekt de lijn niet’. Dat hij zich de les ter harte nam, welke Turgot onwillekeurig gaf, blijkt uit zijne memorie omtrent de Provinciale staten (1778). ‘Niemand - schrijft hij - is meer overtuigd dan ik van de noodzakelijkheid enkel die maatregelen te nemen, welke langzaam en zacht werken. Men moet het goede willen, daarop aansturen. Doch zich te overhaasten, staat gelijk met dat goede niet te willen. Want zulk een aandringen doet altijd de hindernissen groeien, en prikkelt tot tegenstand.’ Was Turgot een zeer afschrikwekkend voorbeeld van overhaasting, reeds vroeger had Necker - nog in zaken zijnde - gelegenheid te zien waartoe slecht overwogen beslissingen leidden. De Compagnie des Indes - een lichaam dat overeenkomst vertoonde met onze O.I. Compagnie - stond ten doode opgeschreven. Zij maakte slechte zaken en de regeering wilde de concessie intrekken. Het bestuur hoopte dat een bankier, die in zoo korten tijd zijn Huis tot aanzien had gebracht, de Compagnie weder op de been zou kunnen helpen, en dus werd Necker benoemd tot syndic. (1764). Met ijver toog deze aan het werk, doch er was tijd noodig om de zaak te reorganiseeren. De regeering wilde echter geen voldoende respijt geven, en de maatschappij werd in 1770 ontbonden. Een groote teleurstelling voor Necker, die met hart en ziel zich op het vraagstuk had toegelegd, zelfs te veel van zijne krachten had gevorderd! Blijkens brieven van mevrouw Necker aan een vriendin harer jeugd, waren zijne zenuwen zóó overspannen, dat hij gedurende een half jaar geenerlei werkzaamheden kon verrichten, zelfs niet mocht lezen of schrijven.Ga naar voetnoot1) Onthoudt dit wel: als Necker in 1790 voor goed heen gaat als minister, geeft hij als reden op zijne geschokte gegezondheid. Heden ten dage komt bij zulk eene verontschuldiging eene ongeloovige glimlach op de lippen, doch de | |
[pagina 501]
| |
reden zal toenmaals niet zijn voorgewend. Twee malen gedurende dat tweede ministerie was Necker inderdaad ernstig ongesteld, en - daar het op ijs goed vriezen is - zal die vroegere hevige aanval zeker de latere hebben voorbereid. Maar overigens hadden de schijnbaar vruchtelooze bemoeiingen als syndic der Compagnie voor Necker gunstige gevolgen. Zoodoende verruimde niet slechts zijn gezichtskring, maar ook hij zelf werd bekend buiten de kleine bankierswereld. Want in het bestuur der Compagnie zaten zéér aanzienlijke mannen, vele anderen uit den hoogen adel hadden belang bij haar voortbestaan, en Necker's welsprekend pleidooi, in 1769 op het uiterste oogenblik gehouden, leerde ook de regeering in dezen tegenstander kennen een kracht van den eersten rang. Of was het zijne benoeming tot zaakgelastigde der geneefsche republiek te Parijs (1768) - in welke waardigheid Necker opvolgde den door Voltaire als zeer geestig geprezen Pierre Crommelin - die den bankier ten hove binnenleide? D'Haussonville is van deze meening; doch het wil mij voorkomen dat Genève als staat te onbeduidend was, dan dat een gewoon afgevaardigde van een zoo kleinen bedelaar met andere dan grimmige oogen zoude zijn ontvangen.Ga naar voetnoot1) Niet dat envoyé-schap droeg Necker, doch omgekeerd had Necker door zijn fortuin een invloed, welke in zulke om geld verlegen tijden, Genève gemakkelijker bij den grooten buur gehoor deed vinden, dan anders het geval ware geweest. Want welke kamerheer kon zich beroemen een sleutel te bezitten zoo goed passende op alle sloten van Versailles, als de gouden bankiersleutel? Aan het hof toch heerschte dringende geldnood, en de eenige toevallig bewaard gebleven bedelbrief (zooals men weet verbrandde Necker alle stukken, welke anderen konden benadeelen) is dan ook uit dat vorstelijk verblijf geschreven. Een zielige bedelbrief: Nous vous supplions de nous secourir dans la journée. Daignez venir à notre aide pour une somme dont nous avons un besoin indispensable. Le moment presse, et vous | |
[pagina 502]
| |
êtes notre seule ressource; nous avons recours à votre amour pour la réputation du trésor royal.Ga naar voetnoot1) Wat er gebeurd zoude zijn als Necker de beurs had dichtgehouden? Hunne Majesteiten stonden op het punt naar Fontainebleau te vertrekken; alles was gepakt.... maar door gebrek aan contanten kon men niet weg! Wel begrijpelijk dan ook dat toen de grootzegelbewaarder de Maurepas in 1776 zijn zooveelsten minister van financiën kwijt raakte, hij besloot het ook eens te probeeren met den bankier, die in dringende omstandigheden zoo goed geld wist te maken. Want de moeilijkheden waren grooter dan ooit. Het reeds aanmerkelijke deficit door nieuwe belastingen te dekken, was onmogelijk. Had de koning niet door bij zijne troonbestijging de vreugdegave af te wijzen (1774) het volk in den waan gebracht dat de geldmiddelen in uitstekenden staat verkeerden? Vond daarenboven niet juist op dat oogenblik de meening ingang dat nieuwe belastingen alleen konden worden ingesteld met medewerking der Staten-generaal? En deze er in te mengen, druischte in tegen de toenmalige regeeringsbegrippen. Zelfs tijdelijke verhooging van bestaande belastingen was ondoenlijk; het volk had te dikwijls ondervonden, dat hetgeen tijdelijk heette, voor goed bleef. Zóó zenuwachtig was men geworden, dat toen in een der provinciën de intendant (d.i. de gouverneur) met het oog op bevordering der bijenteelt opgave vroeg van het aantal korven, enkele dagen later alle zwermen vernietigd waren! Want men vertrouwde niet die belangstelling: werd wellicht een nieuw belastingsvoorwerp gezocht? Wat bleef er dus over, dan... te leenen? Doch voor leenen is noodig crediet, voor crediet vertrouwen. De geldwereld nu stelde vertrouwen in Necker; hij was dus de aangewezen man, en was reeds lang als zoodanig door de openbare meening bestemd voor de plaats, welke de regeering hem schoorvoetend inruimde.Ga naar voetnoot2). En Necker was er niet de man naar dat vertrouwen te be- | |
[pagina 503]
| |
schamen. Niemand stelde zóó hoog het crediet. Noble crédit! - roept hij nog in vervoering uit op het laatst van zijn leven: (Dernières vues, 1802). Qu'il est remarquable encore, ce crédit dans le rang des êtres moraux! Buige ieder ander voor den schijn, het crediet licht den sluier op en doet de waarheid kennen. Il entend le bruit des chants de triomphe, il entend les acclamations du peuple, les louanges des courtisans, et lui seul quelquefois ose garder le silence. En het crediet dat Necker zóó hoog stelde, heeft hem zijnerzijds ten volle gesteund. Toen die bankier ten tweeden male onder zooveel hachelijker omstandigheden het ministerschap aanvaardde (1788), stegen de fransche staatspapieren plotseling dertig ten honderd, en de schatkist, welke nog slechts 400.000 livres bevatte, vulde zich als met een tooverslag! Maar het was niet enkel den handigen zakenman, dien het crediet zoo eerde, het was in de eerste plaats den man van karakter. Gelijk Necker schrijft: l'administration des finances n'est pas à elle seule l'origine du crédit. Tout se tient, tout se rapproche dans la multitude des idées et des sentiments, qui forment le magnifique résultat exprimé d'une manière simple: la confiance publique. En dit is dan ook de slotsom van zijn betoog: Il n'est pas de sage politique en administration, qui ne soit unie à la morale. Wèl de regeering, die deze gouden spreuk in den voorgevel van het staatsgebouw durft zetten! | |
VII.Doch met enkel leenen kon Necker niet volstaan; crediet eischt waarborgen, en daar geen nieuwe belastingen of belastinghervormingen mogelijk waren, bleef voorloopig slechts over te bezuinigen. Er viel dan ook heel wat te schrappen! Het aantal ambtenaren was in het ongelooflijke gestegen; in vele gevallen had de regeering ten einde maar een baantje te kunnen begeven, het werk gehalveerd: om de andere maand, soms in nog korter wisseling, genoot in vele ambten de helft van het personeel vacantie.Ga naar voetnoot1) Wie durfde, kon heel wat snoeien; | |
[pagina 504]
| |
en Necker durfde. Natuurlijk waren de benadeelden woedend; verweten hem zijn vreemdelingschap. Op het laatst nog 's konings broeder, de graaf van Artois - gij weet wel die als prins, toen het in 1789 spande, het eerst op den loop ging, en in 1830 als laatste vorst uit het Huis der Bourbons niet vrijwillig en toen voor goed Frankrijk verliet. De prins kwam Necker, kort voor eigen vlucht, tegen in het paleis, gaande naar den kroonraad, versperde hem den weg, riep hem met gebalde vuist toe: Où vas-tu, traître d'étranger? Est-ce ta place au conseil, fichu bourgeois? Retourne-'t-en dans ta petite ville, ou tu ne périras que de ma main! Heelemaal ongelijk had de prins niet; een fransch chirurg zou niet zoo diep het mes hebben durven zetten in het fransche zeer. Want Necker spaarde zelfs niet de vorstelijke tafel! Zoo werden in 1780 van de vierhonderd zes en veertig dienst- en keukenbetrekkingen aan het hof, er niet minder dan 406 afgeschaft, en zeven hoftafels opgeheven, - van de tweede tafel van den Grootmeester af, tot de tafel der kamerdienaars toe.Ga naar voetnoot1) Nog driester: aan den lijve voelde de koningin de zwitsersche zuinigheid! Om de vijf jaren werd de vorstelijke linnenkast vernieuwd, (in de eerste jaren van Lodewijk XV om de drie jaren!) In het vervolg moesten de kameniers zeven jaren wachten voordat zij eigenaressen werden van het kostbare met dure kanten afgezette goed.Ga naar voetnoot2) En de koning, die slechts één hartstocht bezat: de jacht; zag zich op zijn staldepartement beknibbeld. Wat zoude, zoo voortgaande, er overblijven van de koninklijke praal..en prestige! | |
[pagina 505]
| |
Het meest verwonderlijke is dat Necker zulke maatregelen wist door te drijven, zonder dat hij eigenlijk toegang had tot den vorst. Een protestant toch kon onmogelijk minister zijn, of zitting nemen in den kroonraad. Dus splitste Maurepas het ministerie van financiën in tweeën, gaf Necker een brok - het deel waarin gewerkt werd - met den nietszeggenden titel van Directeur du trésor. Ruim een half jaar later gaf zijn associé-minister het op; Necker werd toen met het heele ambt belast, doch niet met den vollen titel. Thans heette hij Directeur général des finances. Ook nu werd hem geen zetel ingeruimd in den kroonraad, en zorgvuldig werd er voor gewaakt dat hij den vorst nooit anders sprak dan in het bijzijn van derden. ‘Indien ik slechts alléén had kunnen zijn met den koning!’ - jammert hij in zijn werk over de omwenteling - ‘Maar nu kon ik nooit voor hem mijn hart uitstorten, noch zijn vertrouwen winnen.’ In deze maakte Necker zich echter illusiën. Wie Lodewijk XVI kende, wist dat hij te besluiteloos was om ooit iemand zijn geheel vertrouwen te schenken. Zelfs de ministers, die hem in den kroonraad konden naderen, bleven toch altijd in het nadeel tegenover de hovelingen, die - gelijk mevrouw Campan opmerkt - hem dag en nacht omringden, en dus alle gelegenheid hadden het werk der ministers ongedaan te maken. Galiani, die van Napels uit een zoo scherpen kijk had op fransche toestanden, had dan ook reeds kort na Necker's benoeming tot Directeur-generaal geschreven: Il réussira à faire de grandes réformes, mais je doute fort qu'il réussisse à faire de grandes économies. Dat voelde de titularis zelf, en daarom wilde Necker de koninklijke macht breidelen, zoodat niet één enkele pennestreek ongedaan kon maken, wat hij met moeite had tot stand gebracht. Het volk moest dus medezeggenschap verkrijgen. Ook om een andere reden was zulks noodig, want op den duur kon het met enkel leenen niet gaan; de belastingen waren te herzien. Dàt kon echter niet van uit Parijs geschieden, want daartoe was meer kennis van plaatselijke toestanden noodig, dan regeeringsambtenaren bezitten. Zoo gaf dus Necker den koning in overweging in de verschillende deelen des lands Provinciale staten in te stellen of deze te herstellen. (Een maatregel welken indertijd ook Fénelon voorstond). | |
[pagina 506]
| |
De desbetreffende memorie (1778) was als geheim bedoeld, bleef het natuurlijk niet, en een storm van verontwaardiging ging over den lande toen uit Londen, als brochure, dat staatsstuk werd verspreid (1781). Want het was een stout stuk, die memorie; en wèl begrijpelijk dat Necker geheimhouding had gevraagd. Niemand toch wordt er in gespaard; laag noch hoog. Van de ambtenaren der belastingen heet het: Tous ces hommes de l'impôt, - en hij noemt de griezelig lange reeks - chacun selon son caractère, assujettissent à leur petite autorité et enveloppent de leur science fiscale des contribuables ignorants, inhabiles à connaître si on les trompe, mais qui le soupçonnent ou le craignent saus cesse. Niet veel hooger schat hij de intendanten (onze Commissarissen der koningin, of juister - want hunne macht was veel grooter - onze indische residenten) Un intendant, le plus rempli de zèle et de connaissances, est bientôt suivi par un autre, qui dérange ou abandonne le projet de son prédécesseur. Dans l'espace de dix ou douze ans, on le voit aller de Limoges en Roussillon, en Hainaut, en Lorraine, et à chaque variation ils perdent le fruit des connaissances locales qu'ils peuvent avoir acquis. Is het niet of deze verzuchting heden is geschreven, en niet enkel Frankrijk geldt en één soort staatsambtenaren? Ook het volgende zal menig schrijver van verzoekschriften niet vreemd doen opkijken. Il vient au ministre des lettres d'un particulier ou d'une province entière; que fait-on alors et qu'a-t-on fait de tous les temps? On communique à l'intendant cette requête; celui-ci en réponse, ou confesse les faits, ou les explique, et toujours d'une manière à prouver que tout ce qui a été fait par ses ordres, a été bien fait. Toch zou dit alles geen storm hebben verwekt. Want het aantal intendanten was klein, en zij hadden véél benijders. En het heir belastingambtenaren was wel groot, doch niemand was hun tot vriend. Maar.... Necker viel óók aan de Parlementen: de Hoven van Justitie; en deze beschouwden niet alleen zichzelf als het palladium der vrijheid, doch velen in den lande deelden hun gevoelen. Die lichamen verdienden echter allerminst dien grooten roep, waren meestal slechts dan | |
[pagina 507]
| |
verdedigers der vrijheid, als hun eigen voorrechten werden aangetast. Necker staaft zijne beschuldigingen. Niet dat de rechters zoo laag staan: on trouverait sûrement dans les Parlements autant d'hommes vertueux que dans une autre classe de la société (wat toch al geen hooge lof is!) maar zij handelen als corporatie, en wie weet niet wat corpsgeest kan doen! Dus verlangt Necker dat in het vervolg de Parlementen zich zullen bepalen tot hunne eigenlijke taak: rechtspreken. Het besturen wenscht de minister daarentegen op te dragen aan nieuw te scheppen lichamen: de Assemblées provinciales - eigenlijk oude, doch in onbruik geraakte instellingen. In die Provinciale staten zullen de drie standen zitting nemen: geestelijkheid, adel en burgerij. Burgerij; want vertaal Tiers Etat allerminst door Volk; eerst veel later, toen de omwenteling een voldongen feit was, wil Necker ook aan de lagere klassen staatkundige rechten toekennen. Op het oogenblik vertegenwoordigen voor hem nog de Staten het groot-grondbezit.Ga naar voetnoot1) Mochten aldus die lichamen zijn samengesteld uit de beste elementen, welke toenmaals te vinden waren, toch verheelt de wereldwijze minister zich niet, dat hiermede geenszins de volmaaktheid bereikt wordt. Maar - schrijft hij, - het bijeenbrengen van personen met zoo uiteenloopende kundigheden, het wrijven der gedachten, donnent à la médiocrité même une consistance; le concours de l'intérêt général vient augmenter la somme des lumières, la publicité des délibérations force à l'honnêteté; si le bien arrive lentement - men ziet Necker is niet over-optimistisch - il arrive du moins, et une fois obtenu, il est à l'abri du caprice et se maintient. Dàt laatste is blijkbaar des Pudels Kern! Want tot nu toe brak, wie de macht in handen kreeg, onbekommerd af wat zoo even moeitevol was opgebouwd. En niet enkel intendanten zijn de schuldigen; Necker, niemand sparende, valt zelfs zijne voorgangers aan; want ook van dezen geldt: sans être égaux en talents, il suffit qu'ils le soient en prétentions, pour que l'ouvrage de l'un | |
[pagina 508]
| |
soit détruit par l'autre. Men ziet, toenmaals gold nog niet de gouden regel dat een hoogwaardigheidbekleeder nimmer iets anders dan goed zegt van gekelderde collega's! En... als de hervormingen mochten tegenvallen! Magere troost, welke Necker den koning toeduwt: zelfs dan zoude het volk geen reden tot klagen hebben, want il me parait difficile que le peuple pût être plus maltraité qu'il ne l'est en général dans les Pays d'élection - d.w.z. in die deelen van Frankrijk waarin de Provinciale staten waren intevoeren. Doch lukte zijn plan, bleken die nieuwe instellingen te voldoen, dan konden zij tot voorbeeld dienen aan overig Frankrijk: les Pays d'état, dont les vices mêmes conservent un degré de respect, lorsqu'on n'a pour objet de comparaison que l'administration plus défectueuse encore des Pays d'élection!Ga naar voetnoot1) Een kras stuk! zouden wij heden ten dage zulk een memorie vinden. Necker kon moeilijker meer onomwonden zeggen: Majesteit, het regeeringsbeleid uwer voorvaderen geleek op niets! Proeft men er niet uit den republikeinschen vreemdeling; óók den afstammeling van een geslacht dat lang het hooge, onbeschaafde noorden had bewoond, en niet ‘savait dorer la pillule? Gelukkig was Lodewijk XVI niet verwend. In den brief welken Turgot schreef bij het aftreden, heette het: Vous manquez d'expérience.... On vous croit faible Sire; et il est des occasions ou j'ai craint que votre caractère n'ait ce défaut.... Vous avez besoin d'un guide (30 April 1776). Dat de koning niet boos wordt, bewijst hoe sterken indruk Necker's persoonlijkheid maakte. Nog duidelijker blijkt dit uit zijne toestemming tot de voorgestelde proefneming; want ook in dezen koopman, wil Necker niet alles op één kaart zetten; voert dus voorloopig de hervorming slechts in één provincie in: die van Berry.Ga naar voetnoot2) Reeds het eerste jaar vol- | |
[pagina 509]
| |
doet zij; al waren de leden niet gekozen, doch door den koning aangewezen. Nu durft dus Necker hetzelfde in twee andere provinciën wagen: Grenoble en Montauban, tevens met vermindering van het aantal afgevaardigden der geestelijkheid. In laatstgenoemde provincie werkt de regeling goed; in Grenoble belet onderlinge naijver zelfs het vergaderen! De minister geeft het niet op; in 1780 wordt le Bourbonnais tot proefveld gekozen. Maar hier steekt de intendant een spaak in het wiel; hij weigert de Staten bijeen te roepen.Ga naar voetnoot1) Het Parlement steunt hem in dit verzet; wil niet het edikt registreeren waarbij het nieuwe bestuurslichaam werd ingesteld. En toen.... was het uit met alle hervormingen, want Necker zag zich gedrongen heen te gaan. Niet alleen wegens de tegenwerking, welke hij voortdurend ondervond, doch meer nog omdat achter zijn rug om Oorlog en Marine groote sommen uitgaven, en zoo voortgaande, hij het staatscrediet niet zou kunnen staande houden. De minister eischte dus een voorbeeldige afstraffing der schuldige hoofdambtenaren, en tevens - opdat herhaling werde voorkomen - zijne opneming in den kroonraad. ‘Zweer eerst uw protestantsch geloof af’ - gaf de Maurepas zuurzoet in overweging; wèl bewust dat Necker hiertoe nimmer zoude overgaan. En aangezien al zijne billijke vorderingen werden afgewezen, trok de minister zich terug. Natuurlijk haastte zich de camarilla zooveel mogelijk ongedaan te maken wat de hervormer in vier jaren tijds had tot stand gebracht, zonder te bedenken dat het volk, eenmaal door Necker wakker geschud, niet meer was te sussen. | |
VIII.Niet eens was uitgekomen wat Galiani voorzag van Necker's ministerschap: geen groote bezuinigingen, maar althans groote hervormingen. Alles was door de omstandigheden (de oorlog met Engeland) miserabel klein stukwerk gebleven; de schuldenlast daarentegen sterk vermeerderd. Zelfs van dat werkelijk grootsch aangelegd gebouw der Provinciale staten had Necker | |
[pagina 510]
| |
slechts een brok fundament kunnen leggen, weldra door onkruid overwoekerd. Dat Necker dit gebouw niet kon voltooien, is Frankrijk's ongeluk geworden. Die Provinciale staten toch zouden geleidelijk de absolute monarchie hebben omgezet in eene constitutioneele, en de latere bijeenroeping der Staten-generaal ware òf achterwege gebleven, òf dit groote lichaam zoude bestaan hebben uit mannen, die een politieken leergang hadden doorloopen in kleineren, meer overzichtelijken kring. Zulke afgevaardigden zouden zich wel gewacht hebben zoo roekeloos in te grijpen op alle gebied, beter zich bewust zijn geweest welke plaats in den staat toekomt aan het uitvoerend gezag, niet hebben toegegeven aan de bekoring van klinkende volzinnen. Bovenal: zij zouden geleerd hebben te werken. De afgevaardigden uit den hoogen adel, een levensdoel vindende in de provinciën, waren niet langer te Parijs blijven hokken, zouden de verloren voeling met het volk herkregen hebben. En de regeering - laten wij beleefdheidshave zeggen: de koning - hadde er door geleerd hoe groote volksvergaderingen te leiden. Heerschte aan het hof groote vreugde over het heengaan van den burgerlijken dwarskijker, heel het land verkeerde in rouw. Een boekdeel - merkt d'Haussonville op - ware te vullen met de leedbetuigingen van hoog en laag, welke de aftredende ontving. Slechts één geeft hij als staaltje: de brief van een roomsch geestelijke. Doch wellicht zal Necker het meest zijn getroffen door een huldebetuiging, welke hij geenszins kon verwachten, en waarvan de minuut gevonden werd onder de papieren van den schrijver: Beaumarchais. Deze meest scherpe pen van Frankrijk, die niets en niemand ontzag als zulks hem paste, die als financier deerlijk in de wielen was gereden door Necker, voelt in October 1781 behoefte zijn gewezen tegenstander te verzekeren dat er niets waar is van het gerucht alsof hij zich in de Bruiloft van Figaro vroolijk had gemaakt over de nu gevallen grootheid. ‘Nimmer - aldus betuigt Beaumarchais - heb ik tijdens uw bestuur iets tegen u geschreven, of bijgedragen tot hetgeen anderen schreven die u onaangenaam wilden zijn. Zoo ik niet alle uwe staathuishoudkundige beginselen deel, - en allerminst uwe wijze van toepassing - steeds heb ik, en wel openlijk, bewonderd de geestkracht en den moed, welke u | |
[pagina 511]
| |
in staat stelden zulke groote dingen te doen. Gij hebt mij gehaat; zelfs vervolgd. Dit was mij bekend; doch nimmer heeft mij zulks belet u te beschouwen als le premier exemple d'un grand mérite à sa vraie place’Ga naar voetnoot1). Necker zelf voelde zich na het ontslag comme délaissé par tous les grands intérêts de la vie. Hij dacht zóó vast in den zadel te zitten; hij was zóó zeker van het algemeen vertrouwen! En nu door jaren arbeids het raderwerk van staat in alle onderdeelen kennende, zoude hij slag op slag al die hervormingen hebben ingevoerd, welke Frankrijk zoozeer verlangde en zóó noodig had. Maar voor zulk een koning was zulk een minister slechts als een speelgoed, dat als het verveelt, wordt weggeworpen. Nu waren al die zorgvuldig bewerkte plannen scheurpapier, en het is menschelijk en begrijpelijk dat Necker - dit nogmaals inziende na zijn ontslag - er van schrijft: je ne pus aller plus loin; et rejetant tous ces écrits comme par un mouvement involontaire, je couvris mon front de mes mains, et des larmes coulèrent de mes yeux. Doch hoe groot ook de teleurstelling was, hoe diep gevoeld de leegte, welke de drukke werkkring naliet, zijn aangeboren blijmoedigheid kreeg weldra de overhand. Wie kon vermoeden dat één jaar na zijn aftreden de deftige oud-minister een luchtig schetsje in 18o in het licht zou geven, getiteld: Le bonheur des sots?Ga naar voetnoot2) Haast studenti- | |
[pagina 512]
| |
koos heet het daarin: le sot et l'homme de génie sont l'ornement du monde; toutes les classes intermédiaires sont sans expression et sans vie. Ce sont des plaines arides entre deux monts pittoresques. Ook diepere opmerkingen vloeiden hem bij deze studie uit de pen, gelijk de volgende, welke geen psychiater Necker zal verbeteren: Le sot au bout de deux cents ans de vie, et sans sortir de sa cité, trouverait encore à s'étonner; comme il ne classe point les idées, comme il n'en généralise aucune, tout est détaché pour lui dans l'univers, tout est piquant, tout est phénomène; sa vie est une enfance prolongée, la nature conserve pour lui sa fraîcheur. Necker's veerkracht, waarvan dit schetsje zoo duidelijk getuigt, is zijn behoud geweest. Ook bij zijne dochter zal hetzelfde later zijn op te merken. Nooit werd zoovéél komedie gespeeld te Coppet als in het jaar na het overlijden van Necker; die vader aan wien Germaine dan toch zóó gehecht was, dat Benjamin Constant zich afvroeg of zij ooit het verlies zoude te boven komen. En met welk een scherp oog heeft zij niet (volgens desbevoegde beoordeelaars) bezien de russische steppe en het russische volk op hare spannende vlucht voor Napoleon, na pas hersteld te zijn van eene veel zorgen gevende geheime bevalling! Kostbare gave, beste erfdeel van haar vader! Want deze Frohnatur, welke ook Goethe jong hield, heeft zij enkel van Jacques Necker. Opgefrischt, legt de oud-minister de hand aan ernstiger arbeid: de reeds genoemde zeer uitvoerige uiteenzetting van zijn eigen bestuur (1784) - een boek dat niet in Parijs verspreid mocht worden, en hem de stad deed uitwijzen; daarna verschijnt zijne eveneens reeds behandelde studie over de noodzakelijkheid van de godsvrucht (1788) en tusschentijds nog eene nadere toelichting tot zijn verslag omtrent de geldmiddelen in 1781 - een verweerschrift noodig geworden door den aanval van Calonne op zijn beheer. Had Necker's zeer waardige weerlegging van de onbekookte beschuldigingen van Calonne zijne verbanning tengevolge tot op 40 mijlen van Parijs (1787) als duidelijk teeken van het koninklijk ongenoegen, van zijn antwoord op een hernieuwden aanval (1788) kon hij daarentegen de eindproeven corrigeeren gezeten aan het eigen bureau van den tegenstander! Want | |
[pagina 513]
| |
nu was Necker wederom minister, en wel mèt den vollen titel, ook met toegang tot den kroonraad! Al vroeger was er sprake van geweest Necker opnieuw dit ambt op te dragen, doch Lodewijk XVI était convaincu qu'il lui fallait céder son trône, s'il le rappelait. (En de Besenval, die dit koninklijk oordeel mededeelt, voegt er aan toe: Et le roi avait raison). Ook Marie Antoinette, toen alvermogend bij haren echtgenoot, had de terugroeping tegengewerkt. Moge dan ook in het oog der koningin (naar men zegt) een traan gepareld hebben toen zij in 1781, in de schemering, Necker na zijn ontslag vaarwel zeide, zéér zeker is dat zij bitter huilde toen haar gunsteling de Brienne zeven jaren later de plaats voor den oud-minister moest ruimen. Doch het staatsbankroet stond voor de deur; reeds was bepaald dat alle betalingen slechts voor ⅗ in contanten, voor het overige in rentebrieven zouden geschieden, en de schatkist was letterlijk leeg! Alleen Necker nog kon uitkomst geven.Ga naar voetnoot1) Tot in de uiterste hoeken van Frankrijk verspreidde zich de blijde mare van Necker's benoeming bliksemsnel. De Besenval schrijft hoe - bij eene inspectie der troepen te Langres komende - hem trof het groote rumoer op straat. ‘Eerst dacht ik aan een oproer; want in die tijden was zoo iets geenszins eene zeldzaamheid. Uit het rijtuig stappend, vroeg ik een fatsoenlijk uitziend persoon de oorzaak van dezen volksoploop. Weet u dan niet - antwoordde hij - de groote gebeurtenis van den dag? De aartsbisschop (de Brienne) is weggejaagd; mijnheer Necker is teruggeroepen. M. Necker, après lequel nous soupirons depuis si longtemps! Tout va bien aller! | |
[pagina 514]
| |
IX.Of Necker evenzeer overtuigd was als zijn bewonderaar, dat nu de staatswagen in het rechte spoor zoude glijden? Zal zijn scherp oordeel hem er niets van hebben ingefluisterd dat het spel verloren kon zijn alvorens het werd begonnen? Doch hij was van nature optimist - gelijk ieder goed koopman. Hoe dikwijls had hij niet moeten wagen, en gaf de uitkomst hem niet steeds gelijk? Wie kent alle kansen; en er was allicht één kans op de honderd ‘dat het goed zoude gaan’. Niet slechts schafte Necker zich dus een heel mooi pakje aan - dat is slechts de eerste daad van ieder ministerieel leven - maar zóózeer was hij overtuigd ditmaal vast in den zadel te zitten, dat hij een aanmerkelijk deel van zijn fortuin (haast twee millioen franken) besteedde aan een lijfrente. Want zijn inkomen, hoe aanzienlijk ook, zoude, daar hij het ministerstraktement weigerde, onvoldoende zijn ter bestrijding van de ontvangkosten, waartoe het ambt noodzaakte. En vooral ditmaal zouden die kosten zeer hoog loopen: kwamen niet de Staten-Generaal voor het eerst sints eeuwen samen? Welk een uitgehongerde bende had dus zijn kok te verzadigen! Achteraf gezien, is het koopen dezer lijfrente Necker's slechtste speculatie geweest; doch men vergete niet dat het toenmaals de fransche ministers nog aan parlementaire ervaring ontbrak. Meer pleizier heeft hij gehad van zijn mooie pakje. Hoe zuinig hij er op was, hoe zorgvuldig hij het verpleegde door alle strubbelingen heen, daarvan kan men zich overtuigen in het geneefsche museum. Een nieuwen waardigheidsbekleeder - mits een dikke - zoude men er zóó gelukkig mede kunnen maken. En wie geen gelegenheid heeft naar Genève te reizen, kan het althans in afbeelding bewonderen op de welbekende gravure, voorstellende de plechtige opening der Staten-Generaal (5 Mei 1789). Necker trekt op die plaat verreweg het meest de aandacht. Een groote open ruimte scheidt hem van de afgevaardigden: ter rechter, de geestelijkheid - de eerste stand - in hare wijde gewaden; ter linker, bepluimd, bestrikt, gedegend, de tweede stand: de adel. Heel aan het andere einde der | |
[pagina 515]
| |
zaal, als op beschuldigdenbankjes en poover in het zwart: de Tiers Etat. Deze had lang moeten buiten staan, en mocht zelfs niet binnen komen door de deftige deur! Heel in de hoogte, héél ver van de afgevaardigden, heel ver zelfs van de ministers, troont de koning; den hoed op het hoofd. Dáár zit ook in volle glorie de koningin en de hofstoet, terwijl rondom de zaal, in lage tribunes, dames en heeren in feestgewaad het schouwspel gadeslaan. Tijd te over hebben zij daarvoor gehad, want drie uren duurde de ministerieele redevoering. Necker zelf kon die niet ten einde brengen; doch zij stond op schrift, zoodat een secretaris hem kon vervangen. Drie uren! Toch niet te lang zoude zulks toegeschenen hebben aan wie de plechtigheid bijwoonden, hadden zij geweten dat dit de onherroepelijk laatste gala-voorstelling was van de Bourbonsche monarchie! Bekijk ook gij dus, Gidslezer, die plaat ter dege; en vergaap u aan die voor goed verdwenen pracht en heerlijkheid. Voor mij is het genot der bezichtiging voor altijd bedorven; want steeds zie ik daarover heengekrast wat David vier jaren later met venijnige potloodtrekken schetste, nadat hij zooeven had zien voorbij hotsen wat het grauw toen spottenderwijze noemde la bière vivante; daarop gezeten, de handen op den rug gebonden, eene lang voor haar tijd verouderde vrouw (Marie Antoinette telde pas acht en dertig jaren!) O, dat vermoeide, afgesloofde gelaat, die oogen welke niet meer zien willen, die vastgesloten mond, welke niet meer spreken, zelfs niet meer bidden kan, die lange hals met de sterk geteekende spieren - zooveel langer schijnende nu om den beul het werk te verlichten -, de kraag laag en uitgesneden, die enkele - om dezelfde reden - kort geknipte haren, welke achteloos slingeren over de wangen, onder de ietwat scheef staande muts; achterover gezakt wellicht door het horten der kar, en die hare gebonden handen niet recht kunnen zetten... gelukkig dat die schets slechts aan weinigen bekend is! Werd daarvan eene afbeelding gevonden in alle vorstelijke slaapvertrekken, weldra zoude geheel Europa uit republieken bestaan, want geen erfgenamen van tronen zouden meer geboren worden!... Deze studie zoude tot meer dan een boekdeel uitdijen, | |
[pagina 516]
| |
indien Necker's tweede ministerschap hier zóó uitvoerig werde beschreven als noodig ware om alle verwijten te ontzenuwen, welke toen en later (òòk nu nog) wegens zijn doen en niet-doen hem voor de voeten zijn geworpen. Maar wij kennen thans den bankier-staatsman voldoende om te weten dat - wat er ook gebeurde - hij nimmer zijne beginselen prijs zoude geven. En dit was eigenlijk wat alle partijen van hem verlangden! Hoe kwalijk is hem genomen; hoe dom, aartsdom vindt men niet zijne weigering om zich met Mirabeau te verbinden, met den man, dien hij kenschetste als ‘patriciër uit neiging, volksleider uit berekening en altijd zedeloos’. Nu ja, maar in staatszaken!.... Legt dit niet een droevige getuigenis af omtrent ons staatkundig zedelijkheidspeil? ‘Poovere politiek - schreef Necker reeds in 1781 - die zich staande moet houden door geheimzinnig te doen en door draaierijen! Wat is deze, vergeleken bij die andere staatkunde, welke voortschrijdt met opgeheven hoofde, omdat haar sterken waarheid en deugd!’ Inderdaad, zoo lang men predikt en duldt tweeërlei zedelijkheid: één voor het gemeenschapsleven, één voor binnenshuis - (welke laatste de meesten nog splitsen!) - zóólang kan het nooit vrede op aarde worden.... Maar Necker had dan toch een vast plan moeten hebben, leiding kunnen geven! Aan wie? Aan den koning? Aan den adel? Aan de geestelijkheid? Aan den Tiers Etat? Vier paarden, die allen in verschillende richtingen trokken en nooit voor den ploeg hadden geloopen? Dresseeren kost tijd: Napoleon heeft er zich mede bezig gehouden, Louis-Philippe, de laatste keizer, de eerste, tweede en derde republiek, en nóg is de cursus niet afgeloopen. En dát had Necker in één oogwenk moeten volbrengen? Daarenboven bedenke men wèl, dat de partijen nog niet hare krachten hadden gemeten, en allerminst, strijdensmoe, een neutraal persoon tot scheidsrechter verlangden. Eén duidelijke vingerwijzing had Necker gegeven: het in dubbelen getale bijeen roepen van den Tiers Etat. Overigens moest de tijd baat schaffen - trouwens, de koning, toen nog een ‘macht’, verbood in te grijpen. En al had Necker ingegrepen; zoude niet het eenige gevolg zijn geweest het opwekken van fellen tegenstand? Geen partij wist eigenlijk wat zij | |
[pagina 517]
| |
wilde, doch alle hadden één begeerte: haar eigen meester te zijn, vrij te wezen van alle invloeden; geen koningsjuk, geen ministersjuk te dragenGa naar voetnoot1). Er bleef dus niets anders over dan Necker's recept toe te passen, door hem reeds aangeprezen in de memorie omtrent de Provinciale staten: de n'employer que des moyens lents, doux et sages. Inderdaad scheen dit middel ook hier te helpen. Men ga slechts na de datums der stemmingen en het stemmenaantal. In Mei 1789 besliste de adel met 188 vóór en 46 stemmen tegen, afzonderlijk zijne geloofsbrieven te onderzoeken, de geestelijkheid hetzelfde met 133 stemmen vóór en 114 stemmen tegen. Bij de geestelijkheid heeft zich den 19en Juni de meerderheid reeds verplaatst; het aantal stemmen vóór gemeenschappelijk onderzoek is van 114 op 149 geklommen. Ook een paar leden van den adel loopen over; den 25en Juni reeds 47; twee dagen later beslist de overgroote meerderheid van dien stand zich te voegen bij geestelijkheid en Tiers Etat. En ook later kreeg Necker, hoe heftig men soms tegensprak, nog telkens zijn zin. Eerst toen de Kamer in de assignaten de papierbron meende gevonden te hebben ter vulling van het Danaïdenvat, een minister van financiën derhalve overbodig werd, was het met Necker's invloed gedaan. Toen ging hij heen. Hij had reeds veel eerder heen kunnen gaan. Necker had kunnen wegblijven toen de koning hem 16 Juli 1789 terug riep in het land, na hem vijf dagen vroeger per briefje uitgenoodigd te hebben heimelijk Frankrijk te verlaten. Was Necker - die reeds in Bazel was aangekomen - toen doorgereisd naar Coppet en had ‘niet | |
[pagina 518]
| |
thuis’ gegeven, hij zoude zijn heele leven lang (en ook nu nog) zijn beschouwd als ‘de man, die, als hij maar gewild had, de fransche omwenteling had kunnen verhoeden’. Want anders dan in het gewone leven, is in de politiek één vogel in de lucht, beter dan tien in de hand. Wat ware er overgebleven van den roem van Mirabeau, indien deze volksleider niet te juister ure ware gestorven? Stel u eens voor Napoleon, in plaats van veilig geborgen op het ongenaakbare St. Helena, dagelijks kibbelend in de Kamers met een liberale meerderheid! Het afbreken eener loopbaan bijtijds, geeft der menschheid gelegenheid aan te vullen naar eigen behagen, wat het noodlot achterhield. Maar Necker schroomde niet den bitteren kelk te ledigen tot den bodem. Wèl was hij zich bewust dat op het Hosannah bij zijn terugkeer straks het vloekgeroep zoude volgen. De brief, door hem nog uit Zwitserland geschreven aan zijn broeder, laat hieromtrent geen twijfel over. Maar de minister keerde terug, omdat hij zich zelf nooit vergeven kon in 1781 uit eigen beweging te zijn heengegaan. Hoe zeer ook zijne vrienden betoogden dat dit zelfverwijt onverdiend was; dat hij als man van eer niet anders had kunnen handelen; dat hij toch binnen enkele weken, misschien dagen, ware weggestuurd, Necker beschouwde in zijn hoog zedelijkheidsbewustzijn, zijn daad als een zelfmoord, nooit te vergeven. Zijn wèlbewust terugkeeren op 30 Juli 1789 te Parijs was dus als eene boetedoening voor zijn eigenmachtig ontslagnemen op 19 Mei 1781. Doch nog een andere, niet genoemde reden, waarvoor ik zéér bepaald de aandacht vraag van den lezer, dreef Necker tot terugkeeren. Nu kon hij voor zich zelf waarmaken wat hij indertijd prees in Colbert: Il eût sans doute acquis plus d'honneur dans l'opinion publique en quittant le Ministère, mais il eùt eu moins de mérite aux yeux de Celui, qui sonde le coeur de l'homme, et qui tient plus de compte d'un mal qu'il arrète en secret, que d'un bien qu'il fait en public. En juist op Necker's stillen arbeid valle daarom hier het licht. Wij toch zien - als wij ons in die tijden terugdenken - te veel, eigenlijk alleen: de Vergadering. Verschoonbaar, omdat de daar gevallen beslissingen een zoo grooten invloed uitoefenden; | |
[pagina 519]
| |
doch ook hier geldt Goethe's woord: man glaubt zu schieben und man wird geschoben. De derde stand, welke in de Volksvertegenwoordiging een zoo groot woord sprak, werd weldra van meester, dienaar. En niet in de hooge politiek, doch in iets heel laag bij de gronds is daarvan de oorzaak te zoeken. De negentiende eeuw is zulks niet opgevallen; eerst de bezwaren waaronder nu niet enkel Europa, maar heel de wereld zucht, openen ons de oogen. Het voedingsvraagstuk heeft in het tijdperk 1788-1790 een rol gespeeld als nooit te voren: het heeft de eigenlijke omwenteling veroorzaakt. Als minister had Necker niet enkel het rijksbelang voor te staan, doch ook te zorgen dat Frankrijk te eten kreeg. Dit kostte veel hoofdbrekens. Een hevige hagelslag had kort voor zijn optreden den oogst op vele plaatsen vernietigd. Elders heerschte misgewas. Alleen door aanvoeren van buitenslands was de toestand te redden, doch hiertoe was crediet noodig; en het staatscrediet, toch al zoo wankelend, werd dit meer en meer, nu de heerschende onrust, straks ook de onjuiste uitlegging, door het volk aan besluiten der Vergadering gegeven, de gewone inkomsten - het eenige onderpand der geldschieters! - trager en trager deden vloeien. Bezorgdheid voor het staatscrediet verklaart veel in Necker's gedrag dat anders onbegrijpelijk ware. Niet enkel is daaraan toe te schrijven het engelengeduld, waarmede hij alle nukken der Vergadering verdroeg, maar ook zijn schijnbaar optimisme, altijd door, omtrent den toestand der geldmiddelen, óók zijn verzet tegen het plan der royalisten den koning een veiliger verblijf dan Versailles, dichter bij de grenzen, te doen zoeken (5 Oct. 1789). Indien toch de minister met te sombere kleuren het financiewezen hadde geschilderd, wie had den staat nog crediet verleend? En door het wegsluipen van den koning ware een paniek ontstaan, welke het toch reeds in duizend vreezen levende volk gebracht hadde tot uitersten, waarbij vergeleken de verschrikking der Terreur kinderspel ware geweest. De minister-graanhandelaar, die de eenmaal op hol geslagen paarden niet meer tot staan kon brengen, heeft althans weten te verhinderen dat de wagen van staat in den afgrond stortte, waarin deze geheel te pletter ware geslagen. En | |
[pagina 520]
| |
Necker's tweede ministerschap is vooral uit dit oogpunt te bezien; iets wat te veel wordt verzuimd en daarom de volgende bladzijden noodig maakt. Zij zullen, hoop ik, het geduld van den lezer niet op al te zware proef stellen. | |
X.Wilt gij den toenmaligen toestand kennen? De Besenval schetst ons dien in zijne Mémoires. Als luitenant-generaal bevel voerende over de troepen in een der belangrijkste afdeelingen (een samenstel van provinciën in het hart van Frankrijk) schrijft deze zwitser: In April 1789 namen mijne beslommeringen zeer toe wegens de graanschaarschte, welke zich deed gevoelen, en den naderenden hongersnood voorspelde. Het slinken der eerste levensbehoeften en angst voor de toekomst brachten de gemoederen in beweging. Stormachtige tooneelen speelden zich af op de markten; graanzendingen der regeering naar plaatsen waar nijpende nood heerschte, werden onderschept. Dit dwong mij de troepen allerwegen uit te zenden en zoodoende te versnipperen. Hiertoe moest ik wel overgaan wegens het groot aantal markten, waarop ik de orde had te handhaven, en ter beveiliging van het graanvervoer. Ook was zulks noodig om het platteland gerust te stellen, hetwelk werd afgeloopen door lieden van slecht allooi, aangelokt door de algemeene beroering. Tot den 12en Juli - toen de revolutie uitbrak - heb ik echter de orde weten te bewaren. Want niet de vraag of de Tiers Etat het hoofd zou weten te bieden aan adel en geestelijkheid, hield het fransche volk in spanning: dat vraagstuk ging over zijn hoofd heen; het waren de belangen der maag, welke Parijs en het platte land in beroering brachten. Men kent de eerste uitbarsting: het plunderen te Parijs van het huis en de fabriek van Réveillon, drukker van behangselpapieren, die beticht werd het loon zijner werklieden | |
[pagina 521]
| |
te willen verlagen. Ruim vijfhonderd burgers verloren daarbij het leven (27 April 1789). De nood was dan ook zeer groot. Zooals reeds vermeld werd, had een hagelslag (13 Juli 1788) een groot deel van den oogst vernield, en de daarop volgende winter was sinds menschenheugenis de strengste. Niet, alsof geen maatregelen waren genomen! Toen Necker (25 Augustus 1788) het ministerschap aanvaardde, deed hij dadelijk in den lande den stand van den oogst en de beschikbare voorraden opnemen. De uitslag viel zóó tegen, dat reeds den 7den September alle uitvoer van granen verboden werd. Dit bleek onvoldoende, want de graanprijzen stegen niet genoegzaam om buitenlandschen aanvoer te lokken. Dus werd een invoerpremie uitgeloofd (23 Nov. 1788). Doch de handel aarzelde graan naar Frankrijk te verschepen. Men was te beducht - en niet ten onrechte - voor plundering tijdens het vervoer binnenslands. De fransche kooplieden vreesden daarenboven voor hun leven. In zulke tijden toch wordt wie graan aanvoert, te licht verdacht zich ten koste van het volk te verrijken! Zóó diep zat de vrees, dat de graanhandelaren zelfs weigerden op te treden als commissionairs der regeering - een anders zoo gewilde opdracht, omdat zij veel profijt gaf zonder risico. Dus moest Necker zelf graan koopen in Engeland en Ierland, en zich daarmede haasten, want ook Brittannië ging sluiten. Le moment arriva - bekent later de minister - où cet approvisionnement me parut plus précieux que les richesses de Potose. Nog onvoldoende voorzien, schrijft Necker naar Marocco, Sicilië, Italië, Duitschland, belgisch Brabant, Vlaanderen, de Hanzesteden, de landen om de Baltische zee gelegen. Soms wordt de uitvoer geweigerd, meestal echter toegestaan, vooral door persoonlijken invloed van den oud-handelsman. Honderd tachtig millioen kilogram graan, meel, gierst en rijst worden zoodoende ingeslagen tegen een uitgave van zeventig millioen franken. Een deel van het aangevoerde wordt ver beneden inkoopsprijs verkocht, een ander deel kosteloos onder de behoeftigen verdeeld. Maar het aankoopen en verschepen behooren tot de kleinste zorgen. Geven wij Necker zelf de pen in handen, welke hier zoo vlug glijdt over het papier: | |
[pagina 522]
| |
Il fallait prévenir ou diminuer le pillage dans les routes, tantôt par des convois armés, tantôt par des distributions à prix modérés dans les principaux lieux de passage. Aussi bien longtemps avant l'époque où l'on put faire usage des grains de la récolte de 1789, j'en étais à craindre avec une émotion continuelle l'effet d'un vent contraire, un naufrage, une avarie et jusqu'au retard d'un bateau ou d'une voiture; enfin le pays étranger lui-même était épuisé, et on m'écrivit un jour d'Amsterdam, ce grand marché de l'Europe, qu'il n'y restait plus un setier de blé à vendre, et qu'il fallait attendre un nouveau secours du Nord... Deze lange aanhaling wordt hier gegeven, niet enkel omdat zij een blik doet slaan in het ministerieele zieleleven, doch tevens opdat de lezer kunne oordeelen over Necker's stijl. Allerminst is deze van nature pompeus, en dit maakt begrijpelijk waarom mevrouw de Staël, die zoo gaarne haren vader tot voorbeeld nam, óók zoo ongekunsteld schreef. Helaas, al Necker's toewijding was te vergeefs; zelfs zijn in de bres springen met eigen fortuin kon niet baten! (Men kent natuurlijk het voorgevallene met het amsterdamsche huis Hope.) Een enkel klein briefje maakte aan zijn werk een einde, en deed den storm losbreken, waarin de fransche monarchie te gronde is gegaan. Den 11en Juli 1789 aan tafel zittende, ontving Necker 's konings uitnoodiging om in stilte Frankrijk te verlaten. Zag Lodewijk XVI (gesuggereerd door zijne vrouw of door het hof) reeds in zijne verbeelding de troepen naderen, welke de gehate Staten- | |
[pagina 523]
| |
generaal tot onderwerping zouden dwingen, en achtte hij het geraden bij voorbaat den minister uit den weg te ruimen, die zich zeker tegen zoo'n staatsgreep zoude verzetten? Er zal altijd veel duisters blijven in de geschiedenis dier dagen - gelijk mevrouw Campan waarschuwt - omdat de koning niemand geheel in het vertrouwen nam. Zeker is, dat gebeurde wat niet was voorzien. Den volgenden dag (een zondag) draagt het parijsche volk hoorende van Necker's ontslag, diens beeltenis in optocht rond; zich tooiend met kokarden in de kleur van zijn livrei. Het gepeupel - zooals altijd - gaat weldra tot handtastelijkheden over; de tolboomen worden verbrand, waar de stedelijke accijnzen werden geheven. Nu kunnen de levensmiddelen vrij inkomen! Den tweeden dag, steeds overmoediger, maakt het volk zich meester van de openbare gebouwen, laat de krankzinnigen los, bevrijdt wie in hechtenis waren wegens schulden. Nog altijd groeit de opgewondenheid: eindelijk, den derden dag, wordt de Bastille bestormd (de beruchte ‘glorierijke’ veertiende Juli). Zóó antwoordt de vierde stand op Necker's ontslag! Want van nu af aan is de Tiers Etat van een eind-term een tusschen-lid geworden, heeft het volk medezeggenschap gekregen, is weldra dictator. De beroering verspreidt zich over het geheele land; overal loopt men te wapen, verbrandt de tolboomen, plundert de graanpakhuizen. En het gevolg dezer bandeloosheid is dat overal de graanvoorziening - toch reeds zoo gebrekkig - geheel stokt. Door honger gedreven zwermen de Parijsche vrouwen naar Versailles (5 Oct. 1789); dringen de zaal der Vergadering binnen. - O, iets veel gewichtigers dan de volksvoeding houdt de Edelmogenden bezig! Zal de koning de hem aangeboden grondwet onvoorwaardelijk aannemen? Lodewijk aarzelt, de vergadering vaardigt eenige leden af naar zijne majesteit om aan te dringen op eene beslissing; eene deputatie van twaalf vrouwen voegt zich bij de commissie, dringt met deze door tot den koning. Een der vrouwen zal het woord doen; bedremmeld op het zien van den vorst, weet zij slechts één woord te stamelen: Brood! Den geheelen avond beraadslaagt Lodewijk met zijn Raad. Eindelijk geeft hij toe, zal de grondwet onvoorwaardelijk aanvaarden. Dit zal der Vergadering geboodschapt worden; | |
[pagina 524]
| |
doch, wachtensmoede, is deze uiteengegaan. Slechts de vrouwen uit Parijs zijn in de zaal achtergebleven. Aan haar verkondigt nu de afgezant des konings de blijde boodschap. In ijzige stilte hooren de vrouwen die aan: Opperbest.... maar: geeft ons dit brood? En geen steenen voor brood aannemend, dwingen zij den volgenden dag den vorst haar te vergezellen naar Parijs. Dit zal brood verschaffen! Voor het volk zijn de koning, de koningin en de dauphin: le Boulanger, la Boulangère et le petit Mitron! Zoo heeft dus niet het constitutioneele vraagstuk, doch het voedingsvraagstuk het fransche volk doen ingrijpen - en Necker's wegzending heeft tot de uitbarsting geleid, welke tot het einde moest voeren. Want die gedwongen tocht naar Parijs heeft Lodewijk kroon en hoofd gekost. Te Versailles belette de glans der geheiligde majesteit, dat de pooverheid zijner figuur aan het licht kwam. Zoodra hij in onmiddellijke aanraking gebracht was met het volk, moest wel alle eerbied voor zijn persoon verdwijnen. De révolte, zooals Lodewijk de volksbeweging noemde, - de révolution, gelijk hem de hertog de Liancourt verbeterde, was in werkelijk heid een lawine. En gelijk bij hoogen sneeuwval in de bergen, één enkel steentje voldoende is om ontzettende massa's aan het rollen te brengen, dood en verderf te verspreiden, zoo was de oorsprong der volkerenbeweging - welke nog niet is tot rust gekomen - enkel en alleen de schijnbaar zoo nietige graankorrel!Ga naar voetnoot1)
Necker bleef op zijn post zoolang hij kon. De redenen, welke hem genoopt hadden terug te keeren, dwongen hem ook tot blijven. In de laatste maanden van zijn ministerschap is echter duidelijk eenige matheid te bespeuren. Geen wonder; zijne gezondheid, reeds eenmaal zoo sterk aangetast, leed opnieuw. Niet enkel de ingespannen arbeid, ook de teleurstellingen zullen zijn kwalen verergerd hebben. Eindelijk, op | |
[pagina 525]
| |
ernstig aandringen zijner dokters, gaat hij heen; vertrek naar Coppet; onderweg ternauwernood ontkomende aan het fransche gepeupel, dat nu niemand meer ontziet. Geen partij betreurt zijn heengaan; en dit volkomen fiasco kan niet verwonderen. Necker alleen toch is bij het veranderen der tijden dezelfde gebleven. Nog steeds vertegenwoordigt hij het nuchtere gezond verstand; wil - onpartijdig - ieder het zijne geven. Maar niemand is meer tevreden met een bescheiden deel; ieder wil het heele laken naar zich toetrekken, drinkt zich een roes aan groote woorden, laat de werkelijkheid los om naar nevelbeelden te grijpen. Het eenige dus wat den minister overblijft, is als een soort wegwijzer stokstijf de juiste richting aan te duiden; want geen menschelijke macht kan meer dwingen die in te slaan. Deze ondankbare wegwijzer-taak nu vervult Necker onverdroten; tot het einde toe. De koning tracht in de Séance royale van 23 Juni 1789 de besluiten van den Tiers Etat ongedaan te maken. Necker - véélbeteekenend - woont de zitting niet bij. ‘Verraad of lafheid!’ - bruischt Marie Antoinette op - ‘hierdoor heeft hij een heilzaam geneesmiddel veranderd in een vergif!’ De Vergadering schaft de adellijke titels af; in den kroonraad verzet Necker zich te vergeefs; Lodewijk XVI wenscht dat de boel in het honderd zal loopen, en teekent het decreet (19 Juli 1790). Er is dus niets meer aan te doen; tòch laat Necker (met toestemming van den vorst) zijn ongunstig advies drukken en ruimschoots verspreiden. En de volksgunst? Deze had Necker al lang verspeeld, opgeofferd ten einde het leven te redden van... een vijand: de Besenval, aan wien (doch ten onrechte) verweten werd de troepen te hebben losgelaten op het parijsche volk (13 Juli 1789). Gewaarschuwd voor de gevolgen, welke zijne edelmoedigheid voor hem zelven zoude hebben, antwoordde Necker enkel: Wat waarde heeft volksgunst, indien zij belet het goede te doen? (30 Juli 1789). In Zwitserland - waarheen Necker vertrekt - vindt hij niet de gewenschte rust. Ook dáár kookt het; straks rotten de boeren zamen, eischen van hem (evenals van de andere landeigenaren) de papieren, welke zijne heerlijke rechten bewijzen, om die te verbranden en zich zoo te onttrekken | |
[pagina 526]
| |
aan hunne verplichtingen.Ga naar voetnoot1) - Veiligheidshalve verblijft Necker meestentijds in ommuurde zwitsersche steden - moet echter ook veel op badplaatsen vertoeven wegens de steeds achteruitgaande gezondheid zijner vrouw. Coppet wordt slechts een pied-à-terre; is hoofdzakelijk van beteekenis als bron van inkomsten. Want een mannelijk pleidooi ten gunste van den gevangen koning (merkwaardigerwijze komt de protestant óók op voor diens recht zijn biechtvader te kiezen!) plaatst hem op de lijst der uitgewekenen, heeft dus ten gevolge de verbeurdverklaring zijner fransche bezittingen, óók van zijne schuldvordering op den franschen staat - toen nog groot twee millioen franken. (Den toestand der schatkist kennende, had Necker zijn opvolger niet willen ontrieven door het geheele bedrag der dadelijk opeischbare som te vorderen, en enkel van de fr. 2.400.000 teruggevraagd fr. 400.000.) Na dit in de bres springen voor iemand die hem dan toch zóózeer had misbruikt, verschijnen achtereenvolgens vier groote werken, waarvan de voor ons meest beteekenenden reeds vroeger werden genoemd; daaronder de Dernières vues, welke Napoleon zoozeer deden opstuiven. Het zijn geenszins de geesteskinderen van een grommenden, alles zwart zienden grijsaard. Necker is gebleven wie hij was, slechts hebben hem de tegenspoeden gelouterd. Indien naar zijn woord minder wordt geluisterd, is dit niet toe te schrijven aan het afnemen zijner krachten: het oorlogsgeraas verdoofde alle andere geluiden. Necker richt zich dus meer en meer tot het nageslacht; met heel Europa de Voorzienigheid smeekende om vrede. O, Dieu de bonté - aldus eindigt zijn Cours de morale religieuse (1800) - rendeznous cette jeunesse, qui manque à nos fêtes, cette jeunesse dont l'âge avait été désigné pour le bonheur, et qui consume ses beaux jours sur le bord des tombeaux. O, paix, tant désirée, venez adoucir nos souvenirs, nos tristes souvenirs en ouvrant à nos yeux un horizon nouveau.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 527]
| |
De terugkeerende jongelingen hebben zijn stem niet meer vernomen. Den 9den April 1804 ging Necker heen, eenzaam, te Genève, waar hij wegens toenemende ongesteldheid zich liet verplegen. Voor zijne dochter had hij zijn toestand geheim gehouden, opdat deze hare duitsche studiereis niet zoude afbreken. Germaine vernam de doodstijding te Berlijn.
Daalt Necker ten grave, de jaren spoeden voort. De schooltijd der negentiende eeuw loopt ten einde; met een harden klap slaan de nu manbaar gewordenen de leerboeken dicht, ten teeken van het vaste voornemen die nimmer weder in te zien, voortaan enkel naar zich zelf te luisteren. Necker's lesboeken deelden dat lot. Zijn zij dus waardeloos geworden? Na een eeuw lang arbeidens aan vraagstukken, welke, o, zoo gemakkelijk schenen, doch niet oplosbaar blijken volgens de aangeprezen werkwijze, is het huidige geslacht meer dan het vorige, geneigd raad te zoeken bij wie eenmaal stonden voor dezelfde moeilijkheden. Necker's geschriften verkrijgen hierdoor opnieuw waarde. Kunnen wij de daarin gegeven oplossingen niet langer aanvaarden, nu de wetenschap zooveel verder reikt, moge dus de letter dood zijn, de geest welke Necker bezielde houdt zijne werken jong, maakt hen niet enkel tot kostelijk studie-materiaal, maar beter: verkwikt en sterkt ons; doet met krachtiger schreden gaan den weg welken hij aanwijst. Wie erkent niet onder den druk van den huidigen oorlog de juistheid van zijne hoofdstelling: Il n'est de sage politique, qui ne soit unie à la morale. Hoezeer toch lijden wij onder de gevolgen van het ver doorgevoerd opportunisme, dat, wèl beschouwd, in één enkel fraaier klinkend woord samenvat wat ouderen aldus omschreven: het doel heiligt de middelen! | |
[pagina 528]
| |
Maar ook uit anderen hoofde verkrijgen Necker's geschriften wederom beteekenis. Immers óók het intellectualisme verliest dagelijks aan terrein; en het is waarlijk niet zonder bedoeling dat Necker, bij het voor goed neerleggen der pen, besluit met deze aanhaling uit Bossuet: le bon sens est le maître du monde. Hiermede schaart de staatsmanbankier zich niet slechts aan de zijde van den denker Descartes, maar óók reikt hij zoodoende, over de negentiende eeuwsche klove heen, de hand aan den meester der jongste philosophische school: Bergson, die in eere herstelt het gezond verstand, hergeeft aan de intuitie (Necker's leermeesteresse!) de plaats waaruit zij ten onrechte was verdrongen.Ga naar voetnoot1) Dikwijls dan ook onder het lezen van Necker's latere werken, in welke zóó treft dat steeds dringender beroep op het nageslacht, kwamen mij de dichtregelen te binnen waarin Alfred de Vigny zoo aangrijpend het zinken van een door de stormen ontredderd schip beschrijft, in de diepte medesleurend den eenig overgeblevene der bemanning: den gezagvoerder (La bouteille à la mer.) Nog enkele oogenblikken, en alles is voorbij! Met de armen gekruist over de borst, wacht de kapitein op het onvermijdelijke: Il voit les masses d'eau, les toise et les mesure,
Les méprise en sachant qu'il en est écrasé,
Soumet son âme au poids de la matière impure
Et se sent mort, ainsi que son vaisseau rasé....
A de certains moments l'âme est sans résistance,
Mais le penseur s'isole, et n'attend d'assistance
Que de la forte foi dont il est embrasé.
De taak van den eenzame is echter nog niet afgeloopen. In den aanvang van den orkaan was het schip lekgestooten op een blinde klip, die de kaarten niet aangaven. De zeevaart moet dus worden gewaarschuwd. De kapitein verzamelt zijne aanteekeningen; bergt deze in een flesch, welke | |
[pagina 529]
| |
hij op het laatste oogenblik, als het schip ondergaat, zal overboord werpen, overtuigd Que Dieu peut bien permettre à des eaux insensées
De perdre des vaisseaux, mais non pas des idées.
- - - - - - - - - - - -
Tout est dit. A présent que Dieu lui soit en aide.
Lang zwalkt de flesch met zijn kostbaren inhoud rond op de wateren. Schepen spoeden voorbij, zien haar drijven, doch hebben geen tijd te verliezen. Zeewier hecht zich om den hals; vormt als een groenen mantel. Eindelijk voeren de stroomen de flesch naar de fransche kust. En de dichter besluit: Jetons l'oeuvre à la mer, la mer des multitudes.
Dieu la prendra du doigt pour la conduire au but.
Ook Necker's waarnemingen, welke zoo lang rond dreven op de wereldzee, naderen de behouden haven. Zich weten te matigen; zich bewust te zijn dat alles grenzen heeft, welke te overschrijden zelfs het beste maakt tot een kwaad; niet macht doch recht te doen gelden; deze eeuwige waarheden, welker ontkentenis thans stroomen bloeds doen vloeien, heeft Necker natuurlijk niet het eerst verkondigd, doch niemand heeft die zóó kunnen formuleeren als deze staatsman, staande aan den drempel van den modernen tijd, kennende het verleden en voorziende het heden; niemands geschriften zijn dus zóó geschikt als de zijne om het huidige geslacht te leeren wat te doen, en vooral... wat te laten. ‘God, mijn vader, de vrijheid!’ Wie heeft niet wel eens gemeesmuild over dezen wapenkreet van mevrouw de Staël? Jacques Necker zóó gekoppeld, en zelfs voorrang hebbende boven de vrijheid! Doch de vader vertegenwoordigt inderdaad nóg hoogere begrippen: zijn naam staat voor rechtvaardigheid, naastenliefde, zelfopoffering. En nu Necker's leven kennende, begrijpen wij waarom de dochter hem zoo hoog stelde, óók waarom zij kon staande blijven door zijn voorbeeld.
R.P.J. Tutein Nolthenius. |
|