De Gids. Jaargang 81
(1917)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tuberculosebestrijding in de jeugd.Wat de - toentertijd door strenge afzondering der lijders overwonnen - lepra in de Middeleeuwen was, is in onzen tijd gebleken te zijn de tuberculose, het voorbeeld eener chronische (slepende) kwaal, die onder de doodsoorzaken een eerste, zoo niet de voornaamste plaats inneemt. Robert Koch's ontdekking heeft tot zekerheid verheven hetgeen men reeds vrij langen tijd voordien vermoedde: dat de tuberculose een besmettelijke volksziekte is; men kent nu de verwekkers, de z.g. tuberkelbacillen. Aanvankelijk had de meest gevreesde vorm van tuberculose, de longtering, bijna uitsluitend de aandacht getrokken, in die mate zelfs dat tuberculose en longtering begrippen van nagenoeg dezelfde beteekenis waren geweest; en het algemeen bekende feit, dat tering in sommige families onuitroeibaar schijnt te zijn, had steeds een krachtigen steun gevormd voor diegenen, die kort en goed zeiden, dat de tuberculose een erfelijke familiekwaal was. Ook nadat de tuberkelbacil was ontdekt, bleven velen aan de erfelijkheid dezer ziekte gelooven. Men zou de tuberculose kunnen erven zooals men een lichaamskenmerk, b.v. blauwe oogen, erft. Het Nederlandsch bezit het woord overerfelijk, dat in het spraakgebruik hetzelfde beteekent als besmettelijk. Begripsverwarring is van de klankgemeenschap met erfelijk (hereditair) echter menigmaal het gevolg geweest. De groote omkeer in de denkbeelden omtrent tuberculoseverspreiding is deze, dat men eindelijk heeft leeren inzien, dat tuberculose niet hereditair maar besmettelijk is. Eenige hoogst zeldzame | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarnemingen van het tegendeel kunnen veilig verwaarloosd worden. Het ware te wenschen dat het woord ‘overerfelijk’ zoo spoedig mogelijk in onbruik geraakte. De laatste helft der negentiende eeuw heeft naast de ontwikkeling van vele andere takken van wetenschap, ook de opkomst gezien der statistiek. Zoo is er ook een medische statistiek ontstaan (haar eerste beginselen zijn uit een vroeger tijdvak afkomstig); en al spoedig heeft men deze op de studie der tuberculose toegepast. Er werden twee vragen gesteld: 1o. Hoeveel menschen zijn er tuberculeus, en hoe zijn zij naar hun ouderdom gerangschikt? 2o. Welke rol speelt de tuberculose als doodsoorzaak in de verschillende leeftijden? Het behoeft nauwelijks te worden opgemerkt, dat een beantwoording dezer vragen alleen mogelijk is voor de bevolking van cultuurstaten, hoofdzakelijk dus van Europa en Noord-Amerika. Wij behandelen eerst de tweede vraag. Zij is alleen te beantwoorden door de kritische beschouwing van een zoo groot mogelijk aantal lijkopeningen, waarbij dan in 't oog moet gehouden worden, dat bij de secties tallooze malen tuberculeuse veranderingen gevonden worden, die niet eigenlijke doodsoorzaak waren; dit zijn de z.g. non-letale gevallen. Nu blijkt het, dat letale tuberculose in het eerste levensjaar sterk de overhand heeft; vindt men in het lijkje van een éénjarig kind tuberculose, dan is deze in minstens 80% der gevallen, in de eerste levensmaanden zelfs doorgaans, de oorzaak geweest van den dood. Onderzoekt men lijken van oudere kinderen, dan ziet men dat de letale tuberculose af, de non-letale dus toeneemt. Evenzeer echter neemt toe het procentcijfer der gevallen waarin tuberculose gevonden wordt. Men kan dus zeggen dat (tot zekere leeftijdgrens) een kind met het klimmen der jaren meer kans loopt tuberculeus te worden, doch minder kans, daaraan te sterven. Ja, een geruststellend feit kwam aan 't licht. Een groot aantal lijkopeningen, ook bij volwassenen, bewees, dat tuberculose, zij het ook met achterlating van litteekens, genezen kan, en dat dergelijke litteekens zelfs buitengewoon veel gevonden worden. Reeds toen zeide men, dat eigenlijk iedereen tuberculeus was, of geweest was; in 't laatste geval dus was genezen. Het bleek verder, dat bij kinderen tot circa 14 jaar sporen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van tuberculose overal konden voorkomen, ook in de longen. De zoo gevreesde longtering echter maakt in den kinderleeftijd weinig slachtoffers, en als er een kind aan tuberculose sterft, is dit meestal aan een anderen vorm. Na het bovengenoemde 14de tot 15de levensjaar vindt men toestanden, zooals bij volwassenen. Verreweg de meeste menschen, die na hun 14de jaar aan tuberculose sterven, bezwijken aan longtering, en het was natuurlijk dat deze gevreesde kwaal aanvankelijk de aandacht der tuberculosebestrijders bijna uitsluitend in beslag nam. Hun bestrijding heeft ook succes gehad; men zie het volgende staatje, dat het gemiddelde der sterfte aan tuberculose op 1000 levende personen in Pruisen aangeeft.
De strijd heeft zich voornamelijk gericht tegen de longtering bij volwassenen, en de sterftevermindering bij deze personen is dan ook aanzienlijk geweest. Doch voor den kinderleeftijd is dit niet het geval. Daar nu de absolute sterfte aan tuberculose in den kinderleeftijd (behalve in de prille jeugd) betrekkelijk gering is, mag men de hoop niet opgeven, dat het gelukken zal dit sterftecijfer nog verder te doen dalen. Zooals beneden blijken zal, wordt een groot gedeelte der kinderen met tuberculose besmet, doch ondervindt daarvan op gevorderden leeftijd geen last. Zet men dus den hefboom der bestrijding in de jeugd aan, dan mag men redelijkerwijze op gunstige resultaten hopen, daar het kinderlijk organisme klaarblijkelijk in zich zelf reeds de kracht bezit, zich van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de ziekte te bevrijden, zoodat later de gevreesde longtering er geen vat op heeft. De uitspraak van Dr. de Josselin de Jong in zijn brochure ‘Tuberculose en Sociale Arbeid’, dat, wie de tuberculose van de jeugd bestrijdt, prophylaxe van den eersten rang beoefent, kan dus zonder voorbehoud aanvaard wordenGa naar voetnoot1). Wat de eerste vraag betreft, hoeveel menschen zijn er tuberculeus, en hoe zijn zij naar hun leeftijd gerangschikt? is het eigenlijk beter de vraag zóó te stellen, dat niet alleen alle personen met duidelijke tuberculeuse afwijkingen worden medegeteld, maar daarenboven zooveel mogelijk allen, die vroeger besmet zijn geweest en de ziekte zijn te boven gekomen. Voorzichtigheidshalve wordt hier het woord ‘genezen’ nog niet gebruikt. Dergelijke personen mede te tellen is mogelijk geworden door de tuberculinereactie, tegenwoordig naar den man, die den grootsten stoot aan haar algemeene toepassing heeft gegeven, gewoonlijk de reactie van Pirquet, of kortweg de ‘Pirquet’ genoemd. Velen der lezers van dit tijdschrift hebben er zekerlijk reeds van gehoord; in 't kort volge hier een uiteenzetting der grondbeginselen. Men kan op een bepaalde wijze, het eerst door Robert Koch aangegeven, uit bouillonculturen van tuberkelbacillen een vloeistof bereiden, die eigenaardige gifstoffen bevat, (waarschijnlijk meer dan één), welke in bijzondere betrekking staan tot het menschelijk lichaam, al naarmate het wèl, of niet met tuberculose is besmet, of besmet geweest. Bij een mensch, die nooit met tuberculose is besmet geweest, heeft applicatie der tuberculinevloeistof geen ziektegevolgen, die door het gif der stof, doch alleen zoodanige, die door haar bereidingswijze worden veroorzaakt, b.v. wanneer daar glycerine in voorkomt. Zelfs aanwending van betrekkelijke groote hoeveelheden, tot 100 of zelfs 1000 milligram, maakt hierin geen verschil. Voor met tuberculose besmette menschen of dezulken, die de ziekte gehad hebben, is de tuberculine een zwaar vergif. Aanwending van één milligram maakt hen zwaar ziek, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen als men met onderdeelen van een milligram (tot een honderdduizendste, zelfs een millioenste) gaat werken, is de invloed der tuberculine zonder gevaar, hoewel zij in de meeste gevallen nog steeds duidelijk blijft. De reactie bepaalt zich dan tot een geringe ontsteking op de plaats der aanwending, die na een paar dagen weer verdwijnt, doch een onbedriegelijk kenteeken is dat de persoon in quaestie met tuberkelbacillen en hunne afscheidingsproducten is besmet geweest. Men zegt dan, dat dergelijke menschen in den toestand van allergie verkeeren, welk woord beteekent, dat deze lieden tegenover tuberculine anders ‘te werk gaan’ dan personen, die nooit met tuberculose besmet zijn geweest. De gewone manier van uitvoering der tuberculine-proef, die ook door von Pirquet is aangegeven, gelijkt veel op de gewone inenting tegen de pokken. Het verschil ligt daarin, dat bij de koepokinenting een levende smetstof in het lichaam wordt gebracht, waarbij echter het lagere organisme, dat de drager der besmetting is, vooralsnog niet bekend is, doch bij de tuberculineproef een of meer voorloopig onbekende stoffen, afkomstig uit een goed bekend organisme, de tuberkelbacil, die echter zelve door de bereidingswijze is gedood. Nu zijn door verschillende onderzoekers door middel der tuberculineproef uitgebreide nasporingen gedaan om uit te maken, hoeveel menschen er op verschillende leeftijden reeds besmet waren geweest met tuberkelbacillen. Voornamelijk heeft men kinderen daarvoor genomen om daaruit te kunnen besluiten, hoe vroeg de infectie plaats greep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met de bovenstaande grafiek moeten wij ons ernstig bezig houden.Ga naar voetnoot1) Beschouwen wij eerst de lijn door Hamburger te Weenen gevonden. In het eerste levensjaar vond hij nog minder dan 1% positieve reacties, in het tweede levensjaar reeds 9%, in het derde en vierde tezamen genomen gemiddeld 27% enz. Op het einde van den kinderlijken leeftijd (circa 15 jaar) toonde 97% der onderzochte kinderen een positieve reactie, had dus met de tuberculosebesmetting kennis gemaakt. In Praag, Hamburg, Berlijn, Parijs etc. werden iets lagere cijfers gevonden. In ons vaderland heeft Scheltema te Groningen een dergelijk onderzoek ingesteld. Hij kwam (zie zijn lijn) tot het cijfer 61% op het einde van den kinderleeftijd, het laagste cijfer dat in een groote stad is gevonden. Men kan daaruit den schralen troost putten dat 61 minder is dan 97. Dat de tuberculose echter het menschdom voornamelijk in de kindsheid reeds aangrijpt, is niet te loochenen, gezien het hooge cijfer der positief reageerenden op zoo jeugdigen leeftijd. De door Hamburger en Scheltema (benevens de andere Duitsche en Fransche onderzoekers) gevonden cijfers hadden betrekking op kinderen, die om de een of andere reden in het kinderziekenhuis hunner woonplaats waren behandeld. Een schifting was niet gemaakt, en met de omstandigheden der familie waaruit de kinderen voortkwamen, geen rekening gehouden. Fishberg te New-York ging wat verder. Hij onderzocht evenzoo (zie zijn lijn) slechts kinderen onder 15 jaar, die echter uitsluitend uit families genomen waren, waarin de vader, of de moeder, of beiden tuberculeus waren. Het resultaat is beangstigend, want de lijn stijgt met groote snelheid. Reeds in het tweede levensjaar zijn 55% dier kinderen besmet, terwijl Scheltema bij ongesorteerde kinderen maar 9½% vond. De lijn stijgt daarna slechts weinig; een groot aantal der vroeg besmetten sterft, toch bereikt zij nog in periode 11-15 een gemiddelde van 74,6%. Onder de 14-jarigen alleen was het cijfer 83,8%. Dat de lijn hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet regelmatig stijgt, maar in de periode 5-6 jaar een (tijdelijke) daling vertoont, ligt vermoedelijk daaraan, dat de meest gevreesde vorm der kindertuberculose (de tuberculeusehersenvliesontsteking, die steeds doodelijk is) haar maximum in de voorafgaande periode (3-4 jaar) heeft. Bij een ander onderzoek, door Bergmann in Upsala verricht, bleek dat bij 60,2% der positief op tuberculine reageerende kinderen het uitgangspunt der besmetting in de ouders te zoeken was. En nu de vierde lijn, die van Björn Hansen! Hij onderzocht in 1916 alle bewoners van een klein dal in Noorwegen, dat geheel afgezonderd ligt, en alleen van uit een ander hoofddal te bereiken is. Het ligt 400 Meter boven de zee. Zelden komt daar een mensch, en de kinderen blijven gedurende hunne geheele kindsheid in het dal. Epidemische ziekten, mazelen, roodvonk, kinkhoest waren er onbekend. Tuberculose bij huisdieren komt niet voor. De meerderheid der volwassen mannen en ongehuwde vrouwen zoekt arbeid elders en keert af en toe naar het dal terug. Wegens de belangrijkheid van het onderzoek worden hier de volledige cijfers vermeld.
Er was slechts één lijder aan longtering, een maaier, die veel opgaf, op een der hofsteden. Hij was tusschen de 18 en 20 jaar, ongehuwd. Alle personen die positief reageerden, waren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er blijkt dus, dat de kinderen vrij bleven zoo lang zij niet buiten het dal kwamen, en slechts een geringe besmettingskans liepen (afkomstig van den eenen ongehuwden maaier). Na het 16de jaar stijgt de lijn ongeveer zoo snel als de lijn van Fishberg in het eerste en tweede levensjaar. De vormen van tuberculose, die juist in den vroegsten kinderlijken leeftijd voorkomen, en zoo dikwijls snel doodelijk zijn, kwamen natuurlijk in 't geheel niet voor. Niettegenstaande er van de 36 personen boven 15 jaar 21 (58,3%) positief reageerden, dus met tuberculose waren besmet geweest, kon er bij nauwkeurig geneeskundig onderzoek slechts bij twee hunner eenig teeken der ziekte worden gevonden; klachten hadden deze lieden niet. Deze late besmetting moet evenzeer als een gunstig verschijnsel worden aangemerkt.
Indien wij van de eerste twee levensjaren afzien, kunnen wij zeggen dat, hoewel bij kinderen beneden 15 jaren met het klimmen van den leeftijd het getal dergenen, die met tuberculose besmet worden, steeds stijgt, er toch weinig kinderen aan bezwijken. (zie de tabel op blz. 112). De gevaarlijke vorm der tuberculose treedt eerst na den kinderleeftijd op; het is de longtuberculose. Niet alleen maakt zij de meeste slachtoffers, maar zij is de hoofdschuldige, dat steeds nieuwe reeksen van jonge menschen worden besmet, doordat zij voornamelijk in staat is de verwekkers der ziekte rijkelijk te verspreiden. Men noemt een tuberculosevorm die deze eigenschap heeft, open tuberculose. Dat niet alle menschen met tuberculose worden besmet, blijkt ook uit de voorafgaande beschouwingen, al is het duidelijk dat in sommige gevallen (de arbeidersbevolking van Weenen) er slechts weinigen aan ontsnappen. Voorloopig moeten wij dus aannemen, dat niet alle menschen vatbaar zijn, en dat, al kunnen wij bij de jeugd in een groot aantal gevallen een positieve tuberculinereactie vinden, het evenzoo zeker is, dat vele kinderen tijdens hun jonkheid nooit last van tuberculose hebben, en evenmin in hun later leven. Niet alle kinderen reageeren dus op dezelfde wijze op het indringen van tuberkelbacillen in hun lichaam. Behalve door den leeftijd wordt het verschil ook bepaald door het gestel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag, hoe een mensch longtering krijgt, kan hier niet uitvoerig besproken worden. Met groote waarschijnlijkheid echter kan gezegd worden dat de grondslag tot de latere longtuberculose in de kindsheid wordt gelegd. Heeft het kinderlijk organisme gedurende zijn sterken wasdom de tuberculose overwonnen, dan is de kans, dat het op gevorderden leeftijd nog aan den laatoptredenden vorm, de longtuberculose, gaat lijden, gering. Is de genezing niet volkomen geweest, of komt nieuwe besmetting de oude, die dus niet geheel is overwonnen, versterken, dan treedt het gevaar op. Ten overvloede willen wij er nog op wijzen, dat ook kinderen verschijnselen van tuberculeusen aard in de longen kunnen vertoonen, kenbaar aan hoesten, al of niet met opgeven en koorts. Doch (wederom afgezien van de zeer jongen) is deze longaandoening bij kinderen veel minder gevaarlijk dan bij de ouderen, geneest spoediger en volkomener. Wij herinneren nogmaals aan de geringe kindersterfte aan tuberculose beneden 15 jaar. Waarom niet alle kinderen, die in hun jeugd met tuberculose werden besmet, deze even gemakkelijk overwinnen, kan vooralsnog niet uitgemaakt worden. Behalve de uiterlijke omstandigheden zooals, welgesteldheid der ouders en daardoor betere verzorging, heeft ook hier het vage begrip der dispositie nog een woordje mee te spreken. Het is ook denkbaar dat deze voorbeschiktheid in sommige families sterker is dan in andere, en in dit opzicht kan men dus zeer goed spreken van erfelijke voorbeschiktheid tot het krijgen van longtering na het 15de jaar. Iedereen kent wel families, waarin vele kinderen, als zij den fatalen leeftijd bereikt hebben, de gevreesde ziekte krijgen. Maar nog éénmaal, aan het slot van dit eerste gedeelte onzer beschouwingen: geen kind wordt met tuberculose geboren: de besmetting geschiedt bijna steeds in de jeugd.
Vragen wij ons nu af, hoe moet de bestrijding der tuberculose worden ingericht? Reeds lang voordat Koch de tuberkelbacil had aangetoond, bestonden er sanatoria voor longzieken, waar men trachtte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de patiënten door zorgvuldige verpleging en krachtige voeding van hun kwaal af te helpen. Genezingen kwamen voor, toen zoo goed als nu. Een hoofdvoorwaarde is echter, dat de aandoening der longen pas in het begin is. Toen men beter bekend werd met de vormen, waarin de tuberculose in den kinderlijken leeftijd (uitgezonderd de prille jeugd) optreedt, bleek echter, dat er een diepgaand verschil is tusschen de kindertuberculose en die op gevorderden leeftijd. De vormen der eerste zijn (met een paar uitzonderingen) veel gemakkelijker tot werkelijke genezing te brengen, dan de echte longtering. Herhaaldelijk stoot men op teleurstellingen in het laatste geval, telkens gelooft men de kwaal meester te zijn, en zij breekt weer uit. Zelfs de meest consequent toegepaste sanatoriumbehandeling. langdurig volgehouden, waarborgt niet tegen wederinstorting zelfs nog na jaren. Men heeft om dit verschil duidelijk te doen uitkomen, de vormen der kindertuberculose de secundaire genoemd, de longtering (met nog eenige zeldzame aandoeningen van inwendige organen) de tertiaire. (De allereerste aandoening, op de plek waar de tuberkelbacil het eerst zijn intrede in het lichaam had gedaan, kreeg den naam van primaire aandoening of primair-affect. Op zich zelf is dit primaire affect nooit levensgevaarlijk, en valt gewoonlijk in de jeugd).
Zoolang de tuberculosebestrijding tot de behandeling van longlijders beperkt bleef, heeft men niet veel resultaten bereikt. Afgezien van de onmogelijkheid om alle longlijders in sanatoria te huisvesten, heett men te worstelen met groote hardnekkigheid der reeds ingewortelde kwaal. Het is echter te begrijpen, dat, toen de besmettelijkheid der tuberculose, en vooral de verspreiding door de lijders aan longtering was vastgesteld, er niet weinig stemmen opgingen, die ook wel behandeling wilden voortgezet zien, maar toch meer heil verwachtten van de voorkoming van nieuwe besmetting, en al moest men van het opsluiten van alle lijders aan longtering afzien, daarom behoefde men toch niet met de handen in den schoot te gaan zitten. Het moet dan ook toegegeven worden, dat indien men alle lijders aan open tuberculose kon afzonderen (praktisch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt alleen longtering in aanmerking) er een zeer groote stap in goede richting zoude gedaan zijn. De kosten dezer ‘hospitalisatie’ (een minder fraai woord, dat echter het begript goed uitdrukt) zouden buitengewoon hoog worden, daar reeds de behandeling der enkele patienten, die nu in de sanatoria verpleegd worden, door den langen duur der behandeling, die bovendien dikwijls herhaald moet worden, groote sommen verslindt. Sanatoriumbehandeling zal echter bij volwassen longlijders steeds de eerste plaats moeten blijven innemen, omdat de kansen van genezing, ondanks alles, toch daarbij het grootste zijn, en omdat de lijders door een verblijf van eenigszins langen duur goed geschoold kunnen worden voor de moeilijke taak, die hen bij hun terugkomst in het gezin wacht: hun levenswijze zóó in te richten, dat zij voor hunne omgeving zoo min mogelijk gevaar opleveren. Dit laatste beginsel geldt ook voor de lighallen, al zijn deze, daar zij de patienten niet dag en nacht afgezonderd houden, toch uit een oogpunt van voorkoming der besmetting niet gelijk te stellen met sanatoria. Wat tenslotte de consultatiebureaux betreft, zoo stichten ook deze bij voortduring groot nut; de staf der inspectrices vooral is onmisbaar, daar op dezen eigenlijk de taak der voorlichting berust. Dank zij De Nederlandsche Centrale Vereeniging tot bestrijding der Tuberculose is dit gansche systeem sinds eenige jaren over het grootste gedeelte van ons vaderland in werking, en konde zij nog meer doen met de haar ten dienste staande middelen, dan zoude dit ongetwijfeld geschieden. In dit verband moeten wij hier de sociale maatregelen vermelden, door Dr. de Josselin de Jong in zijn reeds vroeger aangehaalde brochure aanbevolen; deze raadgevingen verdienen de volle aandacht van iedereen, die het vraagstuk onder de oogen wil zien. Maar wij komen nu tot de kern der zaak. Het is van het hoogste belang te streven naar genezing van bij kinderen voorkomende tuberculose. Elk kind, dat, na met de ziekte afgerekend te hebben, de jongelingsjaren intreedt, beteekent een aanwinst voor de Natie, elk kind, dat de ziekte niet grondig heeft overwonnen, loopt kans longtuberculose te krijgen en dus opnieuw een verspreider | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der ziekte te worden. Wij doen niet genoeg, indien wij de reeds bestaande verspreiders onder toezicht stellen, en de mogelijkheid der door hen aan te richten schade trachten te verminderen; wij moeten even goed zorgen dat zoo min mogelijk nieuwe verspreiders opgroeien. Bij de tuberculosebestrijding in de jeugd zal dus het mes aan twee kanten snijden. Door dat de kansen op genezing in de jeugd zoo veel grooter zijn, en deze genezing, indien zij bereikt is, meteen een vermindering van besmettingsgevaar voor anderen in de toekomst beduidt, zal aan de jeugdtuberculose steeds den voorrang in onze aandacht moeten worden toegekend, en zal zij blijken een veel dankbaarder veld van bestrijding op te leveren dan de tuberculose der volwassenen. Nog eens: indien wij genezingen in grooten getale willen gaan verkrijgen, moeten wij het tijdperk der jeugd kiezen. Dit moet dan zóó opgevat worden, dat onze maatregelen, zooals eigenlijk in de gansche geneeskunde, alleen tot steun der natuurlijke krachten moeten dienen, die in elk organisme aanwezig zijn, en die een gestoorden evenwichtstoestand steeds trachten te herstellen, waarbij nog komt, dat wij in de jeugd veel meer op deze krachten kunnen rekenen dan op lateren leeftijd. Houden wij dit voor oogen, dan kunnen wij overgaan tot een overzicht der maatregelen, die tot bestrijding en genezing der kindertuberculose kunnen leiden. Uitdrukkelijk zij hier op den voorgrond gesteld, dat de volgende regelen voornamelijk betrekking hebben op kinderen der volksscholen, die het grootste getal uitmaken, en ook het meeste gevaar loopen met tuberculose kennis te maken.
Kunnen wij een volwassen lijder aan open tuberculose, die voor de in zijn gezin aanwezige kinderen een gevaar oplevert, niet uit dat gezin verwijderen, dan blijft er nog een andere uitweg open, nl. de bedreigde kinderen weghalen en in een gezonde familie plaatsen. Dezen weg heeft men vooral in Zweden en Frankrijk ingeslagen, en ongetwijfeld is dit het zekerste middel. Doch deze krasse maatregel zal nooit algemeen toepassing kunnen vinden. De banden des gezins worden er al te zeer door verscheurd, vooral ook daar men, gesteld eens dat men er ernst mede ging maken, voorna- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
melijk de allerjongste kinderen zou moeten wegnemen. Bij deze toch (eerste en tweede levensjaar) heeft de besmetting met het tuberculosegif de noodlottigste gevolgen. Hoe later de besmetting plaats heeft, des te gunstiger. En nu is het wel duidelijk, dat een uitgebreide verzorging van zeer jonge kinderen buiten het gezin op onoverkomelijke moeielijkheden zal stuiten, zoodat ten slotte de verwijdering van den volwassen lijder toch het verkieselijkst is. Een tweede middel bezitten wij in een afdoende woningpolitiek. Allereerst moet de bevolking onzer groote steden aan voldoende, ook in hygiënischen zin voldoende, woningen worden geholpen. Lucht en licht moeten overal kunnen doordringen, de middelen om de woning rein te houden, moeten bij de hand zijn. Overigens stellen wij hier alleen den eisch, en kunnen ons uit den aard der zaak niet met de uitvoering inlaten. Ditzelfde geldt voor werkverschaffing, werkloosheidsbestrijding en dergelijke algemeen sociale maatregelen. Hiermede houdt ook verband het sparen der zwangere vrouwen in de laatste maanden der zwangerschap, en natuurlijk evenzoo het bevorderen door alle denkbare middelen van het zoogen der kinderen. Het is reeds lang bewezen, dat deze beide factoren van overwegend belang zijn voor het gezond opgroeien in de prille jeugd, niet het minst wat betreft het weerstandsvermogen bij een latere kennismaking met tuberculose. Een voldoende voeding ook der oudere volkskinderen is natuurlijk een der krachtigste middelen om hun lichaam te stalen. Men tracht dit te bereiken door kindervoeding op de scholen te geven. Dit is voorloopig noodig, doch eigenlijk een noodzakelijk kwaad. Iedereen begrijpt, dat, zoo heilrijk de kindervoeding op de jeugd werkt, evenzoo verderfelijk zij voor de ouders is, daar hun verantwoordelijkheidsgevoel onvermijdelijk schade moet lijden, en de ontegenzeggelijk bestaande lust tot werkloosheid bij vele paupers wordt dan ook door de kindervoeding stellig in de hand gewerkt. Kindervoeding is een tweesnijdend zwaard, en hoe eerder zij kan opgeheven worden, des te beter. Het spreekt van zelf, dat dit alleen geldt voor de kostelooze kindervoeding, den meest gebruikelijken vorm, en het zoude | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al veel gewonnen zijn, indien de voedselverstrekking aan kinderen geschiedde tegen betaling, zij deze ook aanmerkelijk geringer dan de kostprijs. De moeilijkheden, in dit probleem gelegen, schijnen echter voorloopig te groot, en wij moeten ons dus bij den bestaanden toestand neerleggen. In het buitenland gaat men echter wel degelijk tot dezen vorm van voedselverstrekking aan kinderen over. Een belangrijk gedeelte van den kinderleeftijd wordt op de school gesleten. Het is dus geen wonder dat schooltoestanden een ruime plaats in onze beschouwingen moeten innemen. Hoewel van eigenlijke overlading in het leerplan onzer lagere volksscholen geen sprake is, zoo kan toch uit het oogpunt der gezondheid der kinderen daar wel het een en ander aan veranderd worden. Meer speeltijd is noodig. Na elk lesuur moeten de kinderen gelegenheid hebben hunne zittende houding af te breken. Bij de kinderen der laagste klassen zoude dit mogelijk nog wat uitgebreid moeten worden. Mocht blijken dat de schoolorde er onder lijden zoude, indien zij elk halfuur even konden opstaan, dan zou toch bij de jongere kinderen de ruimte tusschen de lestijden wat langer moeten duren dan bij ouderen, b.v. 10 minuten in plaats van 5. Terloops zij hier nog gewezen op de zeer groote voordeelen van het Montessori-systeem in de bewaarscholen ook voor de lichamelijke ontwikking der kinderen De groote vrijheid en bewegelijkheid, die daar wordt voorgestaan, kan niet anders dan ten goede komen aan hunne gezondheid, en bevordert de ruime bewegelijkheid der borstkas. Ongetwijfeld moet aan deze borstkasbewegingen gewicht worden toegekend, en men heeft dan ook voorgesteld, z.g. ademhalingsgymnastiek op ruime schaal in de scholen in te voeren, (in Pruisen is dit reeds gedaan). Des ochtends en des middags voor het begin van den schooltijd worden gedurende een paar minuten in de klasse de voorgeschreven oefeningen verricht. In 't algemeen is daar weinig tegen te zeggen; wij willen echter opmerken: 1o. dat er sommige kinderen zijn, die er niet tegen kunnen, 2o. dat deze ademhalingsgymnastiek nooit mag overdreven worden. Al is dus de schoolonderwijzer er mede belast, zoo moet toch een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scherp toezicht uitgeoefend worden, dat hij er maat mede houde, hetzij door een schoolarts, hetzij in grootere gemeenten door een afzonderlijken deskundige, die ook tot taak heeft, de onderwijzers voor te lichten, hoe zij de oefeningen hebben in te richten. 3o. Deze ademhalingsoefeningen kunnen de pauzen tusschen de lesuren nooit vervangen. De vrijheid in deze pauzen is van veel grooter nut. Het spreekt vanzelf, dat de eisch van langer vertoeven in de openlucht bij velen bedenkingen zal doen rijzen, b.v. wat slecht weer betreft. Wij moeten hier echter verklaren, dat slecht weer (regen, sneeuw) geen beletsel mag zijn, de kinderen naar buiten te zenden. Als straks de Haagsche Buitenschool ter sprake komt, zullen wij daarop nog terugkomen. Hier moge alleen nog vermeld worden, dat reeds 10 jaren geleden bij een onderzoek te Leeds (Engeland) gehouden, gebleken is, dat in 't algemeen die kinderen het gezondste waren, die het verst van de school woonden, en dus bij hun schoolgang het meest aan weer en wind waren blootgesteld. In 's-Gravenhage komen herhaaldelijk moeders bij den schoolarts klagen, dat zij liever een school voor hun kleine hadden, die wat dichter bij hun woning lag, en vragen daarvoor een attest, hetgeen hun echter alleen dan gegeven wordt, indien het kind klaarblijkelijk moeilijk loopen kan. Naast ruime speelplaatsen bij elke school, waarvan liefst een gedeelte overdekt moet zijn, staan de openbare speeltuinen, die in geen enkele grootere gemeente mogen ontbreken, (op dorpen is daaraan natuurlijk geen behoefte). In deze speeltuinen kan natuurlijk van alles gespeeld worden. Het toezicht van spelleiders is echter noodzakelijk, opdat b.v. jongens van 12 à 13 jaar geen regelmatig voetbalspel volgens de regelen der kunst gaan beoefenen, hetgeen voor dezen overgangsleeftijd niet past. Nu wij even aan sport raken, moet er nog iets gezegd worden over het zwemmen. Deze lichaamsoefening staat bovenaan en geen andere is te bedenken, die de harmonische ontwikkeling van het geheele lichaam zóó zeer bevordert. Er wordt in ons vaderland wel gezwommen, maar veel te weinig, terwijl b.v. in Amerika men diep overtuigd is van het groote nut van het zwemmen, en geen kosten of moeite spaart, om volkszweminrichtingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot stand te brengen. Evenzoo is dat hier en daar in Duitschland het geval. Wat de schoolbaden betreft, ofschoon daarbij de reinheid van het lichaam op den voorgrond staat, is toch de invloed van het schoolbad als douche door den huidprikkel van groot belang, en wij kunnen niet anders dan de inrichting van doelmatige schoolbaden zoo krachtig mogelijk aanbevelen. Toch is zwemmen ontegenzeggelijk beter dan baden. Men vergete ook niet, dat, althans gedurende een gedeelte des jaars, het zwemmen in de open lucht plaats heeft. De vrije lucht maakt het ook verkieselijk het tegenwoordige gymnastiek-onderwijs op de lagere school in dien zin te hervormen, dat gymnastiek in de open lucht op den voorgrond sta, waartoe bij al te slecht weder dan de gedeeltelijk overdekte speelplaats moet dienen. Vanzelf ontstaat daardoor een groote vereenvoudiging in het gymnastiek-onderwijs. Wij behoeven de gymnastiek daarom niet geheel af te schaffen, echter zijn de gymnastische oefeningen volgens de oude wijze (werktuigengymnastiek) op de lagere school zeker niet onmisbaar, en kunnen door de opgenoemde maatregelen zeer goed vervangen worden. Daarentegen is matige gymnastiek voor aankomende jongelingen (en tot op zekere hoogte ook voor meisjes van dien leeftijd) wel aan te bevelen, en ten onzent kan daar nog wel iets meer aan gedaan worden. Een afzonderlijk gebied is de orthopaedische gymnastiek. Deze behoort juist in de lagere school thuis, doch behoeft alleen toegepast te worden op die kinderen, welke daarvoor door de schoolartsen, liefst nog voorgelicht door deskundige geneesheeren, worden voorgedragen. De afwijkingen toch, die vele kinderen in hun lichaamsbouw toonen, zijn voor het grootste gedeelte uit de prille jeugd afkomstig, en de kans om ze weer terecht te brengen, is des te grooter, naar mate men er vroeger mede begint. Hier te lande heeft Amsterdam het voorbeeld gegeven om voor volkskinderen zoodanig onderwijs in te richten, nadat dit reeds lang voordien in sommige Duitsche steden (Dortmund b.v.) had plaats gegrepen. Het behoeft nauwelijks vermeld te worden, dat de orthopaedische gymnastiek alleen aan geschoolde onderwijzers mag worden toevertrouwd. In den loop van deze verhandeling zijn ook reeds eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
malen de schoolartsen vermeld, en wij moeten ons ook daarmede eenige oogenblikken bezig houden. Het schoolartsinstituut neemt in ons vaderland geregeld toe. Jaarlijks voeren eenige gemeenten het in, niet alleen de grootere, maar ook kleinere. Ook zulke gemeenten, die door haar geringen omvang geen eigen schoolarts kunnen bekostigen, beginnen zich aaneen te sluiten om er gezamenlijk een te onderhouden. Bij alle vrijheid, die den Nederlander steeds dierbaar is, zal dit echter onvermijdelijk tot verwarring leiden, indien er althans niet eenige leiding gegeven wordt van staatswege. Dat de staat er het hoogste belang bij heeft, dat de opgroeiende staatsburgers, die den staat der toekomst moeten vormen, in zoo goed mogelijken toestand, ook lichamelijk, den leeftijd binnentreden, waarop zij dat staatsburgerschap zullen moeten uitoefenen, is zonder meer duidelijk. Een staat is niet gevormd uit muren, noch uit schepen, maar uit burgers. (Thukydides 7. 77). Nadat het kleine Saksen-Meiningen door den hoogst verdienstelijken Leubuscher een schoolartsorganisatie had verkregen, zijn verschillende andere staten, klein en groot, dat spoor gevolgd, zoo in Duitschland nog Würtemberg, door de bemoeiïng van Gastpar. Doch reeds voordien had Nieuw-Zuid-Wales een verrassend voorbeeld gegeven van hetgeen op dit gebied zelfs in een zeer dun bevolkt land te bereiken is; daarna heeft het moederland Engeland op grootsche schaal een schoolartsstelsel ingericht, hetgeen nog juist vóór het uitbreken van den oorlog zijn beslag heeft gekregen. Terwijl echter de kolonie de zaak dadelijk centraal heeft geregeld, zijn in Engeland, dat zooveel punten van overeenkomst met Nederland vertoont, de afzonderlijke gemeenten voorgegaan en heeft men later de noodzakelijkheid tot het leggen van verband ingezien. Ook Frankrijk en België hebben het schoolartstoezicht geregeld, evenzoo de Scandinavische staten. De vrijmaking van het onderwijs hier te lande kan niet anders dan gunstig werken in de bedoelde richting. Het is toch moeilijk in overeenstemming te brengen met de billijkheid, dat alleen kinderen van openbare lagere scholen van schoolartstoezicht zouden kunnen genieten, niet die van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzondere. Dat confessioneele verschillen geen gewicht in de schaal leggen, blijkt daaruit, dat in het Zuiden des lands een aantal gemeenten reeds schoolartsen hebben aangesteld, en dat in andere streken zoowel Katholieke als Protestantsche scholen zich vrijwillig onder het toezicht van den gemeente-schoolarts hebben geplaatst. Waar het ten slotte op aankomt, is het volgende. Het spreekvertrek van den schoolarts is de school der volksmoeders. Het schoolartsinstituut is er ten dienste der kinderen, maar de weg, om de kinderen te helpen, gaat over de moeders. De vrees, vroeger geuit, dat de schoolarts de ouderlijke macht zoude aantasten, is ijdel. Hij is slechts manus ministra, de helpende hand, die de meerendeels onontwikkelde moeders raadt, hoe met hunne kinderen te handelen, en hun de allereerste beginselen eener doelmatige gezondheidsleer bijbrengt. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van de alle moeders aangeboren liefde voor hun kind. Niet door oudercursussen is het doel te bereiken, maar elke moeder moet alléén met haar kind voor den schoolarts verschijnen. Alleen dan is er kans op succes.
Gaan wij nu over tot de maatregelen, die niet de geheele schoolgaande jeugd, maar alleen de reeds door tuberculose aangetasten betreffen. Zooals wij gezien hebben maakt een groot gedeelte der kinderen (de kinderlijke leeftijd gerekend tot het veertiende jaar) kennis met tuberculose, doch ondervinden zij daarvan niet allen de gevolgen in zoodanige mate, dat er moet ingegrepen worden. Het onderscheid, dat wel eens tusschen prae-tuberculeus en tuberculeus is gemaakt, betreft eigenlijk slechts een verschil in graad. De vraag is nu, wat er met de kinderen geschieden moet, voor welke de bovenbedoelde algemeene voorzorgen niet voldoende zijn. Natuurlijk staan ook voor hen de consultatiebureaux open, doch deze kunnen in het meerendeel der gevallen praktisch niet veel doen. Dan verrijst al dadelijk voor ons oog de vacantiekolonie. Op dit gebied nu heeft Nederland een zeer goeden naam, en wel buitenslands een nog veel beteren dan binnen de landspalen. Men benijdt ons om het Centraal Genootschap voor Kinderherstellings- en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vacantiekolonies. Waar in andere landen het vacantiekoloniewezen, vooral in groote steden, wellicht sterker ontwikkeld is, heeft het Centraal Genootschap hier de mogelijkheid geschapen dat ook uit de kleinste plaatsen en dorpen kinderen in den zomer naar buiten worden gezonden. Reeds het eene feit, dat het Genootschap tegenwoordig 185 afdeelingen telt, welke jaarlijks daaraan kinderen toevertrouwen, spreekt boekdeelen. Evenwel mag ook het streven der oudere plaatselijke vereenigingen, die ten deele reeds lang voor de oprichting van het Centraal Genootschap bestonden, niet met stilzwijgen worden voorbijgaan. Oorspronkelijk beperkte deze kinderuitzending zich daartoe, dat de daarvoor uitgezochte kinderen in kleinere of grootere huizen gedurende drie, later vier weken werden ondergebracht, hetzij aan zee, hetzij in een boschrijke streek. Na afloop van dien tijd vertrokken zij weder naar hunne woonplaats, en werden door anderen vervangen. Ongetwijfeld kan men daarmede iets bereiken. Het bleek echter spoedig, dat de resultaten lang niet altijd blijvend waren. Vele kinderen kwamen flink opgeknapt terug, doch vertoonden na eenigen tijd weder hetzelfde fletse uiterlijk, dat ze vóór hun verblijf in de kolonie hadden. Wel moest dit gedeeltelijk geweten worden aan slechte sociale toestanden bij de ouders, doch evenzeer was dit het geval bij kinderen, wier ouders of verzorgers konden voortbouwen op het aanvankelijk verkregen gevolg. Alleen de kinderen, die slechts weinig van het gemiddelde afweken, trokken zichtbaar blijvend nut van een kolonieverblijf. Derhalve is men gaan aandringen op verlenging van den verblijfsduur. Hier heeft het Centraal Genootschap, hoewel, daar het korter bestaat dan sommige oudere vereenigingen, niet den eersten, toch zeker den voornaamsten stoot toe gegeven. Niet alleen wordt in alle huizen van het Genootschap voor alle afdeelingen de gelegenheid opengesteld kinderen langer dan 4 weken te doen opnemen, maar bovendien heeft zij een harer inrichtingen te Nunspeet afzonderlijk als koloniehuis voor langdurige verpleging ingericht. Hier worden alleen kinderen opgenomen, die zonder eenigen twijfel aan tuberculose lijden, mits dit geen open (long)tuberculose is (die in de jeugd, zooals wij weten weinig voorkomt). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar dit huis te klein is, zal er, eveneens te Nunspeet, een grooter gebouwd worden, waarvoor de gelden door het Hoefijzerverbond reeds gevonden zijn, doch welks bouw door den oorlogstoestand is moeten uitgesteld worden. Ook heeft het Centraal Genootschap overwogen, een toevlucht te scheppen voor zulke kinderen, die eigenlijk te ziek zijn om te Nunspeet behoorlijke genezing te kunnen vinden. Hiermede zou het zich begeven op het gebied der kindersanatoria. Voorloopig kan het Genootschap daaraan niet denken, doch Nederland is van zulke kindersanatoria niet verstoken; in de eerste plaats de Sophia-stichting te Scheveningen, daarnaast het beroemde sanatorium te Katwijk aan Zee, dat de vergelijking met andere, oudere inrichtingen in het buitenland galansrijk kan doorstaan, eindelijk de jongere inrichting te Hoog-Blaricum, die eveneens met alle moderne hulpmiddelen is toegerust. Natuurlijk stijgen de kosten van zulke inrichtingen, naarmate zij meer aan de kinderen bieden. Zij zijn dan ook voor een beperkt aantal kinderen bestemd, de sterkst aangetasten. Een inrichting, die een analogon is van de lighal voor volwassenen, is de buitenschool. Hier echter komt het verschil tusschen kindertuberculose en die bij volwassenen het sterkst uit. De lighal is bestemd voor lijders aan longtering, liefst in het allereerste begin, maar wij weten, dat de kansen voor de genezing van dezen tertiairen vorm der tuberculose niet vergelijkbaar zijn met die van kinderen, die in zoo matigen graad zijn aangetast, dat zij de buitenschool kunnen bezoeken. Een zoo volmaakt mogelijk type is de Haagsche Buitenschool. Op de Columbian Exhibition te San Francisco (1915) is, ten dienste der bezoekers van de onderafdeeling Openluchtscholen in het Onderwijsgebouw, een geïllustreerde catalogus verspreid waarin afbeeldingen van de fraaiste buitenscholen in Amerika en Europa waren opgenomen. Tegenover het titelblad prijkt de groote foto van de duinklasse der Haagsche School, ten bewijze dat deze inrichting niet achter staat bij het beste dat elders te vinden is. In Amerika bestaan reeds meer dan 500 buitenscholen, vele ook in Engeland en Duitschland. Weldra zal ook in Amsterdam een buitenschool worden opgericht. Het is hoog tijd, dat er meerdere in ons vaderland worden gesticht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te meer klemt dit, daar in Den Haag is aangetoond dat zulk een buitenschool ook des winters kan openblijven. Dat zulks in Amerika mogelijk was met zijn vastelandsklimaat, met veel zonneschijn en weinig storm in den winter, was bekend. Niettegenstaande ons klimaat ruwer is, hebben de resultaten, in den winter 1916/1917 verkregen met een uitgezocht getal kinderen uit de zomerverpleging, die een verlengde kuur het meest noodig hadden, bewezen, dat weersgesteldheid er niet van mag afschrikken om deze kinderen tweemaal daags den afstand naar de buitenschool te doen afleggen, en hen daar op zonnige stille dagen, goed tegen de koude beschut, in de open lucht te doen onderwijzen. Indien het weer het niet toelaat, geschiedt het onderwijs binnenshuis (met open ramen), doch dagelijksch verblijf in de open lucht wordt ook dan voorgeschreven. Het onderwijs heeft plaats in kleine klassen van 8 tot 10 kinderen, zoodat het onderricht meer het karakter van privaat onderwijs draagt. Het gevolg is dat men met 2 uren onderwijs per dag hetzelfde kan bereiken als met 5 uren op een gewone lagere school, zoodat er voor speel- en rusturen overvloedig tijd overblijft. Bij wijze van aanvulling vermelden wij nog, dat in New York, waar in de oude stad geen grond voor aanleg van een buitenschool meer te krijgen is, men van de rivier partij heeft getrokken, en eenige van de reusachtige veerbooten tot drijvende school heeft ingericht (ferryboatschools) na er al de overtollige machinerieën etc. uit verwijderd te hebben. Insgelijks heeft men behalve speelplaatsen op de daken, ook echte dakscholen ingericht. Beide voldoen uitmuntend, doch zullen hier te lande wel geen navolging vinden. Toch willen wij er nog eens op wijzen dat bij den bouw van nieuwe scholen eigenlijk steeds het principe op den voorgrond moest staan, voor zoover mogelijk is, deze buiten de bebouwde kom der gemeente te plaatsen, gelijk dat bij sommige nieuwe scholen in Den Haag ook werkelijk het geval is, en ook in het buitenland (b.v. Mannheim) gevonden wordt. Dat de kinderen wat verder moeten loopen, is eer een vóór- dan een nadeel. Zij wonen in een gegeven klimaat, en hoe eerder zij daar aan wennen, des te beter. Heeft zulk een school een flinke beschutte speelplaats, en is de oriëntatie zóó, dat de ramen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des winters geopend kunnen blijven, dan is er reeds veel bereikt. Wij moeten eindigen. De bestrijding der kindertuberculose heeft een groot voordeel boven den strijd tegen de longtering der volwassenen. Terwijl de laatste zich in vele gevallen beperken moet tot het tegengaan van het nadeel, dat de lijders berokkenen kunnen, en terwijl de krachtdadigste vorm der bestrijding onvermijdelijk gepaard gaat met verwijdering der lijders uit het gezin, is dat met de tuberculose op kinderlijken leeftijd juist omgekeerd. Tuberculeuze kinderen zijn slechts zelden gevaarlijk voor hunne omgeving; zij lijden aan vormen, die met een natuurlijk in ieder geval verschillende hoeveelheid hulp van buiten, groote kans op genezing geven, terwijl de genezenen later de volkskracht komen versterken. Ten slotte is het aantal der werkwijzen, die bij dezen strijd gebruikt kunnen worden, veel grooter dan bij den strijd tegen de tuberculose der volwassen. Het is daarom dat een uiteenzetting, in zoo eenvoudig mogelijken vorm, van hetgeen er in dezen strijd kan gedaan worden, ons nuttig toescheen, al zal niet alles tegelijk behoeven te worden gedaan, niet iedere werkwijze overal in toepassing worden gebracht. Maar het overwegende belang eener bestrijding der tuberculose in de jeugd moet iedereen in 't oog springen. Dat dan ieder de hand aan den ploeg sla en redde wat er te redden is; de wetenschap leert, dat zijn poging rijke vrucht zal dragen. Fateor me salutis omnium causa eam partem accessisse rei publicae sublevandae, quae maxime laborabat (Cicer. Divinat. in. Q. Caecil).
J.J. Pigeaud. |
|