Bibliographie.
F. Sartiaux, Morale kantienne et morale humaine. Parijs. Hachette & Cie. 1917.
In hoeverre de Duitsche regeering er in zal slagen, lijf en leven te redden uit den brand, dien ze zelf heeft aangestoken, moet nog worden afgewacht; zeker is intusschen, dat het Duitsche volk, en in het bijzonder de leiders van het geestelijk leven in Duitschland, het prestige, dat zij vóór den oorlog de geheele wereld over bezaten, voor onafzienbaren tijd, misschien voor immer, hebben verloren door de wijze, waarop zij tegenover hun regeering een deugd in praktijk hebben gebracht, die men in honden onvoorwaardelijk, doch in menschen slechts onder zeker voorbehoud pleegt te waardeeren. Het hierboven aangekondigd boek is er een der bewijzen van. Zijn ontstaan heeft het te danken aan het beruchte manifest der drie-en-negentig, waarin o.m. een beroep werd gedaan op de autoriteit van Kant. Is dit beroep op Kant terecht of ten onrechte geschied, vraagt de schrijver. Of eigenlijk: is dit beroep op Kant als moralist terecht of ten onrechte geschied? Zou de moralist Kant, de schrijver van de Kritik der praktischen Vernunft, staan aan de zijde der drie-en-negentig, of zou hij ze beschouwen als zijn onwaardige leerlingen?
Deze vraag wordt door den schrijver in eerstgenoemden zin beantwoord. Kant, aldus zet Sartiaux aan de hand van tal van biographische gegevens uiteen, is in hart en nieren een Pruis, en zijn moraal is ondanks haar schijnbare universaliteit een typisch-Pruisische, die allerlei vreemde elementen om zich heen getrokken, maar niet in zich opgenomen heeft.
Het eerste van de twee gedeelten, waaruit het werk bestaat (een vrij uitvoerige Introduction niet meegerekend), is ge titeld: La morale de Kant. Exposé critique, en bevat