De Gids. Jaargang 81(1917)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 260] [p. 260] Dialoog. Voor Willem de Mérode. ‘Deez' avond spreekt uw veege stem Louter van eenzaamheid en dood Ziet gij de hooge klaarheid niet Boven 't verdiepte kimmerood? En dekt het waanbeeld van de smart Uw oogen blind voor puurste pracht Die na den tocht door dagegaard Rijst over onze stiltewacht?’ ‘Ik vrees nachts stomme nadering 't Getijde van mijn onrust stijgt Wat baat mij avonds stilteval Als niet het hárt naar vrede neigt... Mij wacht slechts starre legerstee Waar d' ééne worstling herbegint Verlangens greep mij nederhoudt Tot 'k mij in morgenkilt' ontwind.’ [pagina 261] [p. 261] ‘Schoon u uit levens overvloed Toch dit gewin werd toebedeeld Dat kinder-oogen warm-doorlicht U konden blij en onverheeld, Hoe liefde u gevónden heeft Wijl handen reiken u te biên Genegenheids erkenningsgaaf Voor wat uw hart schonk ongezien.’ ‘Dus wordt té schrijnender de pijn Die m' als een wreede wonde brandt Dat 'k niet mij buigen mag tot één Ter streeling met doorbeefde hand, Ter koozing, diep en wonderbaar, Tot zelfvergeten 'k in den stroom Der hoogste◡ontroering neergeleid Al werklijkheid zag vluchte' in droom; En 'k in een enkel, brandend uur Doorproefde jaren van geneucht Waar 't spillen van mijn dierst bezit M' opvoerd' in toomelooze vreugd....’ ‘Die weer haar neergang vinden zou Naar een verstilling schoon en wijd; Tot g' aan al vormenwaan ontsterft, Vervoeringloos bewogenheid [pagina 262] [p. 262] Zich uitpuurt tot verklaard besef Dat g'een van liefdes kindren zijt Deelhebbend aan haar eeuwig uur Vrij van begeertes smarte-nijd: Wat g' u kunt winnen 't iedren stond Dat gij u argloos overgeeft Gelijk het kind aanvaardt en biedt: In liefde óm de liefde leeft...’ ‘Doch wat zal bréken mijn begeert' Waar elk ontvangen droefnis brengt Iedre verrijking m' armer laat Al hooploozer verlangen wenkt? Hoe kán ik derven d' éénen vorm Waarin 'k het hoogste heil aanschouw Tenzij mijns wezens diepst besef Vervórmd, herschápen worden zou?’ ‘Die bittre vraag teekent den stand Uws wezens meer dan welke klacht, Gij, die geen dof beruster zijt, Geen stil verslootne◡in weemoeds wacht, Richt uw felst zelfbewuste wil Op 't bánnen van 't verblindend beeld, Keer in tot zuiverste◡eenzaamheid Tot u geen schijn meer bleef verheeld; [pagina 263] [p. 263] Dan roep met stille zielestem Of liefde u verschijnen moog Doch weer elke verwachtingsvraag En houdt u lijdlijk tot haar oog Zijn glanzewarmt' in u verzinkt En g' aan u zelf onttogen wordt, Dan bloeit gij in haar louter licht Onwetend van 't geen ééns u schortt'...’ ‘Of ik niet lange nachten lag Fel-werend en dan in gebêe, Doch rustloos keerde de d'oude smart. Vertwijfeld-afgesmeekte vrêe Zag 'k schéémren eerst aan levens kim En 'k wou soms tot doods helle dronk Mij heffen ter bevrijdenis, Vervoering mij een voorblink schonk Der glansen, waar k' in stijgen zou, Vrij van het eindloos-terend leed.... Doch telkens liét mij weer die drang Of 'k in 't geheim was overreed. En matheid lei haar doovend floers Over al denkbeleving heen: Ik wist mij moe en troosteloos In vreemd verdwazen kil-alleen’. [pagina 264] [p. 264] ‘Wijl gij niet zaagt wat waan u bond Toen valsche spieg'ling van begeert - Wier einddoel zelfvernietiging is - Tot hang naar lijfsdood had gekeerd Uw pril ervaren van 't verstaan Dat ge 't oud zélf ontsterven moet, 't Geen u aldoor wordt aangezegd Waar ademtocht en klop van 't bloed Als breuke en als voortgang zijn, Afsterven en herleve' in één Zoo gij in liefdesovergaaf Aanvaardt 's levens bewogenhêen, Niét in 't verleden blijft verstard Verheffend onbereikbren vorm Tot opperst-waardevol Idool Doch leert te leven naar de norm Der hoogste leiding, liefdes wil Die immer-verdre ontplooiing brengt Na wijd-omvamend zielsbesef Staag schooner mooglijkheden schenkt Voor een beseffelóóze vlucht En werkt dat dieper u doorzijgt Na iéder dage-eind de rúst... Een huivring u beroert.. Gij zwijgt?’ --------- [pagina 265] [p. 265] ‘Ik hoorde hoe uw stem doortoog Een klank mij vreemd en diep-bekend Wie zijt gij voor wie 'k bevend sta Met blikke' in deemoed neergewend?’ ‘Louter een needrige afgezant Die d'ééne konde brengen mocht En heengaat als zijn Meesteres Haar wonder in u heeft volwrocht’. ‘'k Wilde in één blijk mij geven gansch Of zingen, wat mijn ziel vervult Doch nieuwe ontroering breekt mijn stem Traanfloersing houdt mijn oog omhuld’. ‘Hef thans de bloem van uw gelaat De jong-bedauwde, naar de pracht Van ster-verdiepte avond-klaart Dan keer ik tot mijn eeuwge wacht Wijl gij in liefdes stilte-gaard Volbloeiende den morgen beidt Die u met zijn opaal omdrijft En tot het nieuwe leven wijdt... Dit ééne nog?..... In liefdes naam Zij u deez' enkle kus gedoogd.... Dánk niet. Blijf stil. Haar uur is vol En met heur tij ge stijgen moogt’. Karel Wasch. Vorige Volgende