die weghaalt: den vriend... Er is enkel één handeling: Aron's edelmoedigheid op bladzij 103 en vooral 104 van het boek. Van Aron's karakter zou men gaarne meer weten; en misschien zou het ook kunnen interesseeren, hoe een man van menschlievende neigingen als deze betaalde verkondiger van het socialisme zoo wreed kon worden in de vriendschap; en niet het minst zou men willen opgelost zien, hoe het jodinnetje, dat vóór de bevalling zoo één van zin leek met 'r man, na het moederschap van hem afraakt; dan, opeens, klaagt over verveling...
Ik hoop, dat de zetter de komma's vóór en na het woordje ‘opeens’ zal eerbiedigen. Zij geven aanzien aan dit woord en helaas verdient het dat. Alles in dit ‘tooneelstuk’ gebeurt opeens. Het heeft den naam van één mensch tot titel, doch daar onder staat: ‘van de familie’. Werkelijk brengt het van Aron niet meer dan een schimmende schets, den vluchtigen krabbel van een ongewoon mensch; van de familie biedt het meer, in zoover als te vaak vertoonde joodsche drukte aan grove gestalten op onfijne wijs wordt gedemonstreerd. De kwestie: socialistische gevoelens in botsing met huwelijks-‘rechten’ (alsof er in éénig huwelijksgeluk, ook voor den starsten conservatief, iets meer, iets anders werkelijk ware, dan wat nooit ‘bezeten’ wordt, daar alle waarde ligt in het gegeven-worden) - die botsing dan, als kwestie of niet, heeft Querido in jodenghijn en ander woordenspel verdronken; en bij de regie van Musch heeft de vertooning niet anders gedaan dan deze incoherente herrie blootleggen.
Heijermans-zelf, dus berichtten de kranten, zal, nu Van der Horst tot de leiding der ‘vereeniging’ (het veelbelovende en vroeger ook zin-hebbende woord) is teruggekeerd, zich weer zetten tot schrijven. Zal hij iets brengen, dat inhoud heeft en tevens ‘tooneel’ is? Tooneel was er in de tamme, laagbij-den grondsche, klucht, door Henri Dekking voor mevrouw Mann geschreven; inhoud heeft zijn Kwakzalvers minder dan Pomarius, het voorafgegane bedriegers-stuk; en ook aan humor of schalkschheid is het armer.
Verkade heeft nogmaals zijn architectonische verbeeldingskracht botgevierd en in een vertaling van Jac. van Looy een Romeo en Julia gegeven, waarbij geen speler de middelmatigheid haalde. Bij de vertooning van De Wilde Eend