De Gids. Jaargang 81
(1917)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Buitenlandsch overzicht.27 Dec. 1916.De vrede heeft aangeklopt. Eigenlijk zou men van aanbonzen moeten spreken. Die engel van Potsdam, wat een butor! Als Duitschers ons later weer eens vragen: wat hebt gij nu eigenlijk tegen ons? zullen wij de courant van 12 December uit de kast halen en zeggen: zie, dàt is het. Gij doet de dingen, waarvoor gij wilt dat wij u dankbaar zullen zijn, op een onbehouwen wijze. Gij laat u in de kaart zien. Gij stelt uw publiek te laag. Wij weten allen dat Duitschland ernstig naar den vrede verlangt. Het zou waanzinnig zijn als het dit niet deed. Het heeft meer van 's vijands land bezet dan het er aan denken kan, te willen behouden. Daarentegen heeft het zijn koloniën verloren, en is zijn handelsvlag van de zee gevaagd. Het moet wenschen de koopkracht te kunnen beproeven van een aanbod tot ontruiming van zekere gebieden in Europa. Het heeft dit al lang gewenscht, en het ook gezegd. Zijn vijanden zijn er niet op ingegaan, daar zij altijd nog hoopten het in Europa verloren gebied zelf te kunnen heroveren. De levendigheid dier hoop was nu wellicht afgegenomen. Een nieuwe vijand was tegen Duitschland opgestaan, wiens meedoen eindelijk den doorslag zou geven? Die nieuwe vijand lag half gesmoord ter neder. Nu het vredesaanbod dus herhaald. De feiten spraken zóó luide, dat het volmaakt onnoodig was, er eene vermaning bij te voegen. Wat daarentegen wèl noodig was: niet slechts te herhalen: ik begeer vrede, maar te toonen: ik bied een | |
[pagina 186]
| |
redelijken vrede. Door zulk een daad ware de zedelijke medewerking der wereld met één slag te winnen geweest; niet slechts der neutralen, maar ook van elementen uit de vijandelijke natiën zelve. Het mocht geen overwinnaar zijn die tot den verslagene sprak, want die met zijn overwinningen verlegen zit (gelijk Duitschland doet), is in werkelijkheid geen overwinnaar. Denkt men Parijs, Londen, Rome, Petrograd, het lot te kunnen doen ondergaan van Boekarest? Denkt men dat 't zij Londen, 't zij Parijs, 't zij Petrograd, 't zij Rome, zich nog een oogenblik in ernst daarvoor bezorgd maken? Neen. Het Duitsche oorlogsdoel is geweest de coalitie te verbreken, en dit doel is mislukt. Het doel der anderen is geweest, Duitschland te verpletteren, en dit doel is eveneens mislukt. Welnu. Eén had te zeggen: laten wij met onze gezamenlijke dwaasheid nu ophouden, en Duitschland zou zich eer gegeven hebben met die ééne te zijn. Met te durven erkennen: ik ben bereid te overwegen welke zekerheid ik u kan geven, welke zekerheid ik van u kan aanvaarden, voor eene toekomst waarin ik gevoel, en waarin ik aanneem dat gij gevoelt, dat wij elkander zullen te verdragen hebben. Zóó sprekende, zou de innemer van Boekarest zich niet hebben verkleind. Wat toont nu het wrakend blad van 12 December? Dat men eerst van al de wereld over geseind heeft: ‘ik ben overwinnaar’, vervolgens: ‘ik geef goede voorwaarden’; en de volgende dagen hebben noch het een, noch het ander, waar kunnen maken. Op Boekarest volgde - Bezonvaux. Geen beslissende gebeurtenis; wèl eene die aantoont dat er van beslissing door de wapenen alleen na als vóór Boekarest nog geen sprake is. En de courant van 13 December kwam bewijzen, dat men van den inhoud van zijn eigen vredesnota een geheel verkeerd denkbeeld had gegeven. In 's hemels naam, waartoe? En waartoe, zelfs nog in de 13 December gepubliceerde telegrammen een zóó onbeholpen vertaling van zijn eigen Fransch, dat de wereld nogmaals een etmaal in twijfel verkeeren moest wàt nu eigenlijk was aangeboden? ‘De voorstellen, die de centralen voor deze onderhandelingen doen en die er op berekend zijn....’; dit heeft menig argeloos lezer, in en buiten Duitschland, doen gelooven dat de nota een bijlage | |
[pagina 187]
| |
had, waarin concrete voorstellen waren vervat, en reeds berichtte AmerikaGa naar voetnoot1), van Bernstorff te hebben verstaan wat die voorstellen inhielden: herstel van den status quo ante bellum, behoudens de oprichting van ‘onafhankelijke’ koninkrijken Polen en Litthauwen. Tot uit het Fransche origineel de waarheid bleek: doen en zijn vertaalden een subjonctif... Er was niets tot de geallieerden gezegd dan: gij moogt uw gemachtigden zenden om te vernemen, welke voorstellen de centralen zouden kunnen doen, voorstellen, ‘er op berekend, de eer, het bestaan, de ontwikkelingsvrijheid hunner volken te verzekeren....’ Hebben België, Servië geen eer? Behoeven zij geen bestaan? Indien Duitschland vrede wil, is dit verkeerd aangelegd, en is voor de zooveelste maal bewezen, dat het in het kabinet minder vermag dan op het slagveld. Een andere opzet zou het den geallieerden moeilijk hebben gemaakt de mooie rol te blijven spelen. Sommige hunner hadden zich juist kort geleden niet weinig blootgegeven. Zoo Trepof, de nieuwe Russische minister-president, die den 3den December verklaard had: geen vrede vóór Konstantinopel ons is; zoo Boselli, die den 5den December had gezegd: de Adria Italiaansche binnenzee! Thans konden zij trachten de herinnering aan dat pas beweerde te doen verflauwen, door in verontwaardiging uit te roepen: zie Duitschland eens, dat waarborgen verlangt, alleen voor zichzelf.... Wat zou de Entente antwoorden? Natuurlijk moest het een gezamenlijk antwoord zijn: dat Duitschland geen vrede bedingen kan dan van hen allen tegelijk, is hun kracht, en de gebeurtenissen te velde hebben nog geen hunner genoodzaakt, van dit voordeel af te zien. Engeland zou de stemmen ophalen, en uit den mond van den Engelschen premier verwachtte de wereld te vernemen hoe het antwoord der bondgenooten zou kunnen luiden. Het was niet langer Asquith die voor de Entente spreken zou. Juist op den dag van den val van Boekarest (8 December) was Lloyd George door den Koning ontboden, en twee dagen later had deze zijn ministerie gereed. Naar aanleiding van den ‘blunder’ in Roemenië begaan | |
[pagina 188]
| |
(het woord is van hemzelf, in zijn rede van 19 December), had Lloyd George aangedrongen op de vorming van een kleinen oorlogsraad, waarvan Asquith zou zijn uitgesloten. Asquith had geweigerd en zijn ontslag ingediend, daarin door de voornaamste liberale leden van het coalitie-kabinet: Grey, Mc. Kenna, Runciman, gevolgd. Het land riep om een dictator, en Lloyd George durfde aan die te wezen. De unionisten besloten onder hem te dienen; de arbeiderspartij ook; de liberalen en Iersche nationalisten zouden parlementaire oppositie zijn. Er werd een oorlogskabinet gevormd van niet meer dan vijf leden, waarvan Bonar Law feitelijk uitviel als leider van het Lagerhuis, en Henderson als alleen bestemd om, bij gelegenheid, arbeidersbelangen te beschermen. De leiding van den oorlog zou berusten bij het driemanschap Lloyd George-Curzon-Milner, dagelijks daartoe zittend zonder door iemands vragen of overwegingen te kunnen worden belemmerd: alle andere ministers zouden buiten het kabinet blijven. Hun aantal werd vergroot (o.a. met een voor de scheepvaart, met een voor den voedingsdienst), en men vond leiders van groote particuliere bedrijven bereid om naar de bevelen van het oorlogskabinet de binnenlandsche productie en consumptie van Engeland te regelen naar het straffe Pruisische voorbeeld. Burgerlijke dienstplicht, verbod van werk onnut voor den oorlog, invoering van vleeschlooze dagen, stonden op het programma. Een kabinet dat zitten ging om den oorlog te winnen; - en bij de eerste gelegenheid dat Lloyd George als premier in het Lagerhuis verscheen, had hij zich uit te spreken over vrede. Het was de 19de December. Intusschen had Briand al gesproken en Sonnino en Pokrowski (de nieuwe minister van buitenlandsche zaken in Rusland). Briand (14 December): ‘Later zal ik officieel, nadat de bondgenooten overleg gepleegd hebben, nauwkeurig hun meening mededeelen, maar reeds thans heb ik den plicht, mijn land tegen een mogelijke vergiftiging te waarschuwen. Wij zien de bedoeling, de onzijdigen en het Duitsche volk te bedriegen..... De derde Republiek zal niet minder doen dan de Conventie.’ - Sonnino (14 December): ‘In een zoo kiesche aangelegenheid is het van groot belang dat de bondgenooten in volkomen eensgezindheid handelen, niet alleen ten aanzien van het | |
[pagina 189]
| |
wezen der zaak, wat van zelf spreekt, doch zelfs tot in de schakeeringen van den vorm, en dit ware onmogelijk, wanneer elk hunner reeds aanstonds zijn bijzondere indrukken te kennen gaf.’ - PokrowskiGa naar voetnoot1): ‘Het eenige middel ons doel te bereiken is de vernietiging des vijands. Reeds het denkbeeld thans den oorlog af te breken, stoot de Russische regeering met verontwaardiging van zich.’ - Nogmaals Sonnino: ‘In het openbaar belang en in verband met onze verplichtingen tegenover onze bondgenooten, kan ik u niet mededeelen welken inhoud het antwoord zal hebben, dat de vier verbonden mogendheden zullen geven. Dit antwoord zal terstond bekend worden gemaakt, nadat de bondgenooten het er over eens zijn geworden.’ Dit alles natuurlijk met heel veel franje er om heen; maar hierop komt het in wezenlijkheid neer. Het meest op de vlakte houdt zich Italië; veel minder diplomatisch uit zich reeds Briand; Rusland wijst aanstonds en onverbiddelijk af. Het voelt aankomen, dat de Duitsche voorstellen den afstand van Polen en wellicht van Koerland zullen inhouden, en de bevestiging van den Duitschen invloed te Konstantinopel. De gebeurtenis in Roemenië is bovenal een Russische nederlaag, en Rusland hoopt nog die te kunnen herstellen, zooals het door het offensief van '16, zij het zeer ten deele, de groote nederlaag van '15 heeft goedgemaakt. Leest men de uitingen der Entente-ministers tusschen 13 en 19 December er nauwlettend op na, dan is het volkomen duidelijk, dat toen Lloyd George de zaal van het Lagerhuis binnentrad, er nog geen afdoende overeenstemming inzake het antwoord kon zijn verkregen. Hoe zou het ook? De oorlogvoerenden hadden niet slechts Bethmann's tekst van den 12den te overwegen, maar ook de wijze waarop en de omstandigheden waaronder die hun officieel zou worden bekend gemaakt. Dit geschiedde door bemiddeling der mogendheden die de belangen van Duitsche onderdanen in de oorlogvoerende landen waarnemen: Spanje, de Vereenigde Staten en Zwitserland. Die Duitschland dezen dienst in Engeland bewijst, zijn de Vereenigde Staten, en de voor Engeland bestemde tekst kon dus eerst via Washington | |
[pagina 190]
| |
Londen bereiken. Zou Wilson zich tot een eenvoudige overseining bepalen, of er iets bijvoegen? Men vernam dat Bernstorff zich zeer inspande om een bijvoeging te verkrijgen. Zijn die berichten juist geweest (en zij hebben er allen schijn van), dan kan de uitkomst Duitschland niet hebben bevredigd; intusschen Wilson heeft geaarzeld, overleg gepleegd, en de mededeeling aan Engeland (zonder eenige bijvoeging) is daar eenigen tijd door opgehouden. Toen Lloyd George spreken moest wist hij dat hij alleen Bethmann te beantwoorden had, maar hij wist het nog niet lang. De rede van Lloyd George (19 December) is geen volstrekte weigering, maar toch ten naastenbij. Het is eigenlijk een zenuwachtig stuk, vol tegenspraak. ‘Het antwoord zal de regeering in volle overeenstemming met de bondgenooten geven.’ Maar tegelijk verklaart hij zich met Frankrijk en Rusland solidair, ‘die het eerst hebben geantwoord, en ongetwijfeld het recht hebben het eerste antwoord te geven.... Als wij met Duitschland, dat zichzelf als overwinnaar uitroept, in onderhandeling traden zonder iets te weten omtrent de voorstellen, die het voornemens is te doen, zouden wij het hoofd in een strop steken, waarvan het touw in Duitschland's handen was.... Onze voorwaarden heeft Asquith herhaaldelijk medegedeeld: algeheele schadeloosstelling, volledig herstel, doeltreffende waarborgen.... Zonder genoegdoening is een vrede onmogelijk.... Wij zullen derhalve wachten, tot wij weten, welke voorwaarden en waarborgen de Duitsche regeering kan aanbieden, zekerder dan degene, die zij zoo lichtvaardig heeft verbroken, en tegelijkertijd zullen wij ons vertrouwen liever stellen in een ongebroken leger, dan in een gebroken woord.’ Na deze rede kon niet anders worden verwacht, dan binnen weinige dagen namens de Entente het antwoord te hooren geven: ‘wij laten ons niet uit, eer wij uwe voorstellen in handen hebben.’ Onzeker bleef, in hoeverre de eischen van schadeloosstelling, herstel en waarborgen bij dat antwoord zouden worden gepreciseerd. Geschiedde dit, dan zou feitelijk de Entente doen wat zij Duitschland verweet niet te hebben gedaan: het terrein der algemeenheden verlaten en een bespreking over zaken inleiden in plaats van een uitwisseling van eigen lof. | |
[pagina 191]
| |
Het was van het hoogste belang, dat het Entente-antwoord niet enkel negatief van inhoud zou zijn. Thans kwam Wilson voor den dag met een eigen nota, gericht tot alle oorlogvoerenden tegelijk. Voor berichten uit Amerika zijn wij van Reuter afhankelijk, zooals voor berichten uit Duitschland van Wolff; en het is weer opmerkelijk, dat wij eerst van al niet Wilson's (te Londen 21 December reeds bekende) nota zelve mochten te lezen krijgen, maar een commentaar van Lansing, van voor Duitschland dreigenden klank; een commentaar waarin sprake was van een Amerika, dat zich op den rand van den oorlog bevond. Later zijn die woorden voor de helft ingetrokken, en toen de nota publiek werd (Reuter gaf, 22 December, een weinig oprecht résumé; de Duitsche bladen eerst den onverkorten tekst) bleek, dat zij inderdaad tusschen Duitschland en de Entente geen partij kiest. De president spreekt tot beiden ‘als vriend’, en wat hij mededeelt omtrent de ‘zoo goed mogelijke bescherming van Amerikaansche belangen’, waaraan hij te denken heeft ‘indien de oorlog mocht voortduren’, mag b.v. evengoed Japan, als Duitschland zich aantrekken. De nota herinnert er aan, dat bij de verheven doeleinden, waarvoor men van weerskanten meermalen verzekerd heeft te strijden, de gansche wereld belang heeft. ‘Elk van beide partijen meent, de vorming van verdere vijandige vereenigingen, die onder toenemenden argwaan een onzeker evenwicht tusschen de mogendheden zouden uitwerken, met wantrouwen tegemoet te moeten zien; maar ieder is bereid de vorming van een verbond der naties in overweging te nemen, dat den vrede en de gerechtigheid op de geheele wereld zou waarborgen.’ O president! dat is geen kleinigheid waar gij van spreekt! Maar de anderen hebben het u ruimschoots vóórgedaan. In gouden vlammen hebben zij de toekomst gezet, omdat zij gevoelden dat het eigen volk vertwijfen zou, tenzij men het nog iets anders liet zien dan den sulfersmook van het heden. Den vrede en de gerechtigheid! Gij die om concrete voorstellen vraagt omtrent de wijze waarop men gelooft een einde te kunnen maken aan de ellende van thans, hebt gij zelf concrete voorstellen tot bewerktuiging van niet meer of | |
[pagina 192]
| |
minder dan de alomtegenwoordige gerechtigheid bij de hand? Gij wijst den hemel in op een oogenblik waarop de aarde brandt onder onze voeten. En juist daarom, gij jongensachtige president, God zegene uw gebaar! Want van boven moet de redding komen; van boven waar de woonplaats is van den Heiligen Geest, die spranken zendt in het gemoed ook van Engelschen en Duitschers, van de menschen altegader. Niet naar verwinnaars van anderen is de vraag; naar zelfverwinnaars. Den uitweg uit de Hel zal niet vinden, dan die in den Hemel gelooft. Uw polsstok naar het Beloofde Land zal licht te kort zijn. Wat doet het er toe? Als maar wij menschen de poging hervatten, iets anders te bespringen dan elkander.... De president houdt de oorlogvoerenden aan hun mooie woorden. Het is zoo gemakkelijk die huichelarij te noemen. Dat zijn onze mooie woorden nooit uitsluitend. Zij kunnen het lijken omdat onze mouw zoo dicht is bij onzen mond. Intusschen zijn zij de schaamachtige hulde van de leugen aan de waarheid, van den haat aan de liefde, van het dier aan het evenbeeld Gods. Gij wilt toch niet in wezen, preekt de president, de vernietiging van uw vijand? gij moogt het willen als middel, maar uw doel ligt hooger, of gij zoudt geen menschen zijn. Hoe zult gij, voortgaande op den weg dien gij opgedreven zijt, dat hoogere doel ooit bereiken? Niet de vijand moet de wereld uit, maar uw eigen beestachtige vijandigheid. Welke toekomst bereidt gij uzelven en ons allen voor? ‘Indien de strijd door langzame uitputting tot een eindeloos slot moet voortduren, tot de een of andere groep oorlogvoerenden niet meer kan; als millioenen en nog eens millioenen menschen verder gemarteld worden, als er aan de eene of andere zijde niets meer te offeren is, er nieuwe onbedaarlijke verbittering gewekt moet worden en er een wanhoop wordt gekweekt waarvan niemand kan herstellen, dan zal de hoop op vrede en vreedzaam samenwerken tusschen de volken nihil zijn.’ Dit ‘staatsstuk’ is geen stuk staatskunst; het is een stuk menschelijkheid. Het zuiver politieke gehalte is zwak, maar het geheel is daar te werkzamer door. ‘De leiders der verschillende oorlogvoerende mogendheden | |
[pagina 193]
| |
hebben hun doeleinden in algemeene trekken kenbaar gemaakt. Binnen algemeene termen gehouden, schijnen zij dezelfde te zijn aan beide zijden. Tot dusver hebben de verantwoordelijke woordvoerders aan beide zijden nog geen enkele maal precies het doel aangegeven, dat, zoo het bereikt werd, hen en hun volk zoozeer tevreden zou stellen, dat de oorlog nu ook werkelijk tot een einde zou gebracht worden. Het is aan de wereld overgelaten te vermoeden welke einduitkomsten, welke feitelijke uitwisseling van waarborgen, welke politieke en territoriale verschuivingen, ja zelfs welk stadium van militair succes een eind aan den oorlog zouden kunnen maken. Misschien is de vrede dichter bij dan wij gelooven. Misschien zijn de voorwaarden waarop men van weerszijden het noodig acht te staan, niet zoo onvereenigbaar als men vreest; misschien zou een uitwisseling van meeningen althans den weg kunnen banen tot eene conferentie.... De President biedt geen bemiddeling aan. Hij wekt slechts op om te peilen, opdat de onzijdigen en de oorlogvoerende staten ervaren, hoe nabij wel reeds de vrede zijn kan.... De President hoopt en vertrouwt op een antwoord, dat een weinig licht in 's werelds aangelegenheden zal ontsteken.’ Verder in de gemoedelijkheid kan men niet gaan. Eén moest dit beproeven, en Wilson heeft het gedaan. Als dit niet het begin van den vrede wordt, is aan Europa als collectiviteit te wanhopen. De Duitsche nota van tweeden Kerstdag ontsteekt het nieuwe licht niet. Zij verwijst naar het aanbod van den 12den, zonder veel meer. Zij negeert volkomen het cursieve ‘misschien’ van hierboven. Zij wil ons troosten met de herhaling van wat in sommige van 's kanseliers vroegere redevoeringen al te verstaan werd gegeven: dat Duitschland, na den vrede, aan pogingen tot opbouw van een wereldrecht niet langer met medelijdend schouderophalen mededoen zal voor de leus; de deelneming van Duitschland aan toekomstige wereldconferentiën zal meenens wezen. Als maar eerst ‘de overwinnaar’ zijn buit heeft binnengehaald! Duitschland snijdt, met zijn antwoord hals-over-kop, nog eer de Entente 't zij Bethmann 't zij Wilson geantwoord heeft, de ‘uitwisseling’ voorafgaande aan de conferentie, die Wilson aanraadt, feitelijk af. Het heeft niet van zich kunnen ver- | |
[pagina 194]
| |
krijgen de mogelijkheid van overweging, die Wilson verzoekt open te houden, metterdaad open te laten. Wij zijn dus nog niet verder, dan dat Entente en Duitschland elkander wederkeerig toegeroepen hebben: ‘kom over de brug’. Duitschland heeft dat het eerst geroepen; Lloyd George heeft geantwoord: ‘neen, gij’. Op Wilson's vermaning: ‘zeg meer’, heeft Duitschland met een weigering, de Entente nog niet geantwoord. Zij gevoelt zich onbehaaglijk, en dit is voorhands het beste dat men wenschen kan. Wilson bruskeeren, vooral na dit antwoord van Duitschland, zal zij wel niet. Lloyd George roept de koloniale premiers naar Londen tot een oorlogsconferentie; niet later dan einde Februari moeten zij aanwezig zijn (en veel vroeger kunnen die van Australië en Nieuw-Zeeland het in de tegenwoordige omstandigheden ook niet zijn). Dat zal wel een plan zijn van vóór de vredesweeën; een der nieuwe dingen van Lloyd George den oorlogsman. Het heet, in een eerste bericht, een samenkomst ‘ter bespreking der oorlogsorganisatie en der vraagstukken nà den oorlog.’ Een tweede bericht deelt mede, dat aan de premiers ‘een nader telegram’ is gezonden, dat aan de agenda toevoegt ‘de voorwaarden waarop wij, in overleg met onze bondgenooten, er eventueel in zouden kunnen toestemmen een einde aan den oorlog te maken, en de vraagstukken, die zich dan onmiddellijk zullen voordoen, te bespreken.’ Deze langzaamheid is van meer uitzicht dan Duitschland's haast. De factoren die ons den vrede zullen brengen kunnen en zullen niet werken met bliksemsnelheid. Deze vrede zal er niet komen dan gepraepareerd. Het is duidelijk dat Engeland hem niet heeft klaar liggen, Duitschland wèl; maar dan is het ook een Duitsche, geen Europeesche vrede. En voor een Duitschen vrede krijgt men de Entente nooit, zoolang zij op het ‘overwinnings’ gebral zoo eerlijk als thans het antwoord mag geven, zich nog niet verslagen te weten. C. |
|