| |
| |
| |
Marginalia.
Menschelijke liefde.
Er zijn in het menschenleven twee oogenblikken die alles beslissen: het oogenblik waarop de mensch voor 't eerst waarachtig liefheeft, en dat andere oogenblik, het oogenblik waarop de mensch voor 't eerst de Evangeliën leest en begrijpt in hun zuiveren zin. Het ééne oogenblik is meestentijds de ingang tot het andere.
* * *
In de liefde wil de mensch door de geliefde verlost worden en voelt terzelfdertijd den drang de geliefde te verlossen. (van de schuld van het verleden, van de zwakte van het Heden, van de bedreiging der toekomst.) De liefde is het eenige gevoel waarin zwakte en kracht, hulpbehoevendheid en reddingsdrang, deemoed en zelfbewustzijn vereenigd kunnen leven.
* * *
De eerste drang die de man zich in zijn liefde bewust wordt, is de zorg voor den geest van de geliefde, en het eerste verlangen dat de vrouw zich in haar liefde bewust wordt, is het verlangen naar de schoone daden van den man.
* * *
Het is de wet des levens, dat de man aan de vrouw het bewustzijn geven zal, en de vrouw aan den man de daadkracht.
* * *
| |
| |
De liefde openbaart aan den man een wereld buiten zichzelf, en aan de vrouw een wereld in zichzelve.
* * *
De beste liefde in een leven is herkenbaar aan haar eenvoud en hare eenvoudige bereidheid, om den eisch der zinnen te overwinnen op alle gebieden.
* * *
Wat de liefde in haar eersten onbewusten aanvang is, is het glorieuse voorteeken, van wat zij eens zal kunnen worden.
* * *
Zoolang de liefde onbewust blijft, verraadt zij haar oorsprong als deel der Alliefde, als schoonheid en gemeenschap van alle zielen tot in ondroombare hemelen; zoodra de liefde zich bewust wordt, vergeet zij haar oorsprong en meent dat het haar begin en einde is, liefde tot één enkel mensch te zijn.
* * *
Er bestaat niet één liefde in één menschenleven. Doch er bestaan wel vele liefden voor één enkel mensch, die elkaar opvolgen in den tijd.
* * *
De liefde voor één enkel mensch voor het gansche leven, die altijd een andere liefde wordt, en toch zichzelve blijft, is de schoonste liefde. Zij bewijst het meest de vrijheid van de menschelijke ziel.
* * *
Iedere menschenleeftijd heeft hare eigen liefde.
* * *
Vele menschen leeren eerst na vele ervaringen en vele liefden, de verwondering der eerste liefde kennen.
* * *
| |
| |
In het volkomen huwelijk tusschen man en vrouw worden vele gevaren, die vanuit de manlijke en vrouwelijke natuur ontstaan, door wederzijdsche ondersteuning opgeheven.
* * *
Het gevaar voor de vrouw is de uitdooving van het hooge instinct, het gevaar voor den man is de afdwaling van het bewustzijn tot dorre logiek.
* * *
De man zoekt zichzelf. De vrouw zoekt anderen. Het gevaar voor den man is, in zichzelf te verstarren, het gevaar voor de vrouw is, zich in anderen te verliezen.
* * *
De vrouwen hebben een verwonderlijke tact, het kwaad in den man aan te vallen, op de plaats waar het 't meest kwetsbaar is. Zij vallen het kwaad in den man aan, daar waar 't belachelijk is. Zij voelen bij instinct, dat het de illusie van de grootheid van het kwaad is, die velerlei kwaad instandhoudt.
* * *
Het doel van het huwelijk in het kind te stellen, is een der logische ontaardingen van een in logiek verdwaalden tijd. De mensch is op aarde terwille van zijn geluk, en het geluk voor den mensch is de ontbloeiïng zijner persoonlijkheid. Slechts wie gelukkig is, kan de schoonere toekomst baren. Slechts wie voor het Heden leeft, leeft voor de toekomst. Slechts man en vrouw die volkomen voor elkaar leven, leven op de beste wijze voor het kind. Zij scheppen de sfeer van geluk, die meer dan alle willekeurige zorg en liefde, de ziel van het kind ontbloeien doet.
* * *
Zij die het kind tot eenig doel van hun huwelijk maken, maken dit kind tot symbool eener vreugdelooze berusting.
* * *
| |
| |
Zij die al hun aandacht op het kind tezamen trekken, ontnemen aan de kinderziel dat deel van vrijheid en van eigen leven, dat het om te ontbloeien noodig heeft.
* * *
Hun eigen menschelijke toekomst te verloochenen, en deze in een kind te stellen (dat dikwerf hun kind niet is, waarin soms kiemen van langvergeten voorouders tot leven opstaan), dit is het oppervlakkige altruïstische voorschrift van de eeuw van het kind. Doch dit beteekent niets meer en niets minder dan: de vloek van twee verloren levens laden op een beginnend leven. En vroeg of laat moet deze vloek zich uitleven. Het kind ontleent zijn eigenlijke ervaringen aan het leven, maar de algemeene notie, het algemeene voorgevoel van het leven ontleent het aan het leven van de ouders. En het kind, dat het leven der ouders in het zijne teloor zag gaan, leeft beladen met het voorgevoel van de nutteloosheid van alle leven, en voelt zich voortgeleefd naar vreugdelooze horizonnen.
* * *
‘De man wil de vrouw, en de vrouw wil het kind,’ dit is de bekende definitie van het huwelijk, echter slechts van het blinde en zinnelijke huwelijk. Doch zoo het huwelijk door de liefde boven de zinnen verheven wordt, zoo wil de man door en in de vrouw de wereld begrijpen en bezitten, en der vrouw liefste en meest eigen kind is - het levenswerk dat uit beider innerlijke omhelzing wordt geboren.
* * *
Hij wiens hart met een levend hart vereenigd is, heeft eerst de werkelijke hartsverbinding met het leven gevonden. Eerst vanaf dit oogenblik kan zijn begrijpen van het leven medetrillen worden, en eerst dit medetrillen baart de wijsheid.
* * *
De tweeledige geboorte die in ieder waarachtig huwelijk plaats heeft, is de geboorte van elkanders werkelijk karakter. Zoo beschouwd zijn man en vrouw elkanders schepping.
* * *
| |
| |
De zinnelijkheid van den man is egoïsme, want zij wil zich uitvieren ten koste van de persoonlijkheid der vrouw. Maar de drang tot moederschap in de vrouw is nog niet minder egoïsme, want hij wil zich verwerklijken ten koste van de persoonlijkheid van den man. Zoolang beide deze drangen natuurlijk blijven, zijn zij een bittere verloochening van elkanders eeuwig levensbeginsel.
* * *
Zonder de liefde, ziet de vrouw in den man slechts de vraatzucht der zinnen, en de man in de vrouw slechts het werktuig des barens. Zonder de liefde voelt de vrouw het wezen van den man slechts aan als blindvretende kracht, en de man voelt in het wezen van de vrouw slechts blinden wederstand, een hinderlaag door de natuur aan zijn lust gelegd, en uit de botsing dier beiden kan slechts blinde haat ontstaan. Daarom is ieder zinnelijk natuurlijk huwelijk het uitgangspunt van een tragedie, een sluipgevecht op leven en dood in den duister.
* * *
Het oordeel van de vrouw is onfeilbaar, wanneer geen hartstocht haar belet te zien. Het oordeel van de vrouw kan schrikkelijke dwaasheid worden, wanneer hartstocht haar beheerscht. De oordeelswijze van de vrouw is van hooger orde, doch tevens veel gevaarlijker voor het leven, dan die des mans.
* * *
Wat het oordeel van de vrouw zoo gevaarlijk maakt voor het leven, is het feit dat zij, in haar wijsheid en haar dwaasheid, naar geen twijfel luistert.
* * *
Het oordeel der vrouw behoort het richtsnoer te zijn der mannelijke rede.
* * *
De mannelijke rede, het mannelijk bewustzijn behoort zich tot de vrouwelijke wijsheid te verhouden, als de lief- | |
| |
hebbende man zich van nature verhoudt tot de vrouw: haar beheerschend en regelend, heeft hij zich dienaar te weten.
* * *
De groote kwaal der moderne wereld is de overheersching van het mannelijk element op het vrouwelijke.
* * *
Een volkomen natuurlijke liefde is niet denkbaar zonder een absolute jaloezie. De jaloezie is het hoogste teeken van de waarachtigheid eener natuurlijke liefde, maar ook haar schroeiend schandewerk. Het feit, dat de mensch in zijn jaloezie op een gegeven oogenblik en onder gegeven omstandigheden in staat is vreugde te scheppen aan het bitterste lijden, de bitterste ontblooting van het wezen, dat hij het meest wel te doen wenscht op heel de wereld, dit feit alleen is voldoende, om de zekerheid te geven, dat de mensch bij de natuurlijkheid der liefde niet blijven kan, en tot een andere liefde zich moet redden, hoever de weg ook is, en hoe schoon reeds de natuurlijkheid der liefde is. Want wat is een liefde, die morgen reeds bereid is, de werking uit te oefenen van den doodelijksten haat?
| |
Christelijke liefde.
Soms schijnen alle moreele geschriften ter wereld ons slechts een soort van geestelijk oogenwater, om er de betoovering van den alledaagschen droom mee uit de oogen te wisschen, teneinde - de Evangeliën te kunnen lezen.
* * *
De mensch vreest de komst van het lijden in zijn leven. Doch dieper nog vreest hij, dat lijden niet volkomen te kunnen doorleven, wanneer het eenmaal in zijn leven zou getreden zijn. In de eerste vrees zijn het de zinnen die letsel vreezen, in de tweede vrees is het de ziel, die schade vreest.
* * *
In de ingeboren vrees, het lijden niet waardig te blijken, erkent de mensch onbewusterwijze de noodzakelijkheid van datzelfde lijden, dat hij boven alles schijnt te vreezen.
* * *
| |
| |
De mensch wil niet lijden, en hij wil kunnen lijden. Hij wil onbeschadigd blijven, en voorvoelt, dat deze onbeschadigdheid hem zal beschadigen. Ziel en zinnen streven in hem naar behoud, en hij voorvoelt dat het behoud van het éen slechts het verderf van het ander kan zijn. Zoo botsen de voorgevoelens van zijn hoogere en lagere natuur tezamen, en de gedachte aan de toekomst vervult hem met een smartelijk-droomerige verwarring.
* * *
Onmacht tot liefde is terzelfdertijd onmacht tot innerlijk lijden, die dan wederom de suprême foltering is.
* * *
Lijdensdrang is levensdrang. De mensch kan slechts het geluk begeeren, nooit het lijden. Doch het voorgevoel van de noodzakelijkheid van het lijden kan in den mensch tot zulk een kracht stijgen, dat de mensch innerlijk het lijden tot zich roept, dat hem van een nieuw geluk nog scheidt. Zoo deden de groote Christenen in hun dorst naar den marteldood, maar zoo doen ook, in het gewone leven, de geliefden in wier geluk een vage drang zich mengt, voor dat geluk te mogen lijden.
* * *
Groot geluk gaat altijd vergezeld van lijdensdrang, die dankbaarheid is en dorst naar altijd meer geluk.
* * *
Wanneer de mensch, op welke wijze ook, heeft leeren begrijpen dat hij tot volkomenheid gedwongen is, en deze volkomenheid slechts door lijden te bereiken is, zoo beslist de mate van levenskracht, die hij op dat oogenblik heeft overgehouden, of dit visioen der toekomst hem met vreugde vervullen zal, of wel met ontzetting. Sterke levenskracht ziet slechts het nieuwe land dat zich na ieder lijden opendoet, zwakke levenskracht ziet slechts het lijden dat de toegang tot dit land verspert.
* * *
| |
| |
De dwaze mensch meent te leven, de wijzere mensch voelt zich heengeleefd worden, - naar een doel.
* * *
Wil en weten vereenigd is eerst: hoogste wijsheid.
* * *
In zijn onsterfelijk woord: ‘dat alle gedachten der wereld te zamen nog niet een kleine beweging van liefde kunnen opwekken’ heeft Pascal heel de geestelijke tragedie voorzien, die volgen moest, toen het Humanisme het verstand en het kennen ten troon hief, en het hart en de liefde onttroonde.
* * *
De liefde en het geluk der liefde zijn het toereikende voedsel voor de ziel. Alle schoonheid van de zinnelijke wereld daarenboven, de schoonheid der natuur, de schoonheid van de lichamen der geliefden, al wat de aarde van tijd tot tijd nog geven wil, is voor den mensch der liefde een gelukzalig toeval en een gave boven de behoefte zijner ziel. Zoo kan de heilige mensch zich op deze donkere aarde bevinden, als te midden van een glorieus te-veel.
* * *
Het genot van natuur en samenleving, het huwelijk en de vriendschap, alle aardsche geluk kortom, wordt slechts volkomen en zonder verbittering geleefd, zoo het Christelijk geleefd wordt. Wel heeft het Christendom gezegd, dat het beter is niet te trouwen dan te trouwen, beter vriendschap te geven dan te ontvangen, beter boven de zinnen te leven dan met de zinnen, doch deze ontkenning des levens is in werkelijkheid een bevestiging des levens. Zij bevestigt slechts, dat boven iedere vreugde altijd een hooger vreugde mogelijk is, en dat iedere huidige vreugde doorgang worden kan tot een nieuwe vreugde, waarin de vreugden van een lager staat stilzwijgend opgenomen zijn. En het is natuurlijk, dat een vreugde die zich verwijdt en vermeerdert, in dezen groei nieuwe vormen aanneemt en de oude vormen afwerpt. Het huwelijk met een mensch kan zich verwijden tot een
| |
| |
huwelijk met de menschheid, de aardsche schoonheid kan versmelten in een hemelsche schoonheid.
Daardoor, door achter iedere vreugde een eindeloozen horizon te stellen, maakte eerst het Christendom de aardsche vreugde waarlijk mogelijk. Want de mensch wil steeds het grenzelooze, en iedere vreugde waaraan een grens gesteld is, verdoft en slaat om tot bitternis.
* * *
Het geluk der liefde: dat wat volkomen bevredigt en terzelfdertijd een grenzeloos verlangen naar meer wekt. Het genot der zinnen: dat wat nooit bevredigt en slechts een brandenden dorst naar méér wekt. Volgens zijn aard, is alle begeerte grenzeloos. Doch de grenzeloosheid van zinnelijk en geestelijk begeeren verhouden zich tot elkaar als een wanhopige eisch tot een zekere belofte.
* * *
Het is natuurlijk, dat wanneer alle voedingsstoffen zich in een krank lichaam tot vergif omzetten, dit lichaam door diëet genezen wordt. Even natuurlijk is het, dat zoo alle gewaarwordingen en gevoelens in een kranke ziel zich nog slechts tot droefenis of boosheid kunnen omzetten, deze ziel zich door ascetisme geneest. Waar het oorspronkelijke Christendom van ascetisme spreekt, beoogt het òf de natuurlijke versmelting van een lager vreugde in een hooger vreugde, òf de geneesmethode voor de kranke ziel.
* * *
Het ascetisme gewelddadig op te dringen aan naturen die te leven hebben, en uit het leven te leeren hebben, is onder de vele historische misvattingen van het Christendom een der gruwelijkste, en die tot in onzen tijd nog welig om zich heen grijpt.
* * *
Het onnatuuurlijke ascetisme heeft als eenig geestelijk resultaat, een geweldigen onbewusten wrok te wekken tegen het leven dat zich aan den mensch onttrokken heeft, en een drang, om ook anderen den toegang tot dit leven af te
| |
| |
snijden. Velerlei geestelijke gestrengheid is op deze wijze verklaarbaar.
* * *
Het Stoïcisme leerde het gemis der aardsche vreugden vreugdeloos verdragen; het Christendom leerde het gemis der aardsche vreugden verdragen vanuit een hooger vreugde, die wel ieder oogenblik bereid is, de kleinere vreugden van de aarde te bestralen, doch die uit zichzelf bestaat en die de natuurlijke straling van de gezuiverde ziel is.
* * *
Dat het Christendom de aardsche vreugde verdiept, en de waarneming dier vreugden niet vervaagt, doch verscherpt, wordt in onze eigen litteratuur alreeds bewezen door het feit, dat niet alleen er geen natuurpoëzie verrukkender is dan die van onzen eenigen modernen Christen, Guido Gezelle, maar nergens ook de natuur met gescherpter zinnen waargenomen is, nergens meer de natuur als natuur aanschouwd werd, zonder de vervalsching van een enkele tendenz, van een enkele persoonlijke bijgedachte.
* * *
Dat de Christelijke vreugde de ladder der aardsche verschijnselen doorloopt, aleer zij zich daarboven verheft, daarvan geeft het grootste Christelijke werk dat sinds het einde der Middeleeuwen werd geschreven: ‘de Idioot,’ van Dostojevski, een onwillekeurig bewijs. Voor het eerst sinds eeuwen stijgt in dit werk de Christelijke vreugde weder tot die verblindende en vernietigende hoogten, die de Middeleeuwen de extase noemden, en waarvan zelfs de verste herinnering in de laatste eeuwen is verloren gegaan.
Doch deze mystische extase van den hoofdpersoon, den eenvoudig en heiliggeboren mensch, Prins Myschkin, vangt aan met de verrukte aanschouwing der aardsche verschijnselen, met de schoonheid van het aardsche leven, zij vereenvoudigt zich naarmate zij stijgt, wordt steeds meer louter vereeniging, totdat bij de suprême woorden: ‘ziet het kind, ziet de dageraad!...’ de woorden overslaan tot den ‘schreeuw des geestes’ en de aanschouwing der aardsche
| |
| |
schoonheid versmelt in het verblindende licht, in ‘het gouden oogenblik, dat eeuwigheden duurt’.
* * *
Hoewel de liefde meer dan licht en geur is, zijn er licht en geur in de liefde. Al wat geurt op aarde en schoon is, wordt door dit licht bestraald, en door dezen geur omstroomd, dubbel stralend en dieper geurig, al wat stinkt en onschoon is, wordt door den geur en het licht der liefde onherroepelijk verzwolgen.
* * *
De directe invloed van de liefde op het zintuigelijk organisme is een probleem dat de nieuwe tijd te ontdekken of te herontdekken heeft. Waar het reeds een onloochenbaar feit is, dat zelfs de natuurlijke liefde den mensch als met een koele onbekende kracht doortrekken kan, de oogen beter doet zien, de borst dieper doet ademen, en het bloed geregelder doet stroomen, zoo moet dezelfde wet die in het kleine werkt, ook op grooter gebieden werken, en de liefde die gansch tot charitas zich zuivert, moet grooter wonderen kunnen volbrengen. Dus geeft de aanschouwing van de wetten van de gewone werkelijkheid alreeds het bange voorgevoel, dat de werkelijk levensbeheerschende ideeën in schrikkelijke vergetelheid zijn geraakt, en het moderne leven gedompeld is in een barbaarsche duisternis.
Dirk Coster. |
|