De Gids. Jaargang 81(1917)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] Verzen. Morgen. Ach, kind van duizend zorgen, Teer wichtje, door den tijd, Met: ‘zie ik schenk U mòrgen’, Ons aan de borst gevleid, Wij bidden, dat gij later Ons groot terzij zult gaan, Doorschijnend als het water, Vertrouwlijk als de maan. Wiè weet wat zal gebeuren Na 't kraaien van den haan; Laat dus de rozen geuren, Die voor het venster staan; Ja, laat de rozen geuren Op 't suizlen van den wind, Terwijl wij eia's neuren Uit blijheid om dit kind, Dit kind van duizend zorgen, Dat met een zoeten lach Herschept in eeuwig morgen Den weemoed van den dag. [pagina 146] [p. 146] Voor het venster. Als knaap placht ik in 't schemeruur, Aanvang der zomernachten, Voor 't raam te zitten in getuur En onbeschrijflijk wachten. Een voetstap klonk; dat oogenblik Dook mijn bezinning onder, Diep in een vloed van zoeten schrik Om 't zich vervullend wonder. Bij elk omhoog gevlogen woord, Lachend op straat gesproken, Vond ik een hartewensch verhoord, Een knop in mij ontloken; Totdat mijn ziel vol bloemen stond, En ik, de geur-doorwoelde, Niets dan het bloeien van mijn grond En 't zoo bedekt-zijn voelde. De jaren gingen, doch die vreugd Van oogst te zijn èn aarde, Kwam nimmer weder, naar mij heugt, Als ik door 't venster staarde. Tot nu, deez' avond voor mijn raam, Wijl stem en stap weerklinken, Ik in dit smachten zonder naam Opnieuw mij mag verzinken; Maar ànders dan het blinde kind; Want, zie, ik vouw de handen, En dank den meester die mij mint, Zaaier der bloemenlanden. Aart van der Leeuw. Vorige Volgende