- Moeder, groot nieuws!
- Guns jonge bei jij daar. Bei je nou al terug uit stad?
- Ja, Moesje, al met de trein van drieën. Raad 's... 'k ben...
- Sst, niet zoo hard. Vader is hiernaas'. Hij heef...
- Moeder!...
En 't klein-dikke vrouwtje ompakkend, deed hij haar draaien en fluisterde. Toen wrong zij, krachtig nog, zich los en zag gelukkig-ontsteld hem aan.
- O jonge... kwam er uit bevenden mond; doch terstond, als met een schrik, bedwong zij de ontroering, en zei fluisterend, maar met vaste stem:
- Pas op: Vader! hij is thuis...
- Maar Moeder! Vader mag het weten!
- Nee, kom mee.
En buiten de huiskamer, na te hebben toegezien dat Frans de deur wel sloot, zei ze hem, dat er ‘weer wat’ gebeurd was, dat menheer Wiltens d'r was gewees' en menheer Visé en d' was hooge ruussie gewees' en nou was Va zóó boos...
- Ja maar Moeder!
Fel verzette zich Frans' gevoel. Slechts met moeite toornde hij niet tegen háár. Was dan alles altijd Vader tot slaaf? Voelde Moe zelf nu niet mee met hem? Omdat Vader weer had zitten kibbelen met een redacteur van het tijdschrift en de uitgever daarbij te pas was gekomen, zou hij niet kunnen luisteren naar zijn zoon die verloofd was, die hem zoo'n tijding bracht van geluk? Nonsens, apenkool, ja maar, bij Vader!.... Hier in huis was 't altijd zoo. Hier was niets als bij andere menschen. Dingen, die bij andere menschen van zelf spraken, bleken hier onmogelijk. En wat in elke famielje de heele boel op stelten zou brengen, moest hier op de mat in de gang worden befluisterd. De meid met 'r vrijer deed minder geheim!
- Maar Moeder, Vader moet er naar toe!
- Vader?
- Ja natuurlijk, van avond!
- Och maar Frans, da' kan toch nie'. Dà' kun je van Vader nie' vergen, hoor.
In Moeders toon was iets dat besliste. Frans kende dien