De Gids. Jaargang 80(1916)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 497] [p. 497] Verzen. Zomereinde. Wijd-stille nachten van het zomersterven, Velden van zwart fluweel om in te staren, Die nooit verlangen zal ten einde zwerven. De onzichtbare aarde ligt nog groen-omloofd, Nog slaapt uw storm... maar 't rouwfloers langs uw heemlen Heeft slepend de ouden sterre-troost gedoofd. Hoe rijpte als kern van veel zon-lichte dagen Zulk zoet geheim van àlverzadigd donker, Dat elken klank weert van begeerte of klagen? Huivring doorvloeit uw lucht, die niet verkilt - Haar schaduwzoelheid streelt als moede handen Waar heugnis van vergane liefde in trilt. [pagina 498] [p. 498] Uw zachte zee van vrede is zonder stranden, En houdt in deininglooze rust bedolven Elk land dat rood van vreugdebloemen brandde. Een verre vogelschreeuw verscheurt uw kleed, - Dan sluit het zwijgen weer zijn zware vouwen, Langzaam verzinkt al lente's harteleed... En tot de daggrens zullen zielen poozen In welving uwer stilte... en diep indrinken De laatste teederheid van 't eindelooze. [pagina 499] [p. 499] Nachtbloei. Bleek ligt de dag, van zijn daden verlaten, Roerlooze doode... Nacht heerscht alleén, over grenslooze staten, Slaap is gevloden. 't Hart van het effene duister omvloeien Goudene randen, - Nu gaan tot wondervertroosting ontbloeien Nachtlijke landen. Bloesemwit welven zich scheemrende gangen, Lang eens betreden, Wijd weer zich oopnend voor tijdloos verlangen... Is dit verleden? Gaan er de droomen van 't vroegste begeeren, Smartlijk beschreiden, - Levend ontlokene vreugden die keeren, Heimlijk verbeiden? IJl-brooze kindren van donker en stilte, Roep niet hun namen: Dat zij niet deinzen in dood's leege kilte, Waaruit zij kwamen. Warm glansomhuifd al het liefste hervonden, Niets ging verloren... Oogen vol heimwee, zoet-zwijgende monden, Zacht als te voren. [pagina 500] [p. 500] Laat ze in het lichtende zwijgen gebannen, Waag niet te spreken - Dat geen woord den lichtboog, zoo teêr gespannen, Huivrend doe breken. Straks overspreiden weer duisternisranken 't Stralend geschouwde: Diepste geluk blijft u enkel in blanken Weerschijn behouden. Rein door de ruchtige straten van 't leven Zult gij het dragen, Hoog in aanbiddende handen geheven, Ver boven klagen. Daalt tusschen ziel en haar heugenisweelde Mistige wade? Nooit leeft nog eenzaam, wiens oog eens omstreelde Vlam van genade. K.C.W. Vorige Volgende