toe over, een amanuensis te benoemen, (waarmeê een jaarlijksche schade geriskeerd wordt) en ziet men gelaten toe, dat een verzameling, die men, in guller gezindheid, aanvankelijk had gesteund, door incompleetheid vrijwel onbruikbaar blijft. Zuinigheid dus, die zorgzamer wijsheid bedriegt.
En aan deze zuinigheid op relatief zoo weinig kostbare dingen, zien wij werkelijke belangen opofferen in een tijd, die juist naar alle kanten zoo duidelijk toont, hoe zeer groote bedragen, als waarvan men vroeger niet had gedroomd, er wel degelijk zijn, wanneer men de noodzakelijkheid slechts voelt, dat zij besteed worden. Maar is het dan juist thans, - nu heel de wereld in het harnas geroepen wordt om dingen, die men toch wel overal voelt van gruwelijken en voorbijgaanden aard te zijn, - is het dan juist thans niet noodiger dan ooit, volle aandacht te blijven wijden aan zulke zaken van beschaving en geestesverheffing, als welke men met alle kracht zal moeten beproeven uit den bajert van deze vreeselijke crisis te redden?
Aldus gezien maakt, vooral dan in verhouding tot de vele miljoenen, die voor treuriger noodzaak geofferd worden, het schrappen van enkele tienduizenden, die voor de ontwikkeling onzer musea zoo broodnoodig zijn, een weinig geruststellenden indruk.
Kunst mag niet als weelde beschouwd worden. Zij blijft even goed als vrijheid en zelf-respect voor den beschaafden mensch een zielsbehoefte. Waar zelfs oorlogvoerenden dit blijken te beseffen, mogen wij, nog door den vrede gezegenden, zeker niet achter blijven.
23 Oct. '16.
V.
P.S. 27 Oct. Het Bestuur van den Oudheidkundigen Bond heeft zich nu, in een adres van eenigszins gelijke strekking als het bovenstaande, tot de Tweede Kamer gewend.