De Gids. Jaargang 80
(1916)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 572]
| |
Buitenlandsch overzicht.27 Aug. 1916.‘België kan slechts een Duitsch of een Engelsch bolwerk zijn.’ Pax Germanica. De ‘onafhankelijke commissie voor een Duitschen vrede’ te Berlijn, waarvan Prof. Schäfer de leider is, en die verzekert de politiek van den Rijkskanselier te willen steunen, heeft haar program publiek gemaakt. Het houdt bovenstaand motto in, als rechtvaardiging van den eisch, dat België, zooals de afgevaardigde Spahn het namens de groote meerderheid van den Rijksdag uitdrukte, ‘militair, economisch en politiek in Duitsche hand moet komen’. De landen tusschen de Oostzee en de moerassen van Wolhynië moeten ‘aan Ruslands heerschappij worden onttrokken’. Dit is noodig, om in de toekomst veilig te staan tegen verdrukking door Ruslands toenemende bevolking; - het ‘in de hand’ nemen van België is vereischt als waarborg tegen de ‘wraakgedachte’ van Frankrijk, daar dit land zich ook in de toekomst weer bij iederen tegenstander van Duitschland zal aansluiten. ‘Daarom moeten wij ook in het Westen tegenover Frankrijk onze macht uitbreiden. Dat alleen waarborgt ons, dat onze voornaamste vijand, Engeland, met zijn afgunst niet weer onze vreedzame ontwikkeling bedreigt en verstoort. België kan... (zie motto). Daarom eischen wij ook hier, | |
[pagina 573]
| |
met den Rijkskanselier, “werkelijke waarborgen” voor Duitschlands toekomst....’ Zoo dit de politiek is van den Rijkskanselier, waarom wordt hij dan toch van conservatieve zijde met grimmigheid vervolgd? Alles ‘in Duitsche hand, militair, economisch en politiek’, van Zeebrugge tot ‘de moerassen van Wolhynië’ - men zou zeggen dat het niet weinig is. Wat willen zijn bestrijders dan eigenlijk meer? Willen zij inlijving? Wat België betreft, zien de Alduitschers daar niet tegen op; ook Koerland rekenen zij tot hun volksgebied; - maar de rest van het land tot de Wolhynische moerassen kunnen zelfs zij daar moeilijk onder begrijpen. Het ‘in Duitsche hand’ brengen van die gewesten zal ook voor hen wel beteekenen er een vazalstaat te scheppen. Betreft het eigenlijke verschil dus België? Vreezen de lieden, die voortgaan den kanselier met anonyme brochures te bestoken, dat hij dit land niet vast genoeg aan Duitschland ketenen zal? De kanselier is vaag gebleven. In zijn groote rede van 5 April 1916 heette het letterlijk: ‘Wir werden uns reale Garantien dafür schaffen, dass Belgien nicht englisch-französischer Vasallenstaat, nicht militärisch und wirtschaftlich als Bollwerk gegen Deutschland ausgebaut wird. Auch hier gibt es keinen status quo ante. Auch hier kann Deutschland den lange niedergehaltenen flämischen Volksstamm nicht wieder der Verwelschung preisgeben. Es muss ihm eine gesunde, breite, seiner Anlage entsprechende Entwicklung auf der Grundlage seiner niederländischen Sprache und Eigenheit sichern.’ Indien de heeren Dietrich Schäfer c.s. inderdaad recht hebben namens den kanselier te spreken, krijgen zij gelijk, die te kennen gegeven hebben voor de in uitzicht gestelde ‘verzekering’ hunner ontwikkeling liever te willen bedanken. Zij weten nu waartoe zij zullen worden ‘ontwikkeld’: tot een ‘bolwerk’. Barrière; het woord heeft in de geschiedenis van België een gemeenzamen klank. België herinnert zich den tijd, waarin het niets anders dan bolwerk was, niet uit eigen wil, maar krachtens beschikking van een overwinnaar. Het België van na 1830 beschouwde dien tijd als dien zijner | |
[pagina 574]
| |
diepste vernedering. Hoe het de toekomst beschouwen zal, die Schäfer c.s. het voorhouden? Hoe, in het bijzonder, Vlaanderen die beschouwen zal? Is het de taak der ‘niederländische Eigenheit’ zich militair, economisch en politiek ‘in Duitsche hand’ te geven? En zoo van Vlaanderen, waarom niet van Nederland? Het oog, dat België slechts als Duitsch of Engelsch bolwerk zien kan, hoe ziet het eerlang ons? Was België uitvalspoort der Entente? Men dringt zichzelf en anderen die voorstelling op, bezeten als men sinds jaren is door den ‘cauchemar des coalitions’ die geen minderen dan Bismarck plaagde; - ‘nécessairement’ naar hij zich verdedigde, toen men het hem verweet. Dat gebeurde in 1878. Thans heeft de cauchemar zich verdicht tot gruwelijke werkelijkheid. Zonder Duitschlands toedoen? Wij in Nederland behooren voor oogen te houden dat de volgende toepassing van de leer van de ‘Präventivkrieg’ zeer goed ons gelden kan. Die leer wordt meer en meer geconsacreerd als de nationale bij uitnemendheid. ‘So gab Bismarck,’ schrijft daareven Meinecke in een ‘Einleitungskapitel einer historisch-politischen Einführung in das öffentliche Leben der Gegenwart’Ga naar voetnoot1), als hij tot de Emser dépêche genaderd is, ‘so gab Bismarck dem deutschen Volke nun die mächtigste Lehre seiner Staatskunst. Sie besteht darin, dass Deutschland, wenn es in seiner ringsum gepressten und gefährdeten Lage nicht wieder seinen Atemraum-verlieren will, jedem ungebührlichen und feindseligen Druck von aussen mit vulkanischer Kraft sich entgegensetzen muss und nicht zögern darf, bis ihm das Messer an der Kehle sitzt. Preussen nach 1805 hatte erfahren, was es heisst, diesen Moment zu versäumen. Friedrich der Grosse 1756 dagegen hatte schon wie Bismarck gehandelt, und Deutschland hat 1914 in beider Geiste den rechtzeitigen Abwehrkampf auf sich genommen.’ Reeds een vrees voor mogelijk misbruik van neutraal gebied door zijne vijanden maakt een Duitschen inval in dat gebied ‘rechtzeitig’; wij mogen het ons voor gezegd houden. | |
[pagina 575]
| |
Duitschland heeft er het België van 1914 niet op aangezien dat het zich tegen het misbruiken van zijn gebied door de Entente tot een marsch naar den Rijn zou hebben verzet. België wijst de beschuldiging, dat het tot handlangersdiensten aan Duitschlands vijanden bereid zou zijn geweest, met verontwaardiging van zich, en de stukken, die Duitschland te Brussel heeft gevonden, hebben het gegronde dier beschuldiging niet kunnen aantoonen. Geen onrechtmatige daad van België, alleen de mate zijner vrees is voor Duitschlands gedrag beslissend geweest. Dit België van vóór Augustus '14 nu is, aangezien het geen Duitsch bolwerk was en niets anders dan òf Engelsch òf Duitsch bolwerk zijn kan, dus een Engelsch bolwerk geweest? Engeland voorziet zijn bolwerken dan wèl slecht. Heel anders dan Duitschland het de zijne doet, zijn zij hem eenmaal in handen gevallen. Duitschland begrijpe echter één ding wel. Het moet kiezen of deelen. Òf de zware hand niet van België afgetrokken; het ingericht als bastion; vertrouwd op het Duitsche geschut, dat Duitschers bedienen zullen op zijne wallen; - òf in de ‘niederländische Eigenheit’ eene kracht gezien die zelf zich de Entente van het lijf kan houden. Het een gaat niet samen met het ander. Gelooft Duitschland in die ‘Eigenheit’, het late haar ‘militair, politiek en economisch’ vrij. Gelooft zij er niet in, het losse het Belgische vraagstuk op in den zin van Dietrich Schäfer, - maar zal dan te eeniger tijd ook voor het Nederlandsche vraagstuk staan. Is België onneembaar bastion geworden, dan zal voortaan de Nederlandsche zelfstandigheid de ‘Schönheitsfehler’ van den Duitschen vrede zijn, en zal vroeg of laat in de bureaux aan het Plein geschommeld worden naar de documenten, die onze schuld zullen moeten bewijzen. ‘België kan slechts bolwerk zijn’ beteekent: ‘die gesunde, breite, seiner Anlage entprechende Entwicklung des niederländischen Volkstums’ is maar een praatje; de Dietsche stam is goed genoeg om te worden bezeten. Ons behoud ligt in de overtuiging, die wij zullen kunnen wekken, bij Duitschland en bij anderen, dat wij meer dan bolwerk in den zin van Schäfer zijn: dat wij in het bezit zijn | |
[pagina 576]
| |
van eigen weerstandsvermogen. Tot het levendig houden dier notie behoort zeer veel: een groote mate van tucht in militair en geestelijk opzicht. Een tucht die terughoudt van alle dreigement. Niet van de waarschuwing, dat wij de beleediging, den Nederlandschen stam in het manifest-Schäfer aangedaan, diep gevoelen. Duitschland kan dien stam als dekking behouden, doch alleen, als het zich te matigen weet. Dien stam bij zijn ‘Volkstum’ in te lijven gaat boven de kracht zijner kanonnen, en wat Schäfer raadt met België te doen, is op dien noodlottigen weg de beslissende stap. Die den Dietschen stam de kracht ontzegt zelf tegen zijn ‘Verwelschung’ te waken, zal eerlang de proef moeten nemen of hij zich verpruisen laat. Wij gelooven, zonder vijandschap, in volkomen loyaliteit tegenover den Duitschen nabuur, met den meest mogelijken ernst de proef te moeten ontraden. Wij willen en kunnen Duitschlands eerlijke buur, nimmer zijn onderdaan zijn.
Wat een man van Schäfer's geestelijken rang manifesteert, is altijd van belang; - maar ontneemt geenszins haar belang aan de vraag, of het er naar uitziet dat hij de rekening, die hij der Entente aanbieden wil, betaald zal krijgen. De mogendheid, die voorwaarden als deze, reeds voorlang geventileerd, met de meeste beslistheid afgewezen zag, heeft sedert geen vorderingen gemaakt. Integendeel, zij heeft zich te weer te stellen tegen aanvallen op onderscheiden fronten. Zij doet het met bewonderenswaardige kracht en uithoudingsvermogen, zij doet het in versterkingen, opgericht meest mijlen ver in 's vijands land, en die slechts op enkele punten, zeer langzaam, een weinig afbrokkelen, nergens gevaarlijk doorbroken worden. De Engelschen staan - voor Thiepval, Courcelette, Martinpuich; hetgeen zeggen wil, dat zij, in twee maanden, precies de helft van den afstand van Albert tot Bapaume hebben afgelegd. Moeten zij op deze wijze komen te Maubeuge, te Namen, te Luik? Om van Keulen niet te spreken. Een algemeen offensief in het Westen blijft uit. De geallieerden knabbelen aan het Somme-front over een breedte van enkele tientallen kilometers; de Franschen verschaffen zich, met de grootste inspanning blijkbaar, een ietsje meer | |
[pagina 577]
| |
adem voor Verdun, en dit blijft al. Alleen kan men, gezien het getal hunner reservetroepen (dat met name bij de Engelschen nog lang niet uitgeput is), het vermoeden uitspreken, dat zij in het najaar zullen blijven vermogen, waartoe zij thans in staat zijn; dat wil zeggen: voor den Engelschen vrede niet genoeg. De ontruiming van Görz beduidt voor de Oostenrijkers in Istrië blijkbaar nog niet het begin van het einde; - en, na de bezetting van Stanislau, schijnt er in den Russischen vooruitgang in Galicië stilstand gekomen, terwijl zij benoorden de Pripetmoerassen niets gewonnen hebben. In Klein-Azië geen beslissing; evenmin tot dusver in Duitsch-Oost-Afrika, al maken de Engelschen daar eenige vorderingen. Het Balkan-schiereiland schijnt het tooneel te moeten blijven van voor de Entente beschamende voorvallen. De macht van Sarrail heette te worden gereserveerd voor het oogenblik, waarop hij de hand zou kunnen reiken aan de Russen, die uit de Dobroedsja zouden opmarcheeren tegen Bulgarije; in afwachting daarvan nam Sarrail aan het offensief op alle fronten tegelijk, waarvan men de overwinning hoopte, voorshands geen deel. Roemenië zou eerst bijvallen. Niet alleen verroert Roemenië tot dusver geen lid, maar in plaats van een eindelijk aangekondigd offensief van Sarrail is een offensief der Bulgaren gekomen, die vorderingen hebben gemaakt aan weerszijden van het door hem ingenomen front, zonder dat het veroverd terrein hun met eenige kracht werd betwist. Deze gebeurtenis beteekent nog volstrekt niet den val van Saloniki; maar maakt, ook indien alles der Entente op den Balkan verder medeloopt, de voorgenomen bedreiging der verbindingslijn Berlijn-Konstantinopel al weer heel wat moeilijker. Zoolang er Bulgaren op zijne beide flanken staan, zal Sarrail slechts over een gedeelte zijner macht vrij beschikken. En Griekenland tot vijandelijkheden tegen de Centralen te overreden schijnt als een hopeloozer onderneming te moeten worden beschouwd dan ooit. 't Kan verkeeren; wij zijn nog lang niet aan het einde. Maar dat de mogelijkheid 't zij van een Duitschen, 't zij van een Engelschen vrede zich tot dusver afteekent, moet worden ontkend. En zoolang dit niet het geval is, blijft de hoop leven - op een Europeeschen vrede. C. | |
[pagina 578]
| |
Naschrift. (28 Augustus). - Breêro, heb dank. Roemenië roert alle leden. Thans vraagt men zich nieuwsgierig af, van welke verdedigingsmiddelen, in mannen en geschut, Oostenrijk het van nature zeer sterke Zevenburgen mag hebben voorzien; of er Russen op sprong staan tegen de Bulgaren, en of deze laatsten op alles voorbereid zijn aan den Donau, zooals zij het bleken tegen Sarrail. - Kawala is hun gisteren in handen gevallen en onmiddellijk hebben Engelsche oorlogsschepen het vuur op die stad geopend. Doch het belang van dit feitje uit de krijgsgeschiedenis van den Zuidelijken Balkan zinkt in het niet bij dat der gebeurtenissen, die de eerstvolgende maand of maanden te zien geven kunnen bij en benoorden den Donau. C. |
|