| |
| |
| |
Tractatenrecht.
Ontwikkeling en inhoud der Nederlandsche tractaten sedert 1813 door Jhr. Mr. W.J.M. van Eysinga. - Den Haag, Nijhoff, 1916.
Het woord tractaat heeft tegenwoordig slechten klank. Waarvoor maakt men ze eigenlijk? Worden ze niet geschonden als men aan de naleving juist behoefte had? Houden ze langer stand dan wederzijds vermeend belang? Zijn ze wel noodig in vredestijd en baten ze wel in oorlogstijd?
Aldus de haastige onberaden vragen thans vaak uit veler mond gehoord. Geen beter middel om zichzelf het antwoord te geven, dan een blik in het hierboven vermelde boek van den Leidschen hoogleeraar, aan welks bespreking de volgende regelen zijn gewijd.
Gedurende de meest felle beroering der wereld, die ook zelfs hen die buiten den krijg staan kwelt en schokt, die alle begrip van recht schijnt te hebben uitgeschud, die vernietigt en vernielt wat in een reeks van eeuwen werd opgebouwd, is dit boek geschreven met de rustige onaandoenlijke kalmte van een geleerde, in wiens studeervertrek slechts binnenkomt wat hij er in wil toelaten. Geschreven met de nauwgezette eerlijkheid van den wetenschappelijken onderzoeker, die verzamelt, opteekent, ordent en rangschikt, om de wetenschap iets te geven wat haar tot dusver ontbrak.
Reeds in zijne Proeve eener inleiding tot het Nederlandsche Tractatenrecht, waarmede in 1906 de tegenwoordige hoogleeraar het doctoraat in de Staatswetenschap verwierf, zeide hij na den korten inhoud van zijn arbeid te hebben geschetst, dat aan ‘het algemeene deel van het Nederlandsche
| |
| |
tractatenrecht zich zoude moeten vastknoopen eene systematische behandeling van alle Nederlandsche tractaten van Staats-, privaat-, administratief- en strafrechtelijken aard.’
Dat systematiseeren zelf is de inhoud van het thans verschenen werk. Een arbeid van taai en onverdroten geduld, maar tevens een, die niet kon worden verricht zonder groote kennis van elk dier tractaten, een kennis die ze steeds allen tegelijk ter hand en voor den geest moest hebben, om te kunnen aanwijzen welke facetten van het zoo samengestelde staatsleven zich in ieder hunner spiegelen.
Geen commentaar op de tractaten sedert 1813 werd bedoeld, - slechts het geven van een ‘overzicht van den juridischen inhoud’ van het tractatenrecht.
Niet wàt in elk tractaat te lezen staat, niet een behandeling van diens inhoud, maar wèl het aanwijzen der plaats die er aan toekomt in het systeem en diens deelen. Geen dogmatiek, geen behandeling van strijdvragen, maar louter beschrijving en ordening der stof.
Een niet geringe taak waar die stof reeds bijkans een duizendtal tractaten omvat.
In de eerste periode, die de schrijver van 1813 tot 1850 stelt, zijn ze nog betrekkelijk weinige. Het zijn meerendeels politieke verdragen die op ons internationaal statuut betrekking hebben. Ze raken België, Limburg, Luxemburg. Of ze hebben betrekking op grensrecht, grenssnijdende of grensvormende rivieren, waterstaatsrecht of grensservituutrecht, of ze regelen de vaart op de internationale rivieren.
Maar de tweede helft der negentiende eeuw brengt een nieuwe periode. Natuurlijk. Langzamerhand ontwikkelen zich handel en nijverheid en komen tot een bloei als nooit te voren. Nieuwe uitvindingen vervullen behoeften en scheppen nieuwe. De scheepvaart neemt toe. Stoom en electriciteit, telegrafen en telefonen hervormen de wereld. Het verkeer groeit tot in het reusachtige. Alle natiën hebben elkander noodig in steeds stijgende mate.
Het leven der afzonderlijke volken wordt gezamenlijk wereldleven. Maar dat alles vraagt recht en regel, niet slechts nationaal, maar internationaal.
Wat dat zeggen wil voor de ontwikkeling van het sluiten van verdragen, voor de veelzijdigheid der onderwerpen die
| |
| |
regeling tusschen de natiën eischen, wordt dan door den schrijver ontvouwd.
Grensrecht en handelsverdragen blijven wel steeds de stoffen leveren voor verdrag, maar daarnevens doet voorziening in sociale behoeften ook sociale verdragen ontstaan. En waar de overheidszorg in de nationale sferen zich uitbreidt, wordt daarnevens internationale voorziening behoefte. Postverkeer, telegrafie, spoorwegen, sanitaire vragen, landbouw, visscherij, sociale wetgeving, armenzorg, zedenbescherming, automobielverkeer, schepentoezicht, tentoonstellingswezen, het zijn slechts eenige rubrieksnamen van te regelen belang. Het zoogenaamde internationaal administratiefrecht en politierecht ontstaat.
En zoo de tractatenstof zelve veelzijdiger wordt, ook zij die deze overeenkomsten met elkander sluiten, groeien in tal. Nevens de tractaten tusschen Staat en Staat, komen de collectieve tractaten waarin vele Staten gelijkelijk zich met elkander verstaan over gemeen belang. De behoefte ontstaat aan een staatrechterlijke wereldorganisatie. De groei en ontwikkeling der belangensferen in eigen kring behoeft onderlinge regeling voor het wereldverkeer. De vroeger zuiver politieke zijde der tractaten wordt langzamerhand door practischer regeling, ook wat de voorbereiding aangaat, vervangen. Conferentiën van deskundigen bereiden de regelingen voor. Er komen gemeenschappelijke bestuursorganen en politieorganen. Er komen bijzondere jurisdictiën. Men tracht vragen van volkenrecht te regelen, en ook naar de zijde van het recht een wereldorganisatie te scheppen. Organisatiën die ook zelfs den oorlog bindende rechtsregelen zouden opleggen! Ja eindelijk wordt beproefd om behalve de beslechting van bijzonder geschil, ook de staten onderling te brengen tot onderworpenheid aan vreedzame berechting.
Van al dat gansche groote gebeuren in den loop van ruim een halve eeuw, waarvan hier slechts enkele trekken worden aangeduid, geeft de schrijver in zijn eerste hoofdstuk een sobere, zakelijke, belangwekkende schildering. Maar hem die denken mocht dat in dien opmarsch der natiën naar wereldregeling, ons vaderland in de voorste rijen was gegaan, wordt die illusie ontnomen. Onze bedachtzame regeeringen hebben de nog bedachtzamer volksvertegen- | |
| |
woordiging steeds moeten meetrekken, en wij worden herinnerd aan den Minister van Binnenlandsche Zaken die, in den aanvang der beschreven periode zich nog rechtvaardigend en vergoelijkend tegenover de Kamer dekken moest met de woorden: ‘Ik ben ook geen vriend van tractaten’. Ook uit later tijd worden ons voorbeelden gegeven, en volledigheid is geenszins bereikt. -
Welken invloed heeft het tractatenrecht op dat der nationale wetgeving? Met de bespreking dier vraag vangt het tweede hoofdstuk aan. Zal de bloei van het eerste niet tot schade komen der laatste? Zal niet eenvormigheid van recht de verscheidenheid gaan vervangen? En zullen arbitragehoven en uniebureaux niet geleidelijk de taak der nationale rechtsorganen gaan vervangen? Zal, met één woord, de statengemeenschap niet vergroeien tot een statenstaat? De vrees daarvoor kwam in onze Kamer menigmaal tot uiting. Het antwoord moet natuurlijk ontkennend luiden voor heel de vierledige splitsing waarin de schrijver de tractatenstof verdeelt; voor Staatsrecht, Administratierecht, Strafrecht en Privaatrecht. Staten zijn immers niet willekeurig bijeengebrachte personengroepen. Zij die gemeenschap hebben van volksaard, taal en zeden en aldus te zamen leven, zij vormen eene eenheid en spiegelen die af in de rechtsordering die zij zichzelven geven.
De Staten, als al wat individueel bestaat, hebben zichzelf ten doel, en vrijheid en recht tot zelfbepaling zijn de voorwaarden van hun leven. De verdragen met anderen gesloten beoogen alleen bereiking en vermeerdering van eigen levensgeluk. Internationaal recht zal dus slechts in zòòverre het nationale leven kunnen wijzigen, als de belangen die het raakt tusschen de natiën gemeen zijn. Internationale rechtspraak kan alleen internationale geschillen betreffen. Nationale rechtspraak is uit den aard der zaak haar vreemd.
Zoo ook in het administratieve. Post- en telegraafverdragen raken alleen de internationale berichtensfeer. De organisatie der landswet staat daarbuiten. Handelsverdragen raken slechts goed dat van buiten komt of naar buiten gaat. En het gevoeligst van al is wel het strafrecht, voor handhaving van nationale macht.
| |
| |
Maar ten slotte het privaatrecht, het recht van iederen dag voor iedereen? Het komt mij voor dat schrijvers algemeene, zeker juiste, stelling dat de sfeer der tractaten naast de nationale ligt, die bij uitnemendheid het gebied is der landswetgeving; dat het moderne tractatenrecht er verre vandaan is het nationale recht op te zuigen; toch met eenig voorbehoud moet worden aanvaard. Zeker, ten opzichte der Haagsche internationaalprivaatrechttractaten, het zoogenaamde ‘Haagsche eerste boek’, waarop de schrijver zich beroept, is het juist. Die verdragen over huwelijk, huwelijksgoederenrecht, echtscheiding, voogdij en curateele, zij laten de landswetgeving onaangetast. Maar waarom? Omdat men daar niet materieel recht, doch alleen conflictenrecht wilde regelen, voorheen, min juist, uitsluitend als het internationale privaatrecht beschouwd; omdat men over en weder allerlei moeilijkheid wilde uit den weg ruimen ten aanzien van vreemdelingen en hun personeel statuut, en aldus de oplossing zocht voor tal van bezwaren voorvloeiende uit de landsbepalingen van openbare orde die deze stoffen beheerschen. Het groote nut dier verdragen moet niet worden onderschat, maar daarnevens mag toch wel worden gevraagd of ze inderdaad in zoo hooge mate een succes gebleken zijn als menigmalen is beweerd. Hunne geboorte was niet gemakkelijk en de vaste wil om in elk geval iets tot stand te brengen, heeft tot concessiën en exceptiën gevoerd die ze aan klaarheid en eenheid van stelsel niet altijd hebben doen winnen. Wie de namen der bijeengekomen Staten vergelijkt met die welke het slotprotocol teekenden, mist er menigeen, op wiens deelneming was prijs gesteld en de eerste gebeurtenis na Assers dood was Frankrijks opzegging. Grootscher dan het verkregene waren de plannen van dien thans verscheiden staatsman. Wanneer, om nu maar bij het begin te blijven, het voorstel van Nederland aangenomen ware, dat in een Avantprojet eenige algemeene regelen voor
internationaal privaatrecht wilde vaststellen, zou dit dan de sfeer van het landsrecht niet mede hebben doordrongen? Toen Renault de inbehandelingneming van het voorstel bestreed omdat het maar theoretisch was, wees Asser terecht er op dat verschillende wetgevingen eenige van die regelen reeds bezaten. Zou nu, wanneer het voorstel tot tractaat ware geworden onze Wet houdende
| |
| |
Alg. Bepalingen van het Koningrijk niet zijn aangevuld en alzoo de landswet den dadelijken invloed hebben ondervonden van internationaal vastgestelde regelen? En ware daardoor den gewonen burgerlijken rechter die dagelijks internationaalrecht toe te passen heeft, niet een vasten steun gegeven dien hij thans veelal derft?
Ten aanzien van het Brusselsche aanvaringsverdrag, zegt schrijver, dat het alleen toepasselijk is op internationale aanvaringen en bij aanvaring tusschen twee Nederlandsche schepen alleen de nationale wet van Nederland toepasselijk is. Formeel zeer juist alweer, het tractaat zelf steekt de hand niet uit naar de Nederlandsche nationale wetgeving. Maar invloed daarop werd toch wel bedoeld. De beweging was er eene voor uniformrecht. België wijzigde onmiddelijk zijn landswetgeving, en het Nederlandsch ontwerp dat de nationale wet in overeenstemming zal brengen met de tractaatwet zal vermoedelijk nog dit najaar ter behandeling in de Kamer komen.
De invloed die regeling van internationaal privaatrecht op de landswetgeving hebben kan en hebben moet, wordt trouwens door den schrijver zelven erkend. Wanneer hij in het vijfde hoofdstuk het privaatrecht der tractaten behandelt, wijst hij er nadrukkelijk op dat verschil van recht betreffende dezelfde rechtstof wel degelijk groot nadeel brengen kan en men op dien grond eenvormig internationaal privaatrecht heeft gemaakt, zooals met de Brusselsche zeerechtverdragen is geschied. Doch de oogst van privaatrechtelijke verdragen, zegt hij, is nog maar gering. Volkomen waar en volkomen begrijpelijk. Waar het geldt politieke verdragen te maken of de zoodanige waarbij de taak der overheid is gemoeid, de talloos velen waarbij staatsrecht, staatszorg, administratief of politierecht te regelen valt, gaat die regeling uit van den Staat, van de overheid zelf.
De betrekkingen tusschen de burgers onderling ontstaan, vragen gelijkelijk recht en regel. Maar zoolang het gaat, trachten deze zichzelf te helpen. Dat doen zij binnen de landsgrens, dat doen zij evenzeer waar het de regeling betreft van hun internationaal verkeer. Zoo schiepen zij de York-Antwerp-Rules, of trachtten zij eenheid te krijgen in assurantiebepalingen of in vrachtrecht, of in koop- en verkoopcontracten.
| |
| |
Waar die eigen kracht het doel niet kan doen bereiken hebben zij hun stuwkracht aangewend op den Staat. Zoo ontstonden spoorwegrecht, auteursrecht, merkenrecht. Zoo verlangt men eenvormige regeling van reedersaansprakelijkheid, van scheepshypotheken en privilegiën, van vrachtrecht, van wisselrecht. Dat alles is door private conventie niet te bereiken.
Eensdeels om genoemden drang te kunnen uitoefenen, anderdeels om te bereiken dat eerst de belanghebbenden zelf zich met elkander over hun internationale belangen verstaan, is b.v. het Comité Maritime International ontstaan. De Brusselsche zeerechtverdragen zijn door die Vereeniging als ontwerpen aan de Regeeringen aangeboden. Zij vormen nog slechts een deel van haar reeds volbrachten, thans tot stilstand gekomen, arbeid.
Is dan het beeld, hoe schilderachtig ook, wel geheel juist, waarbij het tractatenrecht wordt vergeleken bij een ‘rand’ om de massa van het compacte landrecht heengelegd? Ik zou eerder meenen dat het tractatenrecht ons toont hoezeer de Staten der wereld eene gemeenschap vormen trots al hunne verscheidenheid en zelfstandigheid, en dat het ons aanwijst hoe gemeenschap van belang noodwendig voeren moet tot gemeenschap van recht. Maar tevens dat daardoor het uit zijn aard nationale recht, door het internationale in geenen deele wordt bedreigd.
De heer van Eysinga heeft in de tweede helft van zijn boek in bijzonderheden uitgewerkt wat in de eerste in het algemeen was ontwikkeld, en een doorwerkt systeem gebracht in de te voren nog ongeordende stof. Hij heeft, voor wie nog twijfelen mocht, aangetoond dat die tractaten het onmisbaar cement vormen voor heel het verkeer tusschen de volken. Zoolang dat verkeer en daarmede onze moderne beschaving zullen blijven bestaan en zich ontwikkelen mogen, zoolang zal het noodig zijn de rechtsverhoudingen tusschen de Staten en de individuen waaruit ze bestaan, te regelen. De schrijver had gelijk, rustig voort te arbeiden, ondanks alles wat in deze dagen wordt doorleefd. De mismoedigheid waarop ik bij den aanvang dezer regelen wees, heeft een niet te miskennen grond. Wij gingen prat op het oorlogsrecht zooals het nu was geworden en gefatsoeneerd als product van
| |
| |
redelijke regeling, neergelegd in ernstige tractaten. Dat recht zou worden gehandhaafd in den oorlog, dien komenden oorlog waar wij altijd aan dachten, doch maar half aan geloofden, eensdeels omdat wij ons kwalijk konden voorstellen dat broodnijd of veroveringszucht thans nog onze wereldorde ondersteboven zou keeren, anderdeels omdat wij meenden dat zij die verantwoordelijk zijn voor het wel en wee der volken die ze regeeren, zich toch wel zouden ontzien om het raderwerk der internationale maatschappij roekeloos te vernielen.
Wij dachten meer aan vredewerk dan aan oorlogsrecht en droomden reeds van de Vereenigde Staten van Europa. Het is anders gekomen en met den vrede is ook het oorlogsrecht verstoven als een ijle zeepbel. Die tractaten zijn krachteloos gebleken en met den naam van represaille of noodstand wordt elke schennige daad bemanteld en verbloemd. Ook in het verkeer tusschen de burgers onderling in de vijandige staten is alle recht opgeheven en naleving van te goeder trouw aangegane verbintenissen gestempeld tot misdaad.
Wij weten nu wel dat geen vredig middel is gevonden hetwelk de macht bezit tot handhaving van het recht tusschen Staten. Maar wij weten evenzeer dat eenmaal vrede komen moet; dat de thans nog woedende verdwazing eenmaal een einde zal nemen, en het statenverkeer zijn ontwikkelingsgang hernemen zal, omdat het was ontstaan uit natuurlijken drang en behoefte. Dan zullen de betrekkingen worden hersteld, dan zal weer worden aangeknoopt en voortgezet wat verbroken of tot stilstand was gebracht, en wederom zal het tractaat en zijn recht zijn wortelen schieten in den bodem van alle volken. Omdat ze bestemd zijn met elkander te leven en in elkanders nooden, te voorzien. Dan zal het goed zijn dat ook Nederland toone zijn internationalen arbeid te willen hervatten en van zijn ‘modeartikel’ zooals van Eysinga het heeft genoemd een bruikbaar werktuig te maken. De noodzakelijkheid daarvan kan uit zijn nuttig boek worden geleerd.
B.C.J. Loder. |
|