De Gids. Jaargang 80(1916)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 427] [p. 427] Verzen. Resurrectio mystica. Waar 't schroeiende geblaf van honden om mij staat Martlen de nachten door droomen mijn lichaam tot Mijn kloppend leven aan den dag vindt nieuw genot In de temptatie voor zijn koperrooden haat. De nachten spuwen stank; de dagen zijn verrot. Leven, leven dat in ontbinding overgaat... Het laatste zware, tranenzware weten laat Mij sterven tot den eeuwig-groenen groei van God. Zoo zal ik tot zijn gudsend bloed toe mij verhitten, En worden tot zijn vleesch, en aan zijn tafel zitten, En eten van zijn brood en drinken van zijn wijn. Zoo word ik eindelijk en stervende geboren Tot mijn waar zelf, en zie het stiller branden gloren In 't hittig laaien van het eeuwig eendre zijn. 1912. [pagina 428] [p. 428] Nimmermeer. Een ziek symbool, ligt bleeke zon aan lage lucht, Waaraan, als aan een slagers-schort, rood bloed blijft kleven; De zon bloedt traagzaam aan de lage lucht haar leven Teloor, leekend, gelijk een zware beursche vrucht. Nu is mijn bloed het bloed van allen en verweven Met al het streven van het niet te stillen al. Wee mij! Omdat ik weet dat je niet komen zal Heb ik mij deze staag-geschraagde smart gegeven Van steeds te wachten naar jë eindelijken keer; Van steeds te luistren op het ruischen van je woorden; Van steeds te staren naar het waren van je schijn... Dit zal mij dan het laatste en traagst verlangen zijn. De duisters trekken saam om de zon te vermoorden: Zij zinkt den nacht in die zal wijken - nimmermeer. 1912. Victor E. van Vriesland. Vorige Volgende