De Gids. Jaargang 80
(1916)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| |
Buitenlandsch overzicht.27 Juli 1916.Het Engelsch-Fransche offensief aan de Somme heeft nog tot geen doorbraak geleid, en deze was noodig, wilde er eene beslissing van komen. De Duitschers hebben een geweldigen aanval te doorstaan gehad, maar zijn niet bezweken. Het is ongetwijfeld de krachtigste aanval die nog in het Westen tegen hen is ondernomen. Het succes is veel grooter geweest dan indertijd dat in Champagne, maar is toch plaatselijk succes gebleven; een terreinwinst van ettelijke dorpen; meer niet. Aanvankelijk kwamen de Franschen het snelst vooruit: in enkele dagen tot bij Péronne. Toen hebben zij halt gemaakt, om te wachten tot ook de Engelschen verderen voortgang zouden hebben te boeken in de richting van Combles en Bapaume. Daarop is, in de tweede helft der maand, een gigantisch en schier onafgebroken gevecht gevolgd om de dorpen Contalmaison, Bazentin-le-Petit, Longueval, die in handen der Engelschen zijn gebleven; nu eindelijk melden zij ook de verovering van Pozières. Doch de tegenstand der Duitschers is nergens gebroken. Het is duidelijk dat zij versterkingen kunnen hebben doen aanrukken, en (wat alles zegt) zonder hun front op andere punten dermate te ontblooten dat het dáár bezwijken moest. Zij kunnen dus nog versche manschap ontbieden uit het binnenland. Wat niet meer mogelijk schijnt, is het vervoer van troepen van het eene, minder bedreigde front naar het | |
[pagina 380]
| |
andere: van Oost naar West, en omgekeerd. Daartoe is de aanval der verbondenen te algemeen: nergens laten zij den vijand meer rust. Het zal er dus nu op aankomen of inderdaad de Duitschers stand kunnen houden op alle fronten tegelijk. Tot dusver kan men zeggen dat zij nòch Verdun hebben behoeven los te laten, nòch in het Oosten te wijken, terwijl zij aan de Somme eenig terrein verloren hebben, doch elken voet gronds hardnekkig blijven verdedigen en ook dáár geenszins in verwarring zijn gebracht. Benoorden de moerassen hebben de Russen nog steeds weinig bereikt. Het meest bedreigen zij de grens van Hongarije, en de politieke druk op Roemenië is grooter dan ooit. Roemenië schijnt er zeer ernstig over te denken zich in den oorlog te storten tegen Oostenrijk en tegen Bulgarije. Want het zal oorlog hebben te voeren naar twee zijden. Of het den inval in Zevenburgen zal wagen schijnt hiervan afhankelijk, of de Russen een leger over hebben om Bulgarije aan te vallen van uit de Dobroedsja. Mocht dit inderdaad het geval zijn, dan zou Bulgarije tusschen twee vuren komen: dat der Russen en dat der Anglo-Franschen van Sarrail. Aldus tegen een Bulgaarschen overval gedekt, zou Roemenië de moeilijke expeditie tegen het Zevenburgsche bergland aandurven, nu de Oostenrijkers èn tegen Italië èn tegen de Russen in Galicië de handen vol hebben. Zevenburgen is van nature evenwel zeer sterk; wellicht dat ook een geringe krijgsmacht er in slaagt, zoo niet het land te behouden, dan toch de verovering er van tot een tijd-, bloeden schattenroovend werk te maken. Of de trouw der onderdanen van Roemeensche nationaliteit voldoende ondermijnd is om te mogen verwachten dat van het land zelf uit den invaller de hand zal worden gereikt? Tot dusver hebben de onderdanen der monarchie, zij mogen dan niet allen met dezelfde gevoelens den afloop der groote worsteling tegemoet zien, nergens een opstand gewaagd: noch de Bosniaken en Kroaten na de aanvankelijke overwinningen van Servië, noch de Slowaken toen de strijd in de Karpathen woedde, noch de Italianen van Trentino en Istrië toen Italië den oorlog had verklaard. De hechtheid der monarchie is veel grooter gebleken dan menigeen verwacht had. | |
[pagina 381]
| |
Jellicoe's rapport heeft niet aannemelijk gemaakt, dat, in den slag bij Jutland, de Engelschen het initiatief hebben bezeten. Beatty is overvallen; hij heeft het ongelijke gevecht manmoedig aanvaard in de hoop dat Jellicoe tijdig genoeg opdagen zou om den vijand te vernietigen. Zoodra Jellicoe ter plaatse was, keerde de Duitsche vloot terug; hij heeft haar slechts een kort oogenblik kunnen beschieten. Het merkwaardigste van het geval is die terugtocht. ‘De vijand hield aldoor af, onder dekking van de duisternis en van torpedo-jager-aanvallen.’ Het blijkt dus, dat, bij duisternis, de Duitsche vloot, ondanks haar minderheid in torpedojagers, onvernielbaar bleek; ‘zwaar gehavend’ is zij op dien nachtelijken tocht vermoedelijk wel. Jellicoe is er te laat bij geweest, om haar bij daglicht te kunnen omsingelen, in welk geval haar lot bezegeld zou zijn geweest. Dat de Duitsche destroyers zich dien nacht voortreffelijk moeten geweerd hebben, is duidelijk; zij streden tegen een overmacht van Engelsche destroyers. De slag schijnt drie dingen te hebben geleerd: 1o. dat de Duitsche verkenningsdienst te water die der Engelschen in deugdelijkheid overtreft; 2o. dat de Engelsche home-fleet, zoodra ze in haar geheel beschikbaar is, inderdaad de ‘Hochseeflotte’ meer dan aan kan; 3o. dat de navale taktiek, het zeemanschap en de vuurleiding der Duitsche marine voor die der Engelsche stellig nie onderdoen.
Wat beteekent het aftreden van Sasonow, den man der Russische Balkanpolitiek? Dat Rusland weer naar het andere, het Oost-Aziatische doel zou afzwenken? een weg inslaan, op welken het Duitschland niet tegen zich vindt? De Centralen zouden het gaarne willen gelooven; - maar is het te gelooven? De militaire actie van Rusland wijst het anders uit, en Engeland is, of houdt zich, volkomen gerust. Het veiligste is voor de waarheid uit te komen, dat de reden van dit aftreden onbekend is.
De Norddeutsche Allgemeine heeft, het Duitsche oorlogsdoel als ‘versterking van als Duitschlands toekomstige positie’ omschreven. De Vossische is hiermede niet tevreden. Zij vraagt om precisie, en daarmede niet te wachten tot de strijd tot | |
[pagina 382]
| |
een beslissing is gekomen. Maar precisie is juist wat de Rijkskanselier vermijdt, en vermijden wil. Precisie zal den tegenstand stijven, want Duitschland heeft blijkbaar heel wat te vragen, en hij stelt zich niet voor dat de vijanden het toestaan zullen eer zij zich afgestreden voelen. Nog altijd hoopt Duitschland dat één of meer der verbondenen, ademloos geworden, Engeland alleen zullen laten staan en zich laten vinden voor een particulier beding. Is deze hoop gegrond? Dat Engelands hulpbronnen die van Rusland en Frankrijk overtreffen is duidelijk; - even duidelijk dat tot dusver van een neerzijgen 't zij van Rusland, 't zij van Frankrijk, geen sprake is. Dat de vrede dichterbij zou zijn dan men meent wordt door velen te verstaan gegeven - in Duitschland. Zal niet de wensch de vader der gedachte zijn? Niet anders dan de Norddeutsche spreekt Bülow, in zijn pas verschenen Deutsche Politik.Ga naar voetnoot1) Een zéér bijzondere lectuur; de man die tijdens den oorlog zóó gekuischt kan schrijven is wel een zeer ongemeene verschijning.Ga naar voetnoot2) Tijdens den oorlog, want het boek is volstrekt geen herdruk, het is een omwerking van Bülow's inleiding tot het vóór den oorlog verschenen verzamelwerk: ‘Deutschland unter Kaiser Wilhelm II.’ Het boek is (als in 1913 het artikel) een terugblik op Duitschlands geschiedenis sedert 1897, toen de schrijver de portefeuille van buitenlandsche zaken aanvaardde; - maar de terugblik wordt thans geworpen uit het tweede oorlogsjaar, en de geschiedbeschouwing wordt telkens onderbroken door toepassingen op de tijdsomstandigheden; ook door toekomstbespiegelingen. ‘Es handelt sich nicht darum, dass wir nicht vernichtet, nicht verkleinert noch zerstückelt, noch ausgeraubt werden, sondern um ein Plus in Gestalt realer Sicherheiten und Garantien als Entschädigung für nie gesehene Mühen und Leiden, wie als Bürgerschaft für die Zukunft. Gegenüber der Stimmung, die dieser Krieg gegen uns zurücklassen wird, würde die einfache Wiederherstellung des Status quo aute bellum für Deutsch- | |
[pagina 383]
| |
land nicht Gewinn, sondern Verlust bedeuten. Nur wenn die Verstärkung unserer politischen, wirtschaftlichen und militärischen Machtstellung durch den Krieg die durch ihn entzündete Feindschaft erheblich überwiegt, werden wir uns mit gutem Gewissen sagen können, dass unsere Gesamtlage durch den Krieg verbessert wurde’ (Inleiding, bl. XII). Daarnaast wordt een ander doel gesteld: ‘die Verbindung zu festigen mit solchen Staaten, mit denen Deutschland in diesem Kriege nicht die Waffen kreuzte.... Muss Deutschland durch Vergrösserung seiner Macht in die Lage versetzt werden, die durch diesen Krieg unendlich verstärkten und gesteigerten alten Feindschaften zu ertragen, so täte es nicht gut, nicht auf die Freundschaft derer Wert zu legen, die ihm im Kriege nicht Feinde waren’ (aldaar, bl. XIII). Dit is in de eerste plaats voor Amerika geschreven. Ook voor ons? ‘Niemand in Deutschland denkt an die Wiedereroberung der Mündungsgebiete des Rheins. Die uneingeschränkte Selbständigkeit und die volle Souveränität der Niederlande sind von uns immer respektiert worden, wir werden sie auch in Zukunft auf das gewissenhafteste achten. Wenn viele Patrioten hoffen, dass wir die Stellung, die wir mit Strömen von Blut in Belgien und insbesondere an der belgischen Nordseeküste gewonnen haben, dauernd behaupten werden, so entspringt solcher Wunsch der naheliegenden Erwägung, es könne nur diese Stellung uns gegenüber Rachegelüsten und neuen Angriffen unserer Gegner wirkliche und dauernde Sicherheit gewähren. Aber kein Verständiger wird sich mit dem Gedanken an die Wiedergewinnung von Gebieten tragen, deren Erwerbung keine strategische oder wirtschaftliche Notwendigkeit für uns ist’ (bl. 261-'62). Dit laatste is voor ons niet zoo geruststellend als het is bedoeld. Er bestaat nog zoo iets als het telegram van von Jagow aan Lichnowski van 4 Augustus 1914: ‘Het ligt voor de hand dat wij niet met voordeel Belgisch grondgebied zouden kunnen annexeeren, zonder tegelijkertijd grondgebied te verwerven ten koste van Holland’.Ga naar voetnoot1) Wij zien dit in: blijft Duitschland te Zeebrugge gevestigd, | |
[pagina 384]
| |
onder welken titel ook, dan wordt licht, bij het volgend conflict, het gebruik van Nederlandsch grondgebied ‘strategische Notwendigkeit’, 't zij voor den aanvaller der Duitsche Noordzeekust-positie, 't zij voor haar verdediger. Wij kunnen uit Bülow's voortreffelijk geschrift leeren, staatkundige vragen met nuchterheid te beschouwen. Die nuchterheid doet ons begrijpen, wat, voor een ingeklemd Nederland, ‘die Festigung der Verbindung’ zou beteekenen en alleen zou kunnen beteekenen. Wij wenschen dat die toekomst ons bespaard moge blijven. Wij wenschen het. Wat doen wij er voor? Niets, en wij vermogen ook niets. Wij zouden de gevaren onzer tegenwoordige positie alleen hebben kunnen ontgaan, door ons in den oorlog te begeven aan de zijde der Entente, dat wil zeggen, door ons, uit een verwijderd, in een onmiddellijk gevaar te storten; door het onheil, dat misschien over ons zal komen, tegemoet te loopen en het naar het leven te staan. Wij zijn niet sterk genoeg, om dat te kunnen wagen. Het is niet anders. Wij moeten de gevolgen onzer onmacht ondervinden; het jongste Oranjeboek en de maatregelen van Engeland ten opzichte der Nederlandsche visscherij leeren het. De een legt onze protesten met dezelfde gelijkmoedigheid naast zich neer als de ander. Of wij ze daarom na moeten laten? Neen. Eens heeft van de Spiegel, toen Raadpensionaris van Zeeland, te midden van een heftigen partijstrijd, een staatsstuk opgesteld, waarin nòch der eene, nòch der andere partij naar den mond werd gesproken; hij heeft het gedaan in de zekerheid, dat zijn vertoog, op het oogenblik dat het aangeboden werd, machteloos zou blijken. ‘De Aucteur heeft zich niet gevleid, dat zijne propositie thans smaak zou vinden; hij heeft althans een monument willen oprigten van bedaarde sentimenten.’ In de ‘propositie’ zijn denkbeelden uitgesproken, die, hoewel niet letterlijk verwezenlijkt, toch de kern der toekomstige staatsontwikkeling beter benaderd hebben dan het partijgeblaat van Patriotten en Prinsgezinden, dat hij er, in 1784, niet mede overstemmen kon. Blijven ook wij getuigen voor belangen welke den uitnemenden Bülow ontgaan, een schrijver, die, te midden van een oorlogsopwinding zooals de wereld ze sedert Napoleon | |
[pagina 385]
| |
niet gekend heeft, de belangen zijner natie weet te bepleiten in den toon van een edelman, doch wiens geschrift diep teleurstelt om de mate waarin het de nationale belangen uit die der menschheid isoleert. Arm Europa, waaruit de kleine natiën zouden zijn verdwenen, en dat zonder ander uitzicht zijn zou dan dat van zelfvernietiging in een hervatten strijd tusschen de kolossen van thans! Moet van de Spiegel gelijk krijgen, dat het eenig gevolg van het oprichten van het monumentje wellicht zijn zal, dat de wereld het eenmaal met schreiende oogen zal aanzien? En ook dàn er aan gewerkt: beter althans den spijt der toekomst, dan haar vervloeking te oogsten. Wij zullen dezen wereldstrijd niet mede beslecht hebben; wij kunnen het niet. Wij kunnen alleen, getuigende en ons gedragende, voor een gering deel althans de notie doen bewaren dat er in de wereld nog hooger bestaat dan het oogenblikkelijk belang van elk harer deelen; dat er, ook in deze wereld van bloed en tranen, eene ultima ratio humanitatis leeft die tijdelijk overbulderd kan worden door de ultima ratio regis, doch nooit tot zwijgen gebracht.
C. |
|