| |
| |
| |
Verzen.
Zingend verbeiden.
Nog zie ik niet wie gij zijt,
Die in de lichtende verte
De geborene van de droomen
Van eenmaal - en zekerheid
Dat gij mijn nood hebt vernomen -
Dat gij de blijvende zijt
En de zeer goedertieren -
Door mijn verscheidenheid
Henen de zilvren riviere,
Maar immer vliedend en komend -
| |
| |
Door heel mijn weze' en voorbij
Al het mijn wezen aanhanklijke -
O, Gij, die altijd in mij
Maar nimmer gevonden werd
Dan stervend, en als een verloorne -
Hoe zingt gij nu door mijn hert
O, Gij, die nadert, en die
De verten beheerscht met uw komen -
Verheven in rust en verblijd,
Overmachtig en zeer goedertieren -
Gij aan wier voeten de tijd
Glijdt als een lichte riviere -
Nog zie ik niet wie gij zijt,
Gij, de heerschende van de verte -
Maar de wind van uw zekerheid
| |
| |
| |
Uitvaart der zaligen.
Wij, die de oude geheimen kenden
In de schaduw van elkanders haren -
Voor een droom van het eiland der blijden
In een ver windstil licht -
Bijeen, en dit zwijgen bewaren -
In het geweld dezer duistren
Werend verblijven de maat onzer tijden,
Bleek in dit donker gericht.
Wij, die - tezamen ontwakend
Hoorden de zaligen zingen
Achter den wind en van over
Maanhelle zee van den dood -
| |
| |
Wij zijn gered en beveiligd
Binnen den schemer der aandacht
Van dit verheevne en vermogen
Te zweven in glinstrenden toover
Door dezer duisteren nood.
En eens, als verlangen te groot wordt
Uit deze wereld te ontkomen,
Zullen wij ruischen van harpen
Hoore' en in maanlichte luister
Zien onze baan over zee -
Dan, wijl de wind der geheimen
Zwelt in de zeilen der droomen
Zingend, en wij op den boeg staan
Bleek en vervoerd in den duister,
| |
| |
| |
Aan den zoom van wind en wereld.
‘His heart rose like a wave: his life swung on the crest of that wave: and as a wave he broke in a flood of longing and desire....’
Fiona Macleod.
Aan den zoom van wind en wereld
Woont een schoone vrouwe -
Waar geen paden henenleiden,
Waar zij in de lichte, wijde
Verten al de zee kan speuren -
Waar alleen de zwervers komen,
Waar de dingen àl gebeuren
In het licht van ijle droomen -
In der aarde heemlenwijd vertrouwen
Doelloos, aan den zoom van wind en wereld.
Allen ben ik door den wind ontnomen
Maar haar heeft hij mij gegeven -
En wij zijn elkaar als wind en golven,
Immer weer verrijzend en bedolven
In dit leven, en onzegbaar eigen -
En wij zwerven veilig en getweeën
Door het zingen en het hooge zwijgen
Van de ruimten boven aarde en zeeën -
Wij, die naar elkander overzweven,
Want zij is mij door den wind gegeven
Die mij zingend allen had ontnomen.
| |
| |
Oud als wind en wereld, als de goden
Jong en zonder doel en overmachtig
Hooren wij de waatren van het einde dreunen,
Waar wij in elkanders armen leunen
Voor den nacht - en waar de schuimen waaien
Zijn wij onder schemering bedolven -
En wij gaan, en als het overzwaaien
Van een zeemeeuw boven donkre golven
Is haar loop, zoo onbewust en prachtig -
En wij gaan, jong, zonder doel en overmachtig
Langs de wereld met den wind, en als de goden.
Aan den zoom van wind en wereld -
Aan de grens van droom en leven
Waar geen paden henenleiden,
Waar het einde van de tijden
Zingt, en waar de stem der zeeën
Machtig is over de landen,
Zijn wij zwervend en getweeën -
En met saâmgevlochten handen
Staan wij - zonder woorden - zonder namen -
Voor dit wonder - onuitspreeklijk samen
Aan de grens van droom en leven -
Aan den zoom van wind en wereld.
A. Roland Holst. |
|