De Gids. Jaargang 80
(1916)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
Bibliographie.Het Schoone Mysterie, door Herman Middendorp. (Amsterdam, Van Holkema & Warendorf.)Herman Bahr, de auteur van Die grosse Sünde, van Die schöne Frau en Fin de Siècle; de verteller en criticus, die, om het naturalisme weg te duwen, de decadentie uit Frankrijk den Rijn over bracht; met Arno Holz stichter der Freien Bühne en te Weenen de leider van de ‘modernen,’ heeft nu een roman geschreven, Himmelfahrt, een verhaal van het zoeken naar kerksch geloof, het hunkeren van een vermoeiden genotzoeker naar den stut van het katholicisme. Evenals zijn hoofdfiguur, de ontgoochelde graaf, is de schrijver meermalen van levensbeschouwing veranderd. Maar heeft bijvoorbeeld de abbé Prévost, de onsterfelijke schrijver van Manon Lescaut, niet tweemaal het geestelijk kleed en tweemaal de soldatenjas aangetrokken? In Bahr's boek wordt de oorlog te pas gebracht - ook hiermee vergroot de schrijver de belangstelling. Zijn taak was betrekkelijk makkelijk; vermoeidheid kennen de meesten onzer en wie heeft dan niet naar godsdienst verlangd? - Iets ongemeens heeft onze landgenoot Herman Middendorp beproefd. Hij wilde de behoefte aan zulken steun, aan deze ziele- en levensvulling bij een zeventienjarig gymnasiast teekenen: den zoon van hartelijke, gewone, geenszins felanticlericale, evenmin kerksche ouders, van wie de jongen gescheiden leeft, uit Indië naar hier gezonden voor het onderwijs. In een ongenoemde stad van het zuiden (men denkt aan Maastricht) woont de knaap... op kamers en is veel alleen. Ook is hij wat gesloten van aard geworden en de omgeving oefent nu invloed. Op de bijzonderheid der ‘kamers’ na, aanvaardt men de | |
[pagina 197]
| |
situatie volgaarne. Als de lezer haar nu ook maar doorvoelde, doorleefde! Doch in het eerste gedeelte van zijn verhaal, dat juist het ongewone, het moeilijke is, stelt Herman Middendorp teleur. Met zijn ietwat precieus-eenvoudige taal, waarin nog al eens een woord onnoodig herhaald wordt, heeft hij niet dien kostbaren eenvoud bereikt, waarin wij als de naakte ziel, de roerselen van het diepst menschelijke, zonder iets dat ons afleidt, kunnen aanschouwen. De verteller komt pas op dreef, wanneer zijn Rudolf zich aan de obsessie, aan het een dwang geworden ontkiemd-geloof ontworstelt en dit plaats maakt voor het warm menschelijk-gevoel van kinderliefde, van geluk bij de moeder. Daar zijn goede bladzijden; doch zulk een terugkeer in dubbelen zin tot de ouders, is in vele andere gevallen dan dat van het afgedwaald-zijn naar een vreemde kerk mogelijk. Het speciale: wat die kerk had kunnen zijn en ten slotte voor Rudolf niet is, - de heer Middendorp blijft in gebreke het ons bloot te leggen. Zelfs is hij in zijn karakteriseering van kerk en geestelijken min of meer banaal. Roomschen zullen hem daarin wellicht partijdig noemen; ik zou willen spreken van een ietwat grove oppervlakkigheid. Met het fragment, waarin Rudolf zijn moeder terugvindt, heeft de schrijver mij ontroerd. J.d.M. | |
De Paupers, Roman uit de Indo-Europeesche samenleving door Victor Ido. Amersfoort, Valkhoff & Co.Het Realisme, eindelijk beu van de kosjere keuken, heeft zich breed-uit aan de Indische rijsttafel gezet. Anders gezeid: het Realisme - we moesten eigenlijk van 'n soort Naturalisme spreken, maar dat tooverwoord roept zóó machtige geesten op... - na jarenlang het leergraag Hollandsch publiek onderricht te hebben in wat 'n chochem, 'n sjlemiel, 'n souger, enz. enz. is, heeft nu een cursus geopend in Totok en Indo, mata glap, ronggèng, etc. Ons leeren is spelen, en loopt 't een beetje mee, dan kunnen we zonder eenigen twijfel, zooals we vroeger in n wip de moreinoe hebben gehaald, 't volgend jaar het Indisch groot-ambtenaarsexamen doen. De Paupers althans behoort zeer zeker tot de buitengemeen prettige leermeesters in al deze wetenswaardigheden, want een gewoon-goed boek, een boek van gezonde middelmatigheid is het óók. De schrijver slaagde erin, zoowel uitzonderlijk-nobele figuren, Tjang Sina en Grootvader Sam Portalis, als die van een zeer zinnelijken geweldenaar gelijk Boong Portalis, levenswaar te beelden. Natuurlijk ontbreekt ook in dit | |
[pagina 198]
| |
Indisch boek het occulte element niet. Maar daarmee heeft de auteur een beetje geschipperd. Hij heeft de aarzelingen gekend wier afwezigheid een stuk als De Vader van Augusta de Wit in de gelegenheid stelde zoo sterk-eerlijk te zijn, zoo volledig te slagen. En zooals de afwezigheid van dergelijke weifelingen - gelijk ik destijds uiteenzetteGa naar voetnoot1) - soms de visionnaire kracht eens kunstenaars bewijst, zoo toont de aanwezigheid een zekere visionnaire zwakte aan. En dit gebrek aan kracht openbaart zich dan ook niet alleen daarin, maar tevens, zij het slechts een enkel maal, in een verzwakkende herhaling van het reeds gezegde of in een onverwachte vernuchtering, als ware er een plotse breuk in het sensitive en visionnaire leven van den auteur gekomen en of hij, vreemd, vergeten hadde wat hij pas zoo nadrukkelijk zei. Maar ik herhaal het: dit gebeurt slechts uiterst zelden. Overigens: niets dan goeds; er leven een paar lieve, jonge vrouwen-figuurtjes in het verhaal, Daï en Nini. Mr. van Vierzen Pel, de president-rechter, is in zijn hartstocht voor Daï zoowel als in zijn immer indachtigzijn aan zijn positie, zeer raak gebeeld, en dat zonder eenig valsch pathos, of de geringste mooimakerij. Kortom, om nu maar niet al de welgeslaagde figuren gedétailleerd te bespreken, de doorschouwingsinnigheid van den schrijver reikt overal diep genoeg, om ons duidelijk te doen gevoelen, dat ook deze Indo-Europeesche samen-leving precies als al hare zusteren van ons tijdvak, eigenlijk een apart-leving is van in dwaasheid en wanen bevangen, elkaar hatende en minachtende coterie'tjes en individuen.
M.H. van Campen. |