De Gids. Jaargang 80(1916)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] Verzen. De linde geurt. De linde geurt, de linde geurt, en zonnevonken spelen, o hart, dat muit, o hart, dat treurt, wees sterk, de vogels kweelen. In 't hofken zit een vink, die slaat vanaf d' al-eersten dageraad, bij 't krieken, hij riep mij voor het open raam, ik noemde een oud-beminden naam, en hoorde duivenwieken. Al was mijn hart ook zwaar en bang, 't breekt uit in luiden liederzang om 't leven, ik heb den schoonen dag aanschouwd, de linde geurt en levend goud kwam langs de blaêren zweven. De linde geurt, de linde geurt, de zonnevonken trillen, niet langer muit, niet langer treurt, mijn denken, voelen, willen. [pagina 128] [p. 128] Morgen. Nu waait door de luchten een zachte muziek, 't is windzang en vogelen-zingen, 'k ontwaakte door 't teer-gouden uchtendgekriek en ruik den geur van seringen. Had ooit de hemel zoo'n fijn-blauwen tint, geurden zóó zoet wel de hagen, zingt niet de wind, bemint, bemint, wil durven en wil wagen? Ik schouw de rooskens, rozen-rood, de meidoorn langs de wegen, kom gaan wij, lieve speelgenoot, den jongen morgen tegen. De dauw glanst in het zilvergras, in 't paars gebloemt van klaver, op d' ouden straatweg nadert ras een ruiter op een draver. De gaarde is nu van wondren vol, daar bloeien violieren, de sneeuwkop heft zijn hoofd vol wol, blaas, Lief, en pluizen zwieren. [pagina 129] [p. 129] Roode zon. Roode zon glanst in het bosch, almaar mooier, mooier, juweelen woei het briesje los, werd een milde strooier, 'k hoor ze tikken op den grond in den stillen avondstond. Roode zon op rood tapeet van gevallen blaêren, fonkeling van tooverkleed, schoon om naar te staren, rijst al hooger ook de nacht, ik geniet nog van uw pracht. Roode zon op donkren stam 'k wil uw beeld meedragen, blink' in droomen mij uw vlam, gaat mijn moed vertsagen, blijve uw wonder mij nabij, roode zon en beukenrij. Joannes Reddingius. Vorige Volgende