De Gids. Jaargang 80
(1916)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 479]
| |
Tristan en IseutGa naar voetnoot1).I.Nog steeds blijft het oude verhaal der gelieven van Cornwall een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefenen op geleerden en kunstenaars. Of men gewapend met het scherpe ontleedmes der kritiek de verschillende delen der legende van elkaar tracht te scheiden, of wel met dichterlike scheppingskracht begaafd ze in nieuwe vormen concipieert, steeds komt men onder de bekoring van de eeuwige schoonheid dier tragiese liefde. De muziek en de poëzie van Wagner's Tristan und Isolde heeft nog kort geleden in ons land de herinnering verlevendigd aan deze legende; Bédier's artistieke bewerking heeft reeds de negentiende druk beleefd en is in menige taal, ook de onze, overgezet; Passerini heeft in Italië nog heel kort geleden een nieuwe rekonstruktie beproefd. Vele geleerden, als Golther, Loth, Zenker, Kelemina, Miss | |
[pagina 480]
| |
Schoepperle en anderen hebben in de laatste tijd de legende van verschillend standpunt uit bezien en nieuwe gezichtspunten geopend, zodat er na het bekende GidsartikelGa naar voetnoot1) van van Hamel reden bestaat om voor de lezers van dit tijdschrift nader op de kwestie terug te komen en aan de hand van de jongste onderzoekingen onze mening omtrent sommige punten uiteen te zetten.
Laten we in het kort het verhaal in de herinnering terugroepen, zoals we dat lezen in de bewerking die Eilhart van Oberg aan het eind der twaalfde eeuw heeft vervaardigd voor Mathilde, dochter van Eleonora van Poitiers en vrouw van Hendrik de Leeuw, een bewerking die heel dicht bij het helaas! verloren gegane origineel schijnt te staan. Hier en daar zullen we ook enkele trekjes ontlenen aan het Oudfranse fragment van Béroul. Aan het hof van Tintagel in Cornwall leeft Tristan, de neef van koning Mark. Zijn vader, Rivalin, koning van het land van Loonois, had hem toevertrouwd aan de trouwe Governal, die hem onderricht had in allerlei mannelike oefeningen, in rijden, wedren, sprong en worstelen, in het werpen met lans en steen, en hanteren van het zwaard. Nu was hij van Loonois naar het hof van koning Mark gekomen om zich verder te vormen totdat het ogenblik zou gekomen zijn dat hij tot ridder zou geslagen worden. De jonge Tristan had reeds enige tijd bij zijn oom doorgebracht, toen de komst van de Morholt schrik bracht over het land. Het was een geweldig krijger, sterk als vier man. die de rijken in het rond onderwierp aan de heerschappij van zijn zwager, de koning van Ierland. Opeisen kwam hij de schatting die Cornwall in geen vijftien jaar had opgebracht, nl. een derde van alle kinderen gedurende die tijd in het land geboren. Tristan, pas geridderd, aanvaardt het tweegevecht. Na harde strijd vlucht de Ier; zwaargewond wordt hij door zijn makkers opgenomen. Toen Iseut, de dochter van Ierlands koning, bij hem kwam, mocht haar wonderbare kennis van kruiden hem niet meer baten; hij was reeds gestorven. Zij trok het stuk van Tristan's zwaard, | |
[pagina 481]
| |
dat in de wonde was blijven steken, eruit en bewaarde het. Maar ook Tristan was gewond. Het zwaard van zijn tegenstander was vergiftigd. Geen geneesmiddel hielp. Ieder ontvluchtte hem wegens de ondragelike stank die zijn wond verspreidde. Toen liet hij zich in een boot dragen - alleen zijn zwaard en zijn harp nam hij met zich - en gaf zich over aan wind en golven. Tot zijn schrik dreef hij naar de kust van Ierland, maar zijn ziekte had hem zó veranderd dat niemand hem herkende. Hij gaf voor minstreel te wezen, Pro van Iemsetir genaamd, en door zeeroovers te zijn overvallen en gewond. Met medelijden vervuld voor de zieke man, zond de koning naar zijn dochter om de vreemdeling te genezen. De kruiden die de bode terugbracht waren krachtig. Tristan genas en vertrok weder zonder evenwel Iseut gezien te hebben. Groot was de vreugde van koning Mark, toen hij zijn neef wederzag. Hij verklaarde niet te willen trouwen, opdat Tristan zijn erfgenaam zou zijn. Zijn baronnen evenwel drongen er bij hem op aan dat hij een vrouw zou nemen en toen ook Tristan zich bij hen voegde, gaf de koning, hoewel onwillig, ten slotte toe. Hij raapte een lang, prachtig vrouwenhaar op dat twee zwaluwen juist hadden laten vallen en verklaarde dat hij wilde huwen met de vrouw aan wie dat haar toebehoorde. De baronnen meenden dat de koning de spot met hen dreef en dat Tristan hem dat zonderlinge antwoord had ingegeven. Maar de jonge held nam het haar aan en beloofde de schoone bezitster ervan op te zoeken en naar zijn oom te leiden. En weder geeft hij zich over aan de willekeur van wind en golven, en wederom wordt hij met zijn metgezellen naar de kust van Ierland gedreven, waar hij voorgaf Tantris te heten en koopman te zijn. Nu was er een draak die het gehele land verwoestte; de koning had zijn dochter en de helft van zijn rijk beloofd aan wie er in zou slagen het monster te doden. Tristan trekt erop uit en het gelukt hem na heftige strijd de draak te verslaan. Als zegeteken snijdt hij de tong uit de bek van het ondier. Maar uitgeput en half verbrand door de vlammen die de draak gespuwd had, valt hij in zwijm. Daarvan profiteerde de seneschal van de koning om zich de eer van de overwinning toe te kennen. Maar | |
[pagina 482]
| |
prinses Iseut vertrouwde hem niet; vergezeld van haar dienaressen Perenis en Brangien begaf zij zich naar de plaats van het gevecht en vond daar Tristan bewusteloos. Ze bracht hem naar de stad en verzorgde hem. Eindelik opende de vreemdeling de ogen en.... glimlachte: hij had het doel van zijn tocht bereikt, de vrouw die zich over hem heenboog was degene die hij zocht. Maar Iseut vroeg zich af waarom de gewonde mocht geglimlacht hebben. Zij herinnerde zich dat ze zijn zwaard niet had schoongemaakt, en haastte zich dit nu te doen. Het zwaard was geschonden, er ontbrak een stuk aan, juist gelijk aan dat wat in de wonde van de Morholt was blijven steken. Geen smekingen of verklaringen van Tristan konden het jonge meisje weerhouden zich te wreken op de moordenaar van haar oom, maar ten slotte bezweek ze voor het argument van Brangien, dat, als Tristan gedood werd, zij gedwongen zou zijn met 's konings seneschal te huwen. Zo wordt ze gewonnen voor Tristan, die de seneschal zijn leugen doet bekennen. Op Iseut's verzoek belooft de koning aan Tristan straffeloosheid voor het verslaan van de Morholt, en de jonge man vraagt hem daarop uit naam van zijn oom om de hand van zijn dochter. Op het schip dat hen naar Cornwall voert, gebeurt het onvermijdelike. De koningin had aan Brangien, die haar meesteres begeleidde, een liefdedrank toevertrouwd die ze in de huweliksnacht aan Mark en Iseut moest geven. De kracht daarvan was zó groot dat gedurende de eerste vier jarenGa naar voetnoot1) ze geen dag van elkaar konden doorbrengen zonder ziek te worden; mocht de scheiding een week duren, dan moesten ze sterven. Na afloop van die tijd zou die biezondere kracht ophouden; de liefde zelf zou hun hele leven duren. Op een warme dag nu dat Tristan en Iseut dorstig waren, bracht men hun een beker wijn. Ze dronken ervan, en ogenblikkelik deed de kracht van de liefdedrank zich gevoelen.... Van bitter zelfverwijt vervuld, gaf Brangien toe aan Iseut's verzoek, en toen ze in Cornwall waren aangekomen, nam zij in de huweliksnacht de plaats in van haar meesteres aan | |
[pagina 483]
| |
Mark's zijde, een daad van subliem, maar barbaars heroïsme, terwijl Iseut bij Tristan bleef. dez was die meiste trugene
die Tristant î getete.
‘dat was het grootste bedrog dat Tristan ooit gedaan heeft,’ erkent de dichter, maar hij deed het tegen wil en dank, âne sinen dang, de liefdedrank was er schuld aan. Lang kon de verhouding tussen Iseut en Tristan geen geheim blijven. Verraders, onder wie Andret, een zusterszoon van den koning, brachten het Mark over; maar deze geloofde 't eerst niet, tot hij hen zelf verrastte en Tristan van zijn hof verbande. Lange tijd echter konden de gelieven niet van elkander gescheiden blijven. Tristan waarschuwt Brangien, dat wanneer Iseut in de beek die door haar kamer stroomt, een tak ziet gevolgd door een stuk berkehout waarop een kruis, ze hem onder de linde kan vinden aan de oever van de beek. Zo zagen zij elkander elke dag. Een dwerg, die in de sterren kon lezen, verraadde hen. Op een avond dat Tristan weder wachtte op Iseut's komst, zag hij in het water de weerspiegeling van twee gestalten: het waren Mark en de dwerg, die in de linde gezeten het onderhoud van de beide jongelieden wilden afluisteren. Tristan achtte zich verloren, want Iseut naderde reeds, en zou zich zeker verraden. Maar ook zij bemerkte bijtijds het gevaar. Door het behendig gevoerde gesprek der gelieven van hun onschuld overtuigd, roept Mark zijn neef uit de verbanning terug. Maar dank zij de listigheid van de dwerg werden Tristan en Iseut ten tweede male verrast. Op een morgen dat Mark vroeg was opgestaan, strooide de dwerg meel op de grond tussen het bed van Tristan en dat van de koningin. Hoewel de jonge man de list bemerkte, was de liefde hem toch te sterk, en sprong hij, om het meel niet aan te raken van het ene bed in het andere. Door de kracht van de sprong ging echter een wond open die hij pas had opgelopen, en werd het bed der koningin bezoedeld met bloed; bij het terugspringen raakte zijn voet de grond. En al hield Tristan zich ook slapende en al snorkte hij ook krachtig, | |
[pagina 484]
| |
Quar il ronfloit forment du nes,
het hielp niet, de schuldigen werden gegrepen en geboeid, en de koning beval dat Tristan zou geradbraakt worden en Iseut verbrand. Daarop had Tristan niet gerekend, toen hij zich gewillig liet binden. Hij had gehoopt zich met de wapenen te mogen rechtvaardigen, en was zeker van de overwinning, wetende dat God hem zou helpen. Groot was ook de droefheid van het volk, toen dit het oordeel des konings vernam. Maar hoort nu, hoe groot Gods erbarmen is. Op de weg naar de gerechtsplaats bevond zich een kapel, op een rots hoog boven de zee gebouwd. Daar verzocht Tristan voor het laatst bij het altaar te bidden. Maar nauweliks binnen getreden, wrong hij zich door het venster en sprong naar beneden - die plaats werd nog door de bewoners van Cornwall de Tristansprong genaamd. Governal verschafte hem zijn paard en zwaard en nu bevrijdde hij ook Iseut, die koning Mark in zijn toorn aan melaatsen had overgeleverd. Tezamen vluchtten zij naar het bos van Morrois, waar ze een hard bestaan hadden, levend van hetgeen de jacht hun opbracht. Lor dras ronpent, rains les decirent,
Longuement par Morrois fuïrent.
‘De takken verscheuren hun kleeren, lange tijd vluchten zij door Morrois.’ Maar de vreugde bij elkaar te zijn heelde alle smarten. Doch op een dag, toen Koning Mark op de jacht was, werden ze ontdekt door een der houtvesters, die de koning waarschuwde: ze lagen naast elkander te slapen, met Tristan's zwaard tussen hen beiden in, een zonnestraal bescheen het gezicht der jonge vrouw. Getroffen door die aanblik, legde Mark zijn zwaard in de plaats van dat van zijn neef, en bedekte met zijn handschoen de opening in de takken waar de zonnestraal doorheen drong. Bij hun ontwaken waren de beide ballingen zeer verschrikt. Ze vluchtten dieper het bos in en bleven daar tot de vier jaren verstreken waren en de biezondere kracht van de liefdedrank altans zó verzwakt was dat een scheiding niet meer hun dood tengevolge zou hebben. Tristan zegt tot zich- | |
[pagina 485]
| |
zelf: ‘Helaas! ik heb de wetten der ridderschap overtreden, ik heb misdaan jegens mijn oom, die zoveel van me hield, en jegens Iseut, die nu een ellendig leven leidt.’ Hij deelt zijn gedachte mede aan Iseut die uitroept: Sire, Jesu soit graciez
Quant degerpir volez pechiez.
‘Jezus zij gedankt, Heer, dat gij de zonde wilt verlaten.’ Vol berouw over hun zonde, begeven ze zich naar de kluizenaar Ogrin, die een verzoening tot stand brengt. Mark neemt Iseut weder tot zich, Tristan evenwel moet Tintagel verlaten. Hij begeeft zich daarop naar het hof van koning Artur, waar hij weldra innige vriendschap sluit met Gauvain. Eens op een dag op jacht zijnde, bevinden Artur en zijn ridders zich tegen de avond bij het paleis van Mark. Deze ontvangt hen gastvrij, en allen legden zich ter ruste in het grote vertrek waar ook Mark en de koningin sliepen. Natuurlik maakte Tristan van die gelegenheid gebruik zich tot Iseut te begeven. Maar hij wondde zich ernstig aan scherpe zeisen die men op de vloer bij haar bed geplaatst had. Om te voorkomen dat Tristan ontdekt werd, stonden alle ridders van Artur op, begonnen te stoeien en.... wondden zich allen aan het scherpe staal. Mark schaamde zich, toen hij de volgende morgen al die edele mannen hinkende zijn paleis zag uitgaan. Nu besloot Tristan het land te verlaten. Na zeven dagen rijdens kwam hij in Bretagne bij hertog Howel, wiens land door vijanden verwoest werd. Onze held bevrijdde het rijk, en als beloning bood de hertog hem de hand zijner dochter, Iseut aux blanches mains, aan. Maar op de huweliksnacht bracht de ring die Iseut la blonde hem gegeven had hem tot inkeer en langer dan een jaar leefde hij met de andere Iseut als met zijn zuster. Eens reden Tristan, Iseut en haar broeder Kaherdin bij elkander, toen het paard van Tristan's vrouw in een plas trapte en het water onder haar kleed deed opspatten. Toen lachte Iseut en zeide: ‘Water, ge zijt vermeteler dan enig ridder.’ Haar broeder Kaherdin riep Tristan ter verantwoording, en deze bekende hem toen dat hij sinds lang een ander | |
[pagina 486]
| |
liefhad, schoner dan zijn zuster, die ook hem wederkerig zo minde dat zij zelfs zijn hond meer liefde betoonde dan Iseut aux blanches mains ooit voor hem zou koesteren. Om dat waar te maken, nodigde Tristan Kaherdin uit met hem naar Cornwall te gaan. Daar zond hij de trouwe Dynas tot de koningin: ‘Laat ze over twee dagen door de Blanche Lande gaan. Als bewijs van mijn tegenwoordigheid zal ik een takje door de manen van haar paard schieten. Laat haar dan mijn hond met zoveel liefde behandelen als haar mogelik is.’ Iseut haastte zich aan dit verzoek te voldoen, en Kaherdin moest erkennen dat zijn vriend waarheid had gesproken. Tot de vogeltjes die in het bos zongen zeide ze (maar de woorden waren eigenlik bestemd voor Tristan, die in de struiken verborgen was): ‘Ik zou twaalf gouden ketenen geven, als ge met me mee wildet gaan in de Blanche Lande en deze nacht bij me bleeft.’ Gelukkige ogenblikken brengen de minnenden met elkander door. En telkens weer gelukte het Tristan de koningin te naderen, nu eens vermomd als nar, dan weer als melaatse, pelgrim of minstreel. Maar het einde nadert: Kaherdin had een amourette aangeknoopt met Gargeolain, de vrouw van Bedenis. De ijverzuchtige echtgenoot ontdekte evenwel deze verhouding en achtervolgde de schuldige. In een gevecht met hem werd Kaherdin gedood en Tristan gevaarlik gewond door een vergiftigde speer. Iseut la blonde alleen kon Tristan redden. Daarom zond deze een bode naar Cornwall met haar ring. Diens dochtertje bleef de gehele dag op de uitkijk staan om de terugkomst van het schip te melden. Als Iseut meekwam, zou het schip witte, als de reis vergeefs was geweest, zwarte zeilen hijsen. Maar ‘ire de femme est à douter’, de toorn ener vrouw is te vrezen! Iseut aux blanches mains had alles vernomen. Toen het schip in 't zicht was, vertelde ze de doodzieke Tristan dat de zeilen zwart van kleur waren, waarop deze zijn hoofd nederlegde en stierf. Nu naderde de Ierse Iseut, ‘Maak plaats voor mij’, zeide ze tot Tristan's vrouw. ‘Ik heb meer reden hem te bewenen | |
[pagina 487]
| |
dan gij. Mijn liefde voor hem was groter.’ En zich naast hem uitstrekkende, stierf ook zij. Ik weet niet of ik 't zeggen moet, zo eindigt Eilhart zijn verhaal, maar men vertelt dat de koning op het graf van de man een rozestruik en op dat van de vrouw een wijnrank liet plaatsen. De beide groeiden zó tezamen dat het onmogelik was ze van elkaar te scheiden. Dat kwam door de kracht van de drank. Nu heb ik alles herhaald wat van hem geschreven is des walde unsir heilig Crist! | |
II.Wat is het nu dat ons in deze oude legende zo aantrekt? Tristan werd al jong door zijn oom Mark liefderik opgenomen en grootgebracht; deze was het ook die hem tot ridder sloeg en hem later zelfs tot zijn erfgenaam en opvolger benoemde; door banden van bloedverwantschap en dankbaarheid beide was Tristan dus aan Mark gebonden. En de dichter koos juist de verhouding van oom tot neef, daar men die betrekking in de Middeleeuwen sterker voelde dan nu. Zegt niet het spreekwoord: ainz viegne nies que fraire, de neef ga voor de broeder? En vinden we niet in de chansons de geste en elders als een refrein terugkomen: Ses niés, fils sa seror estoit, hij was zijn neef, zijn zusterszoon? Diezelfde opvatting vinden we in keltiese verhalen. Zo zegt in Peredur een jong man tot een held: de tovenaressen van Kaerloyw hebben uw neef, mijn broeder, gedood en uw oom, mijn vader, verminkt. Er is voorspeld dat gij ze wreken zult.Ga naar voetnoot1) In plaats dus van zelf zijn vader en zijn broeder te wreken, laat hij die heilige plicht over aan zijn neef. Wel een bewijs dat de band tussen oom en neef in die tijd sterk gevoeld werd. Nog hechter heeft de schrijver de betrekking tussen Tristan en Mark willen maken. Mark is de leenheer van Tristan; deze diens vazal; wederzijds zijn zij elkaar hulp en bijstand verschuldigd. Van treffende staaltjes van vazallentrouw horen we zowel in de Franse als in de Kymriese litteratuur. Als Raoul van Cambrai optrekt tegen Vermandois, volgt Bernier | |
[pagina 488]
| |
zijn heer, ook al gaat de strijd tegen zijn eigen vader en diens broeders. Raoul laat het dorp Origny in brand steken; ook de abdij gaat in vlammen op; de nonnen met haar abdes verbranden. Die abdes is de moeder van Bernier. En toch kan deze zijn trouw jegens zijn rechtmatige heer niet verbreken. Ser ton seignor, Dieu en gaaingneras.
‘Dien uw heer, daardoor zult ge God winnen’, is zijn stelregel. Gronw Pebyr moet zich zonder verdediging stellen voor de betoverde lans van Llew. Hij richt zich tot de mannen van zijn clan: ‘Edele getrouwen, mannen van mijn familie; mijn zoogbroeders, wil iemand uwer in mijn plaats de stoot ontvangen?’ Allen weigeren, en terecht, want Gronw heeft een afschuwelike moord begaan, waarvoor hij zelf de gerechte straf moet ontvangen. Toch voegt de schrijver van het verhaal er aan toe: ‘C'est à cause de cela, parcequ'ils ont refusé de souffrir un coup à la place de leur seigneur, qu'on n'a cessé de les appeler, depuis, la troisième famille déloyaleGa naar voetnoot1). Zo is dus Tristan door bloedverwantschap en vazallentrouw hecht aan Mark gebonden. En sterk ook voelt hij die band. Bij elke gelegenheid toont hij zijn trouw jegens zijn heer en zijn bereidwilligheid om zijn oom en weldoener te verdedigen: Als de Morholt in het land komt, is hij het die zich aanbiedt hem te bestrijden. Hij ook aanvaardt de gevaarlike en onzekere tocht om een vrouw te zoeken voor zijn oom, geheel tegen zijn eigen belang in, daar hij de erfgenaam en opvolger van de koning zou zijn, als deze kinderloos stierf. Niettegenstaande dit alles verbreekt toch Tristan zijn trouw: de vrouw die hij zijn oom toevoerde werd de zijne. En dit is juist het tragiese dat hij tegenover zijn oom, zijn heer, zijn weldoener, zijn plicht vergat, niet éénmaal, maar herhaaldelik. Terwijl hij het innigste geluk smaakte, lijdt hij tegelijkertijd aan het grievendst zelfverwijt; hij, zowel als Iseut, zijn zich bewust dat zij tegen het recht handelen en | |
[pagina 489]
| |
heilige plichten schenden. Als de kluizenaar Ogrin hen vermaant zich weder tot Mark te begeven, erkennen zij dat hij gelijk heeft en dat zij eigenlik naar zijn stem moesten luisteren. ‘Ce fu pechiez’ roept Iseut uit, wenend aan de voeten van de hermiet. De liefde is evenwel sterker, en samen in het woud dragen zij vreugdevol de grootste ontberingen: Aspre vie meinent et dure:
Tant s' entraiment de bone amor
L'un por l'autre ne sent dolor.
Als later Iseut weder in goedheid door Mark is opgenomen, hebben de gelieven slechts nu en dan gelegenheid elkander weder te zien; berouw en zelfverwijt, wantrouwen en misverstand vreten diep in het gemoed van hen die in hun innigste wezen aan elkaar toebehoren. In botsing zijn geraakt de grootste en heiligste gevoelens die een mens kan bezitten: aan de eene kant de liefde van man en vrouw, die hen eeuwig met elkander verbindt en hen afzondert van de maatschappij; aan de andere kant de zedelike en maatschappelike verplichtingen van: bloedverwantschap, dankbaarheid, vazallenplicht, huwelikstrouw. Die botsing, die tweespalt tussen het heilige dat in ons leeft kan niet blijven bestaan: de dood is het noodzakelik, verzoenend einde. ouwê Tristan unde Îsôt
diz tranc is iuwer beider tôt.Ga naar voetnoot1)
Dat erkent Brangien reeds dadelik, als ze de fatale liefdedrank drinken, een gedachte die, naar we weten Wagner zo verdiept heeft. Eigenaardig middeleeuws is hier een ander element doorheen gevlochten. Als Mark Tristan en Iseut verrast, dan buigen zij niet nederig het hoofd, neen Tristan eist een Godsgericht, wetende dat God hem helpen zal, en de vrome kluizenaar Ogrin is van dezelfde mening. En in de fiere brief die hij aan Mark doet toekomen aan het einde van zijn ballingschap verklaart hij zich weder bereid te voet of te paard zijn eer en die van Iseut te verdedigen tegen wie ook, zo een moraal huldigend, die de kluizenaar aldus formuleert: Por honte oster et mal covrir
Doit on un poi par bel mentir.
| |
[pagina 490]
| |
de laag-bij-de grondse burgerlike moraal, die het in de eerste plaats te doen is om de schijn te redden, en waarvan we in de Franse Middeleeuwse letterkunde - en ook later - treffende staaltjes vinden.Ga naar voetnoot1) Als Iseut door het hete ijzer in de handen te nemen haar onschuld moet bewijzen, zendt ze heimelik een bode naar Tristan. Bij de Gué Aventureux laat ze zich door Tristan, die als melaatse vermomd daar stond, over het water dragen. Deze liet zich, ogenschijnlik bij ongeluk, vallen, terwijl hij Iseut in zijn armen had. Nu kon de koningin met een goed geweten zweren dat niemand haar ooit omarmd had dan de koning, haar wettige gemaal, en de bedelaar die haar gedragen had. En God liet met zich sollen; de uitslag van het Godsgericht moest wel gunstig uitvallen, nu de eed geen onwaarheid bevatte. We zien het dus: niet het blote feit is belangrijk voor onze helden, niet het bewustzijn kwaad gedaan te hebben brengt hen tot boete, alleen de uitslag van het Godsgericht beslist over recht en onrecht, over goed en kwaad. Deze heel biezondere opvatting van het recht drukt een eigenaardige stempel op het Middeleeuwse gedicht, zooals het voor ons ligt in de vertaling van Eilhart en vooral in de ons bewaarde fragmenten van Béroul. Bédier vermoedt dat de dichter die de Tristanroman geschapen heeft, de roman waarop al de bestaande redakties en vertalingen terug zouden gaan, al een ouder gedicht gekend heeft, waar die eigenaardige opvatting van het Godsgericht niet in voorkwam, maar waar de liefde van Tristan en Iseut zijn rechtvaardiging vond in zichzelf, zonder dat het nodig was zijn toevlucht te nemen tot een, we moeten het erkennen, tegen de borst stuitende rechtsverwringing. En toch is het juist Bédier, die met kracht de eenheid van ons gedicht geponeerd heeft en deze met evenveel scherpzinnigheid als talent heeft verdedigd. Vóór hem had men, ziende op de disjecta membra, die men hier en daar vond, niet | |
[pagina 491]
| |
ingezien dat die alle deel uit hadden gemaakt van hetzelfde kunstwerk; Gaston Paris en anderen hadden aangenomen dat er allerlei verhalen omtrent onze helden hebben bestaan en dat die verhalen van keltiese oorsprong waren: de namen, de zeden en gewoonten, de beschrijving van primitieve toestanden als van de beek die door Iseut's kamer stroomde, en zovele andere trekjes bewezen dit. Het is Bédier gelukt te bewijzen dat er werkelik een archetypus bestaan heeft waarop de verschillende redakties teruggaan, en hij heeft deze ook trek voor trek uit de bestaande verhalen trachten te rekonstrueren: een geniaal, met wetenschappelike zin volbracht kunstwerk dat onze bewondering verdient, al moge ook niet alles daarin vaststaan, en geleerden als Golther, Mej. Schoepperle, Zenker en anderen op min of meer grote feilen hebben gewezen, en Loth en Kelemina zelfs heel skepties er tegenover staan. Deze verdienste van Bédier is blijvend. De tijd is gelukkig voorbij dat men onder het zoeken naar de bronnen het werk zelf vergat, en de oorsprong van elk stukje, van elke episode napluizende, de rol des dichters tot een mozaïekwerker verlaagde. Wer will was Lebendigs erkennen und beschreiben
Sucht erst den Geist heraus zu treiben,
Dann hat er die Teile in seiner Hand,
Fehlt, leider! nur das geistige Band,
spotte reeds Goethe. We zien nu dat in de beruchte Homeriese kwestie, van Leeuwen zowel als Rothe met steeds meerder nadruk de eenheid van Ilias en Odyssea verdedigen; bij de Latijnse poëzie, die zo vaak voor Griekse namaak wordt uitgemaakt, bij het onderzoek van het Franse heldedicht, het dierenepos en de hoofse roman wordt de rol van de dichter tegenwoordig over het algemeen hoger geschat dan vroeger. | |
III.Zeker uit niets kan ook het grootste dichterlike genie geen kunstwerk scheppen. En zo kan het van belang zijn te zien welke materialen de auteur tot zijn beschikking had om dan na te speuren hoe hij werkte om die elementen van verschillende aard tot een harmonies geheel te vervormen. | |
[pagina 492]
| |
Bédier heeft reeds in die geest enige treffende voorbeelden aangehaald: vele episodes die we in onze Tristan aantreffen heeft de dichter aan de folklore ontleend: zo Brangien die de plaats der koningin inneemt aan Mark's zijde - Tristan die uitvaart om voor zijn oom een bruid te zoeken - Tristan ook die het monster doodt, en al die andere verhalen, ze zijn ons niet vreemd. We denken (om van elk een voorbeeld te geven) aan de serve die voorgeeft de koningin te zijn in Berte aux grands pieds, een thema dat men in allerlei variaties aantreft. En zijn er sedert de dagen van Izaäk en Rebekka niet talloze vertrouwde mannen belast geweest met een soortgelijke opdracht als Abraham's knecht? - En ook Iason, die het vlammenspuwend ondier bestreed, dat het gulden vlies bewaakte, heeft vele navolgers, bewuste en onbewuste, gevonden in de letterkunde van verschillende landen. Wat merkwaardig is, zegt Bédier, al die gegevens heeft de dichter vervormd en in overeenstemming gebracht met het karakter van zijn personen, met de inhoud en de gang van zijn verhaal. Moge de daad van Brangien en die van de serve dezelfde zijn, de beweegreden die haar daartoe drijft, is bij de een zelfopoffering, bij de ander eigenbaat; zo is dus in Tristan dit verhaal in overeenstemming gebracht met het karakter der trouwe Brangien. In andere verhalen dan de onze vinden we de geschiedenis van het Zwaluwenhaar terug; daar evenwel maakt een vorst van dit voorwendsel gebruik om zich van een gehate vijand te ontslaan, en hier biedt Tristan zich zelf aan om de onzekere en avontuurlike tocht te ondernemen, en daarmede toont hij zijn dankbaarheid aan zijn oom, zijn trouw aan zijn heer, zijn onbaatzuchtigheid tegenover de jaloerse baronnen. Miss Schoepperle evenwel heeft in haar belangrijke studie dit punt nader onderzocht en is tot een andere slotsom gekomen als Bédier. Eén voor één heeft zij de episodes van onze roman vergeleken met verhalen van allerlei oorsprong en daardoor de techniek en de werkwijze van de dichter helder in 't licht gesteld. En al mogen ook niet al haar parallellen even overtuigend zijn, zij laat ons een dichter zien die niet zijn kracht zoekt in oorspronkelikheid, in het verzinnen van nieuwe kombinaties en verrassende ontknopingen; | |
[pagina 493]
| |
integendeel, uit haar onderzoekingen blijkt ten duidelikste dat hij, meer dan Bédier vermoedde, afhankelik is van zijn bronnen: de gegevens die hij voor zich vindt, neemt hij zoveel mogelik onveranderd over, of brengt ze door een zo klein mogelike wijziging in overeenstemming met het geheel en hij schroomt ook niet meermalen hetzelfde gegeven in zijn gedicht te verwerken. Tweemalen wordt Tristan tegen wil en dank aan de kust van Ierland gedreven, de eerste maal doodziek van de wonde hem door de Morholt toegebracht, de tweede maal op zoek naar een bruid voor zijn oom; avonturen die herhaaldelik in de folklore voorkomen. Groot is het gevaar dat hij, de moordenaar van de Morholt, door de Ieren zou herkend worden. Beide malen heeft de schrijver zijn toevlucht tot eenzelfde middel genomen: de eerste keer gaf Tristan voor Pro d'Iemsetir, de tweede Tantris te heten.Ga naar voetnoot1) - Een nieuw bezwaar deed zich voor: in de volksverhalen gaat de held een onbekende prinses zoeken; in ons verhaal is Tristan al eens in Ierland geweest, en werd zelfs door Iseut's kunde genezen; als koning Mark dus het lange hoofdhaar toont, zal Tristan dat dadelik herkennen. De schrijver weet weer een eenvoudig middel om dat bezwaar te verhelpen: Iseut, in plaats van zelf Tristan te genezen, zendt een bode met haar geneeskrachtige kruiden, en Tristan vertrekt zonder haar gezien te hebben. Gedurende zijn gehele verblijf in Ierland wordt er geen enkele keer melding gemaakt van zijn vorige reis en van zijn genezing door Iseut. Wel een bewijs dat de dichter zo weinig mogelik afwijkt van de eenmaal gegeven stof! Eilhart, die de Oudfranse tekst getrouw heeft vertaald, kan niet nalaten zijn verwondering uit te spreken over die twee tochten door Tristan ondernomen, beide zonder dat hij weet waarheen: Ez was eine grôze kintheit
das he sô michel erbeit
bestunt umme den wint.
In Gottfried von Strassburg is de toestand dan ook veranderd; daar weet Tristan waar hij de prinses kan vinden en verklaart: | |
[pagina 494]
| |
ich wil den kiel leiten
und füeren mit min selbes hant
in daz saelige Irlant.
Typies voor de timide werkwijze van onze dichter is het feit dat hij dikwels een naïef verhaal opneemt met al zijn onlogies- en onwaarschijnlikheden, en daarbij toch een trek voegt meer in overeenstemming met de rationele opvatting van zijn tijd. Een voorbeeld moge dit verduideliken: Tristan werpt in de beek die door de kamer der koningin stroomt, kunstig bewerkte takjes om Iseut van zijn tegenwoordigheid te verwittigen. Maar vrezende dat nuchter verstandelike lezers dat verhaal ongerijmd zouden vinden - en we behoeven slechts latere bewerkingen als die van Thomas te lezen om te weten aan welke laag-bij-de-grondse kritiek hij blootgestaan heeft - zelf niet onbevangen genoeg om alleen te luisteren naar zijn kunstenaarsinstinct, heeft de dichter nog gebruik gemaakt van een bode, een meer gewone en natuurlike manier, we moeten het erkennen, als men iemand wil spreken! Diezelfde bode bederft ook de episode waar Tristan, verborgen in de doornstruiken aan de zijde van de weg zich aan zijn geliefde te kennen geeft door een takje te schieten door de manen van haar paard; jammer, dat dit volmaakt overbodig is, doordat de getrouwe Dynas Iseut al presies heeft medegedeeld waar haar vriend haar wachtte! Zeer leerrijk is ook het volgende: De beide gelieven leiden in ballingschap in het woud van Morrois een leven vol ontbering. Nu was het hun gewoonte, vertelt Eilhart, als zij gingen slapen, dat Tristan zijn zwaard tussen hen beiden inlegde, maar de Duitse bewerker kan niet nalaten daar zelf zijn verbazing over uit te spreken: daz was ein vromder mannes sin.
‘dat was een vreemd denkbeeld van de man’, en Gottfried von Strassburg, een reden zoekende voor die vreemde handeling verklaart: De vorige dag had Tristan het geblaf van jachthonden in het bos vernomen, en bang dat men hen vinden zou, had hij zijn zwaard tussen hem en Iseut ingelegd, om zó bij een eventuële ontdekking de mensen om de tuin te leiden omtrent zijn verhouding tot de koningin. | |
[pagina 495]
| |
We moeten het erkennen, ook voor ons is er iets onverklaarbaars in deze episode, die we in een gedicht van hartstocht als dat van Tristan en Iseut wel het allerminst verwachtten. Hoe is de dichter er toe gekomen deze episode in zijn werk op te nemen, vragen we onszelf af. Alles wordt duidelik, als we aannemen dat de dichter ook hier afhankelik, tè afhankelik van zijn bronnen is geweest. Hij kon het niet over zich verkrijgen een zo mooi, dichterlik gegeven ongebruikt te laten liggen; al moge het ook niet geheel stroken met de hartstocht die Tristan en Iseut vervulde, het edel karakter van Mark kwam er door in een des te helderder licht. De onderstelling dat onze dichter ook hier weder een bekend gegeven verwerkt, wordt gesteund door het volgende. In een oud-Iers verhaal, de Vlucht van Grainne, dochter van Cormac, met Diarmaid, kleinzoon van Duibne, waarvan ongelukkigerwijs slechts enkele fragmenten van de oorspronkelike uit de negende of tiende eeuw daterende redaktie bewaard zijn gebleven, in die keltiese Aithed nu lezen we dat Diarmaid, onder de geheimzinnige invloed van een geis, Grainne, de bruid van zijn oom, volgt in het woud; des nachts legt hij zich neder op een afstand van het jonge meisje, of, volgens een andere redaktie, plaatst een steen tussen hen beiden in. Tegen wil en dank volgt hij haar, zijn trouw aan Finn, zijn heer en zijn oom, wil hij bewaren, hij zal hem zijn vrouw ongerept teruggeven. Hier is dus de trek ten volle verklaarbaar uit de verhouding der beide jongelieden; de Tristandichter heeft hem in zijn werk gevlochten zonder het te wagen hem zó om te smelten dat hij harmonies overeenstemt met de overige gedeelten van het gedicht.
Zo zien we dus door deze voorbeelden - en we zouden het getal nog kunnen vermeerderen -, dat de dichter van onze Tristan meer afhankelik is van zijn bronnen dan Bédier wel gemeend heeft. Het zoeven vermelde verhaal van Grainne en Diarmaid geeft ons echter het recht deze konklusie te preciseren. Immers, dat verhaal biedt, behalve de genoemde, nog andere tekenende parallellen met onze legende. Evenals in onze Tristan zijn ook hier drie hoofdpersonen; hun verhou- | |
[pagina 496]
| |
ding is dezelfde als in ons gedicht: Koning Finn, zijn bruid Grainne en zijn neef Diarmaid; ook hier vluchten de beide jongelieden in het woud; ook hier is de hartstocht het gevolg van een geheimzinnige invloed, die van een love-spot bij Grainne, van een geis bij Diarmaid; ook hier drijft de liefde hen er toe alle banden te verscheuren en in de wildernis een leven te leiden vol ontberingen, wat zij vol vreugde verdragen: ‘Good is thy share, o Grainne’, verklaart Diarmaid, ‘better for thee than a kingdom, the dainty flesh of the woodcocks, with a drop of smooth mead.’ Nog sterker punten van overeenkomst bestaan er tussen Tristan en Iseut en de oud-Ierse Aithed: Eens gaande aan de zijde van Diarmaid, trapte Grainne in een plas. Hoog spatte het water op door de tenen van haar voet, tot het haar dij aanraakte; en zacht zeide ze tot zichzelf: Water, ge zijt vermeteler dan Diarmaid. - We herinneren ons dat we dezelfde trek vinden in ons gedicht, als Tristan na zijn huwelik met Iseut aux blanches mains het niet over zich kan verkrijgen deze werkelik tot zijn vrouw te maken. - We weten dat Tristan, om Iseut mee te delen dat hij haar onder de linde wachtte, kunstig gesneden takjes in de beek wierp. Diezelfde trek vinden we ook in de Ierse geschiedenis, maar daar heeft hij meer invloed op de loop van het verhaal dan in ons gedicht. Toen Finn namelijk die kunstig bewerkte spaanders, die negenmaal rondkrulden, bemerkte, herkende hij dadelik Diarmaid's werk, want daar was niemand anders in Ierland die zo iets kon vervaardigen. En hij liet zijn honden los om de jongelieden op te jagen. | |
IV.Deze beschouwingen geven ons het recht onze konkluzie van daareven nader te preciseren. De schrijver van onze Tristan en Iseut heeft niet alleen talrijke verspreide gegevens in zijn werk gevlochten; het is hoogst waarschijnlijk dat hij een soortgelijk verhaal als dat van Diarmaid en Grainne voor zich gehad heeft, toen hij zijn werk schreef. Nu is het wel eigenaardig dat juist in de Ierse letterkunde episodes als die van het Leven in het woud herhaaldelik voorkomen - Miss Schoepperle somt er, als we goed tellen, dertien | |
[pagina 497]
| |
op -, terwijl bij andere volken die legende niet schijnt voor te komen. Zo komen we weer ondanks ons zelven terug tot de oude onderstelling dat onze legende van Keltiese oorsprong is. Bédier heeft deze mening met vuur en met talent bestreden. Het kenmerkende in de legende van Tristan en Iseut is dat ze beiden de heiligheid des huweliks erkennen, en tòch herhaaldelik daartegen zondigen, zondigen moèten. Zonder dit bestaat onze legende eenvoudig niet. Nu is een dergelike opvatting van het huwelik slechts mogelik in een kristelik land, zoals het Frankrijk der twaalfde eeuw er een was. In Wales, waar Gaston Paris en anderen de wieg van onze legende zochten, is de huweliksband veel losser, zoals Bédier tracht te bewijzen door enige karakteristieke artikelen uit de wetten van Howel aan te halen. Het innerlik konflikt wordt nog tragieser, doordat Tristan de band der feodaliteit erkent en die tòch verbreekt, verbreken mòet. Onze legende is dus gebaseerd op de onverbreekbaarheid van de huweliksband en op de feodale verhouding tussen heer en vazal; ze moet dus, aldus Bédier, in Frankrijk ontstaan zijn; een Frans dichter met echt kristelike, feodale geest heeft de legende gecreëerd, al mogen ook verschillende motieven van elders gehaald zijn, ja al mogen ook de Picten in Schotland de naam Drostan kennen en bij de Kymren in Wales verhalen omtrent Tristan en Iseut in omloop zijn geweest; die verhalen zullen het een of ander bloedig liefdedrama behandeld hebben, zoals die in Keltiese teksten zo veel voorkomen. Tegen deze opvatting komen Jules Loth en Miss Schoepperle beiden op. De band tussen heer en vazal in Frankrijk was zeker niet hechter dan die tussen het hoofd van een clan en zijn mannen; we hebben er hierboven een treffend staaltje van aangehaald. Ook de huwelikstrouw was bij de Kelten niet minder sterk dan bij de overige Indo-Europese volken; de bekende celtisant Jules Loth heeft aangetoond dat Bédier, die natuurlik minder goed thuis is op kelties gebied, zich deerlik vergist heeft door te veel vertrouwen te stellen in één tekst zonder met andere gegevens rekenschap te houden. De gedetailleerde studie, die de heer Loth verder gewijd heeft aan het onderzoek van de eigennamen welke in onze | |
[pagina 498]
| |
roman voorkomen, heeft bewezen dat de plaats waar de legende ontstaan is niet te zoeken is in het hoge Noorden bij de Picten, noch bij de Kymren van Wales of de Kelten in Klein-Bretagne, maar in Cornwall. Daar vinden we bijna alle plaatsnamen gelokaliseerd: het land van Loonois en het woud van Morrois, die men gewoon was in Schotland te zoeken, Costentin, dat men identificeerde met het Franse Cotentin, Blanche Lande, le Mal Pas, le Saut Tristan, l'Isle Samson, Tintagel en zovele anderen. Daar kunnen ook combinaties ontstaan zijn als Rivalin en Blanchefleur, de ouders van Tristan, Gonoalen en Ganelon, de twee verraders, waarvan Bédier zegt: ‘Ils n'existent que l'un par l'autre, ils ont été inventés l'un pour l'autre le même jour: et pourtant l'un de ces noms a été inventé par un homme parlant breton, l'autre par un homme parlant français. Ces deux hommes doivent n'en faire qu'un.’ Die man die Frans en Kelties sprak is, volgens Bédier, geen gefingeerde persoon; het onmiddellik aan het overige Frankrijk grenzende gedeelte van Klein-Bretagne was tweetalig: Bretonse zangers die het leger van Willem de Veroveraar begeleidden zullen de verhalen omtrent Tristan en Iseut in Wales vernomen en aan de Fransen oververteld hebben. De laatste onderstelling schijnt minder juist: in geen land is de vereniging van Keltiese, Franse en Germaanse elementen inniger geweest dan juist in Cornwall; de studies van Loth hebben dat overtuigend bewezen. Zo heet bijvoorbeeld een getrouwe van koning Eadgar Aelfheah Gerent, zo een Saksiese en een Korniese naam met elkander kombinerende, en zo vinden we de Franse namen Vyvyan en Le Brun te midden van Korniese namen. In dat land zal dus een dichter ruimschoots gebruik makende van verhalen die hij in de litteratuur van het land vond, de legende van Tristan geschapen hebben; we zeggen geschapen, want hoewel hij, gelijk we gezien hebben, sterk afhankelik is geweest van de gegevens die hij voor zich vond, toch heeft hij een eigenaardige stempel gedrukt op zijn stof, en heeft hij de legende van Tristan en Iseut tot iets enigs gemaakt in de Middeleeuwse letterkunde, een geniaal kunstwerk waarvan we de schoonheid nog gevoelen in de vertalingen en bewerkingen die latere Franse en Duitse schrijvers ervan gegeven hebben. | |
[pagina 499]
| |
Is die dichter een Kelt geweest of een Fransman? Ik geloof dat die vraag door het voorafgaande veel van zijn belang verliest. Want òf de Keltiese schrijver heeft in Cornwall sterk de invloed van Frankrijk ondergaan, òf de te midden van een Keltiese omgeving levende Franse dichter heeft zich in Keltiese gedachtengang geheel ingeleefd: gefransiseerde Kelt of gekeltiseerde Fransman, het verschil tussen die beiden is niet bijster groot. Misschien evenwel kunnen we omtrent het ontstaan van onze legende het gezegde meer preciseren. We hebben gezien dat in Oud-Ierse, en ongetwijfeld ook in andere Keltiese teksten, verhalen als Grainne en Diarmaid voorkomen die veel gelijken op onze Tristan, tot op de terugkeer uit het woud. Wanneer we nu ons gedicht nader beschouwen, dan zien we dat er een groot verschil bestaat tussen het eerste en het tweede gedeelte. Na de verbanning ontmoeten we allerlei niet-Keltiese motieven: zo wanneer Tristan gebruik maakt van verschillende vermommingen om Iseut te naderen en als monnik, bedelaar, minstreel of nar verkleed het Kanaal oversteekt. De liefdesgeschiedenis tussen Kaherdin en Camille, de amourette van Kaherdin en Gargeolain zijn van een andere geest bezield als die tussen Tristan en Iseut en doen ons denken aan de pastourelles, aan de chansons de la mal marieé uit de lyriese poëzie van Frankrijk. Ook andere hoofse bestanddelen zijn juist in dit gedeelte te vinden: de ridders van de Ronde Tafel met Artur, Gauvain en Kei, die allen reeds hun welbekende karaktertrekken vertonen; verder episoden als de volgende: Als men wil weten wie de edele Delekors schevalier van het paard gestoten heeft, dan richt Gauvain zich tot Tristan en vraagt hem dat te bekennen ‘dorch Isoldin willen’. En ter wille van Iseut mag Tristan het antwoord niet schuldig blijven. Als de beide dienaren van Tristan en Kaherdin vluchten, roept Breri, denkende dat hij Tristan ziet heensnellen, hun toe om te keren ter wille van Iseut ‘dorch der koninginne êre, ab sie im wêre lîp’. Groot is de toorn van Iseut, als ze gelooft dat Tristan aan deze aanmaning geen gevolg heeft gegeven. Deze trekjes komen overeen met de hoofse opvatting der liefde, volgens welke de dame oneindig verheven is boven de minnaar die in alles haar wil moet navolgen. Een ogen- | |
[pagina 500]
| |
blik aarzelen wekt de toorn der schone op. Men denke slechts hoe Guenièvre, de vrouw van koning Artur, verstoord was op haar aanbidder Lancelot, omdat hij een ogenblik, slechts éen ogenblik geaarzeld had op een kar te klimmen, een oneervolle daad voor een ridder als hij. Zó vertoornd is ook Iseut, als zij meent dat Tristan niet geluisterd heeft naar een verzoek in haar naam gedaan. Deze opvatting van de liefde wijkt geheel en al af van de hartstocht die Tristan en Iseut vervult, welke geen heerseres en dienaar kent, en die hen onweerstaanbaar tot elkaar drijft. Hun liefde houdt geen rekening met de maatschappelike verhoudingen; wat juist bij uitstek het geval is bij hoofse romans! - De toestand waarin Tristan gekomen is door zijn huwelik met Iseut aux blanches mains verdient ook de aandacht, daar hij aanleiding geeft tot allerlei psychologiese subtiliteiten, die vooral latere dichters als Thomas zullen uitwerken. En eigenaardig voor de hoofse opvatting: de onwettige liefde is zo geïdealiseerd dat ze boven huwelikstrouw gaat. Nog andere kenmerkende verschillen vinden we tussen het eerste en het tweede gedeelte van ons gedicht. Als Tristan doodziek om zijn Iseut zendt zal het schip witte of zwarte zeilen hijsen, naarmate Iseut al of niet aan de oproep heeft gehoor gegeven. Dit is een duidelike reminiscens aan het bekende verhaal van Theseus, die wegvarende naar Kreta met de overige Atheense jongelieden, op zich nam in het Labyrinth de Minotaurus te bestrijden. Angstig keek zijn vader uit of het schip haast terugkwam en of het witte of zwarte zeilen zou gehesen hebben. Helaas! de zorgeloze Theseus had niet aan de afspraak gedacht; toen zijn vader de zwarte zeilen zag naderen, stortte hij zich in zee menende dat Theseus omgekomen was. Evenals Iseut te laat komt om met haar kennis van kruiden Tristan te genezen, zo ook Oenone. Op de hoogten van het Idagebergte had zij met Paris gelukkige ogenblikken doorgebracht, maar de trouweloze was heengegaan en had de Griekse Helena naar Troje gevoerd. De straf bleef niet uit: in de strijd werd hij gewond door een der vergiftigde pijlen van Herakles: slechts Oenone kon hem genezen. Zij weigerde. Als ze eindelik toch vol berouw over haar hard- | |
[pagina 501]
| |
heid toesnelt, is het te laat en is Paris reeds gestorven. Zo geven dus èn hoofse èn klassieke elementenGa naar voetnoot1) aan het einde van onze roman een ander karakter dan het begin draagt. Dat heeft reeds Suchier ingezien, toen hij terloops het vermoeden uitte dat de Urtristan eindigde met de terugkeer uit het woud. Alleen wat hij de Urtristan noemt is veeleer een verhaal als dat van Grainne en Diarmaid, dat de dichter van onze Tristan voor het eerste gedeelte van zijn werk heeft nagevolgd. Door daaraan een vervolg te geven heeft hij het karakter van het geheel gewijzigd en verdiept: hij heeft het aangedurfd de scheiding tussen twee mensen die door de liefde onverbreekbaar aan elkaar verbonden waren in te voeren en daarmede nieuwe stof gevonden voor psychologiese analyse: het hunkeren naar elkander, wat hen drijft tot allerlei listen hun toevlucht te nemen; de jaloersheid, het wantrouwen die hun leven verbitteren; het huwelik met de andere Iseut dat de intrige kompliceert en Tristan voor nieuwe psychologiese problemen stelt; eindelik de verzoenende, redding aanbrengende dood. Dit alles heeft de dichter met geniale blik gezien, hij heeft dus - aan de formulering van Bédier houden we vast - de legende van Tristan en Iseut werkelik geschapen. Hij is evenwel voor ons gevoel hier en daar te subtiel geweest: hij heeft willen verklaren hoe de beide minnenden de scheiding konden verdragen en hij heeft de kwestie opgelost door een liefdedrank die gedurende enige jaren een heel biezondere kracht bezat. Het einde van die termijn valt samen met de terugkeer uit het woud. We kunnen niet met Zenker meegaan, als die verklaart: ‘wir bekommen nun den ganz unsinnigen Zug, dass Isoldens Mutter die Wirkung des von ihr für Mark und ihre Tochter bestimmten Trankes willkürlich unbegreiflicherweise auf wenige Jahre beschränkt haben sollte, während ihr doch daran gelegen sein musste, beide Ehegatten auf zeitlebens an einander zu ketten!’ Zenker laat hier geheel en al buiten rekening, wat | |
[pagina 502]
| |
toch uitdrukkelik in de tekst staat dat de kracht van de liefdedrank altijd duurde; trouwens, dàt leert ons de geschiedenis van Tristan en Iseut toch wel in de allereerste plaats, dat de kracht van de drank niet na enige jaren geheel is uitgewerkt. En het is niet ‘unsinnig’, maar integendeel heel verstandig van Iseut's moeder dat ze die biezondere kracht, volgens welke de gelieven geen dag van elkaar konden gescheiden blijven, tot drie à vier jaar beperkte! Wij beweren niet dat de artistieke waarde daardoor gestegen is! Het tweede belangrijke element dat de dichter in de legende gebracht heeft, is die eigenaardige opvatting van het recht waarvan we reeds gesproken hebben en volgens welke de waardering van de daad afhangt van de uitslag van een Godsoordeel. Ook deze trek, die we telkens in onze Tristan aantreffen, is tekenend voor de legende zoals die door de kunstenaar is gecreëerd. | |
V.Zo verplaatst de roman van Tristan en Iseut ons naar Cornwall, waar Kelten, Germanen, en Fransen tezamenwoonden in een inniger samenhang dan ergens elders. Onze legende, als geheel beschouwd, is door één dichtergeest geconcipiëerd; maar als kind van zijn tijd, levende te midden van een samenleving uit zulke heterogene bestanddelen bestaande, heeft de dichter een werk tot stand gebracht dat de sporen draagt van het milieu waar het ontstaan is. Hij heeft een verhaal nagevolgd, zoals er vele in zijn land leefden, een Aithed, vlucht van twee gelieven in een woud; dat verhaal heeft hij met allerlei folkloristiese, klassieke, hoofse bestanddelen tot een harmonies geheel verwerkt; bij de namen van Keltiese oorsprong heeft hij enige Germaanse, vele Franse gevoegd, zoals we dat ook in officiële stukken van Cornwall vaak aantreffen. Al te naïeve voorstellingen heeft onze dichter enigszins gerationaliseerd, zo de bode die op meer natuurlike wijze de tijding van Tristan's tegenwoordigheid overbrengt dan de spaanders in de beek of de tak door de manen van Iseut's paard geschoten. Hoofse, subtiele opvattingen der liefde vinden we naast de oorspronke- | |
[pagina 503]
| |
like, spontane hartstochtuitingen; de liefde die zijn rechtvaardiging in zichzelf vindt, naast de eigenaardige rechtsopvatting van het Godsoordeel. Maar dat alles, van hoe onderscheidene oorsprong ook, uit welke verschillende gedachten- en beschavingswerelden ook ontstaan, is door de scheppende geest eens kunstenaars gegaan. Hij heeft, o zo weinig mogelik, hier wat gewijzigd, daar iets afgenomen; hij heeft er zo helemaal niet naar gestreefd oorspronkelijk te zijn, is zelfs zó schroomvallig te werk gegaan dat wij bij nauwkeurig onderzoek nog het heterogene van zijn stof kunnen herkennen; maar dat toch zijn werk een artistiek geheel vormt, dat wordt bewezen door de machtige invloed die ervan is uitgegaan, dit hebben te allen tijde de kunstenaars gevoeld die de legende opnieuw hebben behandeld. Zo is ook nu nog de oude legende van de gelieven van Cornwall, ontdaan van zijn middeleeuwse vormen in zijn geheimzinnige, meeslepende schoonheid, in staat de harten te treffen. We kunnen dit opstel niet beter besluiten dan door de woorden aan te halen van de grote Romanist Gaston Paris: ‘Au milieu de la fragilité ordinaire des affections humaines, des déceptions renouvelées que subit l'illusion toujours changeante, le couple de Tristan et d'Iseut, rivé dès l'abord d'un lien mystérieusement indissoluble, battu par tous les orages et y résistant, essayant vainement de se déprendre et finalement emporté dans un dernier et éternel embrassement, apparaissait et apparaît encore comme une des formes de cet idéal que l'homme ne se lasse pas de faire planer au-dessus du réel et dont les aspects multiples et opposés ne sont que des manifestations diverses de son aspiration obstinée vers le bonheur.’
Leiden. K. Sneyders de Vogel. |
|