De Gids. Jaargang 80(1916)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 463] [p. 463] Verzen. Oud lied. Wie rijdt daar langs de holle brug En gaat de poort rameiën; Met jonge, onbuigbaar-sterken rug, Een mond, die afdwingt, fel en stug, Maar oogen, die vleien, vleien... Wie roept daar luid, met barschen klem: ‘Ik zal de grendels breken.’ O, wonderlijk-verlangde stem, Waar hoorde ik hem, hoe droomde ik hem, Welk antwoord moet ik spreken? ‘Ach ridder, sterk tot schoonsten strijd, Held, die van ver gekomen zijt, Wil hier uw krachten sparen. De jonkvrouw, die hier binnen leit, Die sliep al duizend jaren. En wie haar ook volhardend zocht, Of ziedend om haar liefde vocht, Nog niemand, die haar wekken mocht.’ [pagina 464] [p. 464] Voorbij. Verleden jaar was je nog niet gekomen, En nu ben je al weer weken weggegaan. Het scheen, je zou je léven van mij droomen, En nog geen jaar heb je me na gestaan. Je kwam als stormwind, jong en frisch en nukkig, Je mond was zengend in mijn huivrend haar, En 'k borg mijn hoofd zoo wonderlijk gelukkig Weg aan je borst, als kenden wij elkaar. Ik had je lief; maar op je onstuimig vragen Zei wijsheid ‘neen,’ voordat mijn hart het wist. En strak-verborgen heb 'k mijn heil gedragen, Door lichte nachten en door drukke dagen, Mijn droom-van-liefde nooit door jou gegist. Ik had je lief, maar zware, stugge woorden Kerfden een scheiding tusschen jou en mij. Neen, 't kon niet zijn, dat ik je ooit behoorde, Dat mijn verbleekte jeugd jouw opgang stoorde... Ik had je lief, maar zeí slechts wijze woorden. Zoo dreef de laatste, lieve waan voorbij. Ada Gerlo. Vorige Volgende