| |
| |
| |
Kleine criminaliteit.
Terwijl de criminaliteit in 't algemeen gedurende de laatste vijftig jaren in vele landen voorwerp is geweest van wetenschappelijk onderzoek, is aan het onderdeel, dat ik met den naam van kleine criminaliteit aanduid, slechts matige belangstelling te beurt gevallen. Men zou, ter verschooning, er zich wel op kunnen beroepen, dat hieronder gevallen in overvloed zijn, waarvoor de naam ‘kleine criminaliteit’ nog te zwaarwichtig is. Maar toch vertoont deze groep van nietige delicten eenige karaktertrekken, welke haar recht geven op belangstelling.
De grenslijn, welke de strafbare feiten, globaal naar hun gewicht in twee soorten scheidt, kan getrokken worden door splitsing, hetzij - volgens het systeem van ons strafrecht - in misdrijven en overtredingen, hetzij - overeenkomstig de attributie van rechtsmacht - in zaken waarover de Arrondissementsrechtbanken (in eersten aanleg) oordeelen en zaken waarover de Kantonrechter recht spreekt.
In overeenstemming met het stelsel onzer Crimineele Statistiek, waaruit ik enkele gegevens denk te putten, kies ik de tweede splitsing, en versta dus onder kleine criminaliteit: de Kantonrechterscriminaliteit. De grenslijnen vallen trouwens op enkele uitzonderingen na samen: in hoofdzaak worden misdrijven in eersten aanleg berecht door de Arrondissementsrechtbanken, overtredingen door de Kantonrechters.
De strafbare feiten nu, welke onder kantonnale rechtspraak vallen, laten zich in drie groote groepen verdeelen: vooreerst de lichtste feiten (overtredingen, behoudens een
| |
| |
paar uitzonderingen, en een enkel misdrijf) van het Wetboek van Strafrecht, in de tweede plaats de overtredingen van een groot aantal strafbepalingen in bijzondere wetten, en ten slotte de overtredingen van strafrechtelijke voorschriften van den lageren wetgever (provinciale en plaatselijke verordeningen, keuren van waterschappen).
De overweging, dat tot de rechtbankcriminaliteit o.a. feiten behooren als moord en doodslag, verkrachting, roofmoord en inbraak, tot de kantonrechterscriminaliteit daarentegen vergrijpen tegen verordeningen op de straatpolitie, zooals het voederen van een paard op andere wijze dan uit een daarvoor bestemden zak, het laten stil staan van een wagen op straat, het leunen in een vensterkozijn, of wat anders de vroedschap nuttig acht te verbieden, doet de vraag rijzen of de wetenschap niet gelijk heeft, zich met die zaken maar niet in te laten. Maar hier namen we dan ook uitersten, en hoe groot de afstand tusschen die uitersten moge zijn, zij maken toch gezamenlijk deel uit van de groote groep van strafwettelijk verboden gedragingen, welker oorzaken de crimineele aetiologie heeft te onderzoeken. Dit wordt duidelijk, wanneer men van de twee soorten van strafbare feiten, de rechtbankcriminaliteit en de kantonnale strafzaken, niet de uiterste gevallen naast elkaar legt, doch zoodanige vergelijkt, welke vlak bij de grens liggen. Zoo valt bijvoorbeeld namaken van muntspeciën of muntpapier aan de eene zijde der grens, vervaardigen van drukwerken of stukken metaal in een vorm, die ze op munt- of bankpapier of op muntspeciën doet gelijken, aan de andere zijde. Strooperij (velddiefstal) behoort tot de competentie der Arrondissementsrechtbanken indien gepleegd bijvoorbeeld met behulp van een wagen, doch is in den eenvoudigen vorm, ofschoon misdrijf, kantonrechterszaak. Vernieling of beschadiging behoort tot de eigenlijke criminaliteit, straatschenderij tot de kleine criminaliteit. Daar is zeker tusschen die beide soorten van delicten een verschil in gewicht, en verschil in gewicht rechtvaardigt verschil in belangstelling, maar er is geen reden, waarom onze belangstelling bij de kantonrechterszaken geheel zou ophouden.
De methoden van onderzoek der crimineele aetiologie houden zich bezig met den individueelen delinquent, wiens
| |
| |
aanleg, afkomst en levensomstandigheden zij bestudeeren, of met de massa der delinquenten of delicten, waarover de crimineele statistieken gegevens verzamelen. Methoden van de eerste soort komen bij de kantonrechterscriminaliteit practisch slechts bij uitzondering in aanmerking. Hoe verleidelijk het is, ook kleine overtredingen als psychologisch belangrijke verschijnselen te beschouwen, en hoezeer in de beschrijving van een misdadigersloopbaan geen feit, hoe gering ook, mag worden verwaarloosd, in 't algemeen, en zeker nu er op 't gebied der grootere criminaliteit nog zooveel te doen is, zijn psychologische, biografische en genealogische onderzoekingen te gewichtige instrumenten voor bestudeering van de kleine criminaliteit. Geheel uitsluiten mag men ze toch niet; ook op dit terrein vindt men psychologisch zeer belangrijke groepen van personen, ik noem bijvoorbeeld dronkaards en stroopers (Jachtwet), die ongetwijfeld belangwekkend materiaal vormen voor individueel onderzoek; en in 't algemeen kan men trouwens zeggen, dat de vraag, waarom een deel der menschen verbodsbepalingen overtreedt, een ander deel niet, belangrijk genoeg is - welke die overtredingen dan ook zijn - om haar met al de hulpmiddelen der crimineele psychologie te onderzoeken. Maar, gaat men bij toepassing dezer ingewikkelde en tijdroovende methoden reeds ten aanzien der grootere criminaliteit uitlezend te werk, in dien zin, dat men voornamelijk zoekt naar gevallen, waaraan veel te bestudeeren is, welke door een lange crimineele loopbaan, door treffende bijzonderheden waaronder een misdrijf is gepleegd, door het avontuurlijk leven van den dader de aandacht trekken, bij de kleine criminaliteit zal men dit uit den aard der zaak nog veel meer doen en daar zullen de gevallen welke blijven liggen zoozeer de overhand hebben, dat men gerust mag zeggen, dat het eigenlijke terrein dier fijnere methoden practisch wordt gevormd door de groote criminaliteit.
Dus blijft het massale onderzoek, de statistiek, hier de voornaamste methode. En aanstonds zal blijken, dat de meest in 't oog loopende karaktertrek der kleine criminaliteit haar zeer geschikt maakt voor statistische waarneming. Niet altoos echter bevatten de crimineele statistieken gegevens omtrent de kleine criminaliteit, doch in ons land is dit wel
| |
| |
het geval, en zoo zijn wij in de gelegenheid, daaromtrent iets naders te weten te komen.
Er zijn kleine insecten, die nauwelijks schadelijk of hinderlijk, echter een ware plaag worden, wanneer ze in zwermen op ons afkomen. Daarbij is de kleine criminaliteit te vergelijken. Slechts weinig feiten bevinden zich daaronder, welke meer dan voorbijgaande beteekenis hebben, ja, de meeste zijn op zichzelf onbeduidende voorvallen: rijwielovertredingen, loopen over verboden terrein enz. Maar gelijk juist kleine insecten vaak in zwermen zich vertoonen, en over 't algemeen kleine dingen dikwijls in talrijkheid een vergoeding vinden voor tekort aan belangrijkheid, zoo is ook de enorme frequentie een eigenschap van het kleine delict. In het aantal ligt de beteekenis van de kantonnale criminaliteit, niet in het gewicht.
Kan het plegen van een paar overtredingen van sommige verbodsbepalingen uit de Motor- en Rijwielwet ons volkomen onverschillig laten, wanneer het aantal dezer overtredingen in de duizenden en tienduizenden gaat loopen, wordt het verschijnsel de aandacht waard. Waar bij de eigenlijke criminaliteit naast het massale verschijnsel zeer vaak ook het individueele geval van belang is, vraagt bij de kleine criminaliteit in hoofdzaak of althans in de eerste plaats het massale verschijnsel de aandacht.
Terwijl nu het jaarlijksch aantal onherroepelijke veroordeelingen wegens rechtbankzaken 15 à 16000 bedraagt, beloopt het overeenkomstige cijfer bij de kantonrechterszaken in de laatste jaren 150 à 160000, dus het tienvoud daarvan. Het juiste getal voor 1913 is 154415 of gemiddeld 2½ op iedere 100 inwoners.
Verdeelt men dit cijfer over de soorten van overtredingen welke de Crimineele Statistiek onderscheidt, dan blijkt, dat de groep der plaatselijke verordeningen vooraan komt met 40196 of meer dan ¼ van het totaal. Dat is dus reeds een aanzienlijk aantal meerendeels zeer lichte feiten. Daarop volgt de groep van de Drankwet en de daarmee samenhangende artikelen van het Strafwetboek met het cijfer 33216, waaronder 30418 gevallen van openbare dronkenschap en 1405 van ordeverstoring in dronkenschap. Vooral ook om den
| |
| |
samenhang tusschen alcoholisme en criminaliteit is deze groep, ook afgezien van haar omvang, belangrijk. Dan volgt de Motor- en Rijwielwet met 29843 veroordeelingen. Dit zijn de drie omvangrijkste groepen.
De nu volgende is die der artikelen van het Strafwetboek, voorzoover die niet in verband staan met de Drankwet. Zij omvat 19670 veroordeelingen, waaronder 4877 wegens overtreding van het bekende artikel 461 (verboden toegang), 4843 wegens rumoer of burengerucht, 2448 wegens straatschenderij en 1292 wegens eenvoudige strooperij (velddiefstal).
Nog vinden we aanzienlijke getallen bij de volgende categorieën: Leerplichtwet 5984, Jachtwet 5732, Arbeidswet 3041, Provinciale verordeningen 3768, Visscherijwet 3156, Trekhondenwet 2180, Spoorwegwet 1945, Wapenwet 953.
De resteerende groepen: Boterwet, Veiligheidswet, Keuren van Waterschappen enz. besluiten de reeks met elk eenige honderdtallen veroordeelingen. De IJkwet geeft, in verband met den tweejaarlijkschen herijk, beurtelings groote en kleine cijfers, bijvoorbeeld 687 in 1913 tegenover 3550 in 1912.
Dit zijn cijfers van veroordeelingen. Reeds terstond zij opgemerkt, dat de gevallen welke tot veroordeeling leiden, slechts een klein, niet voor alle soorten van overtredingen gelijk gedeelte vormen van de gevallen waarin werkelijk eenig strafwettelijk voorschrift wordt overtreden. Veel blijft verborgen en wat bekend wordt, wordt niet altoos vervolgd. Hierover aanstonds meer.
Is dus de frequentie het eerste kenmerk van de kleine criminaliteit, de tweede eigenaardigheid, welke bij vergelijking van de cijfers der opvolgende jaren aan het licht treedt, is de sterke groei. Ik schreef boven dat het jaarlijksch gemiddelde van veroordeelingen wegens kantonnale delicten in den laatsten tijd 150 à 160000 beloopt. De tijd ligt nog niet ver achter ons, waarin het bijna honderdduizend kleiner was: het jaar 1896 (het eerste na de reorganisatie der Crimineele Statistiek) gaf een totaal van 66028 veroordeelingen. Niet meer dan 12 jaren later, in 1908, was reeds het hoogtepunt van 161031 bereikt, waarna een reactie intrad, terwijl het getal vervolgens, behoudens afwisselende dalingen en stijgingen, vrijwel op dezelfde hoogte bleef staan.
| |
| |
Onderzoekt men, welke categorieën van overtredingen tot die toeneming hebben bijgedragen, dan blijkt vooreerst, dat de groep van strafbare feiten welke den grootsten omvang heeft, n.l. die tegen plaatselijke verordeningen, ook de sterkste stijging vertoont: tusschen 1896 en 1908 nam haar cijfer toe van 17355 tot 45855, wat een vermeerdering is van 28500 of 164 pCt. Wederom blijkt dus, welk een belangrijke rol de overtredingen van de strafbepalingen van den lageren wetgever spelen in de kleine criminaliteit. Immers juist door den reeds grooten absoluten omvang van deze groep legt haar enorme toeneming ook een zeer groot gewicht in de schaal.
Maar niet alleen in die groep steeg het cijfer: bepalen we ons tot de grootere groepen, dan vinden we bij de Drankwet en daarmee verband houdende artikelen van het Strafwetboek een stijging met 72 pCt.; bij de overige artikelen van het Wetboek van Strafrecht een toeneming met 46 pCt., bij de Jachtwet een vermeerdering met 39 pCt. en zoo verder.
Dit wat de in 1896 reeds bestaande wetten betreft. Bovendien zijn tusschen dit jaar en 1908 nieuwe wetten in werking getreden, welke op haar beurt door een groot en groeiend aantal veroordeelingen tot de uitzetting der kleine criminaliteit niet onbelangrijk hebben bijgedragen: de Leerplichtwet verscheen in 1901 voor het eerst in de statistiek met 1717 veroordeelingen en telde er in 1908 reeds 7072; de Motoren Rijwielwet gaf in 1906 (eerste jaar) het cijfer 15314, dat in 1908 was geklommen tot 27132.
Het jaar 1908 nu is, niet alleen voor het totaal der overtredingen, maar ook voor bijna alle groepen een keerpunt geweest. Zelfs van de groep der plaatselijke verordeningen is de enorme uitbreiding in dat jaar tot staan gekomen.
Nu is er nog een punt van belang na te gaan, namelijk de vraag hoe al die veroordeelingen over het land zijn verspreid. De Crimineele Statistiek geeft, om te groote uitvoerigheid te vermijden, niet een kantonsgewijze, doch een arrondissementsgewijze indeeling. Daaruit blijkt dan vooreerst, dat bijvoorbeeld in 1913 de Arrondissementen Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage tezamen 54530 veroordeelingen voor hun rekening hebben of ruim ⅓ van het totaal. De groote toeneming, welke in 1908 haar culminatiepunt bereikte,
| |
| |
vertoont zich in alle Arrondissementen, maar niet overal in gelijke verhouding. Het grootst was die toeneming in het Arrondissement 's-Gravenhage, waar zij 158 pCt. beliep, het kleinst in het Arrondissement Breda, waar zij slechts 16 pCt. bedroeg. Daartusschen liggen de andere Arrondissementen met zeer uiteenloopende toenemingspercentages: die van Amsterdam en Rotterdam zijn tamelijk omvangrijk (respectievelijk 94 en 75 pCt.) maar worden door die van 's-Gravenhage en zelfs van sommige kleine plaatsen als Maastricht (109 pCt.), Almelo (108 pCt.), Heerenveen (105 pCt.) overtroffen. Evenwel vindt men belangrijke stijgingen in alle deelen des lands, in 't Zuiden, in 't midden en in 't Noorden; dalen deed geen enkel cijfer.
Maar nu komt er na 1908 een eigenaardig verschijnsel: in zeer vele Arrondissementen loopt de toeneming ook na dat jaar nog door, soms zelfs krachtig, bijvoorbeeld in Breda, Maastricht, Roermond, Zwolle, Haarlem, Assen en andere meer. Dat het totaalcijfer niet meer toenam, is dan ook gevolg van de omstandigheid, dat de groote steden nu een eigen beweging zijn gaan volgen: in het Arrondissement 's-Gravenhage daalde het cijfer van 18246 tot 12 à 13000, in Rotterdam - met een toeneming tusschentijds - van 23232 tot ruim 20000 en in Amsterdam van 30050 tot 19 à 20000. Het schijnt alsof de uiterste grens tot waar de omvang der kleine criminalileit kan stijgen, in 1908 in de groote steden was bereikt; alleen in Rotterdam is in de jaren 1910, '11 en '12 nog weer een voorbijgaande uitzetting waar te nemen, doch overigens vertoont zich in alle drie deze steden een reactie.
Dit is in groote lijnen hetgeen de Crimineele Statistiek over 1913 nopens de kleine criminaliteit leert. Latere gegevens zijn nog niet bekend.
Wij hebben nu drie vragen te beantwoorden: 1o. waarom worden kleine delicten gepleegd; 2o. waarom worden ze in zoo overvloedige en gedurende een aantal jaren zoo toenemende mate gepleegd, en 3o. waarom is die toeneming plotseling opgehouden?
Waarom worden deze kleine delicten gepleegd? Het antwoord schijnt tamelijk eenvoudig te zullen zijn; gecom- | |
| |
pliceerde gevallen, als bij de groote criminaliteit, zijn hier zeldzaam, groote hartstochten liggen aan deze feiten niet ten grondslag. Toch is de aetiologie der kleine criminaliteit veelzijdiger dan op 't eerste gezicht misschien verwacht wordt. Er zijn inderdaad zeer verschillende aanleidingen en motieven voor het plegen van kleine delicten, al is de verscheidenheid niet zoo groot als bij de eigenlijke criminaliteit, zoodat ze zich ook gemakkelijker groepsgewijs laten bespreken.
Een niet onbeduidende groep van overtreders zou men ‘pseudo-overtreders’ kunnen noemen: het komt namelijk geregeld voor, dat menschen overtredingen plegen zonder het te willen, dat ze, om het huiselijk uit te drukken ‘er in loopen.’ Er zijn strafrechtelijke voorschriften, vooral verbodsbepalingen van den lageren wetgever, waarvan vele menschen het bestaan eerst leeren kennen doordat ze ze overtreden en daarvoor veroordeeld of tenminste bekeurd worden. In een gunstiger geval leeren zij ze kennen doordat een hunner naasten ‘er in loopt.’ Bij de meeste misdrijven is onbekendheid met de verbodsbepalingen een zeldzaamheid. Wie weet niet, ook zonder dat hij het in de wet heeft gelezen, dat hij niet mag stelen, brandstichten, muntvervalschen! Bij tal van overtredingen is zij echter een vaak voorkomend verschijnsel en in 't bijzonder geldt dit voor een groep van voorschriften welke het publiek juist het meest in de gelegenheid is te overtreden: de bepalingen betreffende het openbaar verkeer. Dikwijls bestaat daaromtrent bij het publiek onbekendheid of twijfel, welke eerst door een reeks veroordeelingen wordt opgeheven.
Nu weet ik wel, dat aan het bezwaar, dat de gewone bekendmakingen niet iedereen bereiken, op verschillende wijzen wordt tegemoet gekomen. Bijvoorbeeld doordat de politie gewoonlijk ten aanzien van nieuwe verordeningen eerst eenigen tijd waarschuwt zonder te bekeuren. Verder door bekendmakingen van het verbod ter plaatse waar de overtreding kan worden gepleegd (bijvoorbeeld art. 461 Wetboek van Strafrecht bepaalt, dat de toegang tot eens anders grond op ‘blijkbare wijze’ moet zijn verboden; de Motor- en Rijwielwet schrijft het plaatsen van waarschuwingsborden uitdrukkelijk voor, en zoo meer). Maar, daargelaten
| |
| |
dat dit laatste slechts voor bepaalde soorten van overtredingen mogelijk is, is het een noch het ander afdoende. Dagblad verslagen van Kantonrechterszittingen vormen in dit opzicht leerrijke lectuur (in Den Haag wordt bijvoorbeeld herhaaldelijk geklaagd over ondoelmatige plaatsing van waarschuwingsborden voor het rijwielverkeer, van de zijde van het Openbaar Ministerie erkend; een plaats kreeg in den volksmond den naam van ‘muizenval’). En al wordt nu die twijfel langzamerhand wel grootendeels weggenomen, een nieuwe verordening moet vaak eerst een periode van een groot aantal veroordeelingen doormaken, voordat ze algemeen bekend mag worden geacht. Dat politieverordeningen bij herhaling worden gewijzigd en uitgebreid, en dat ze niet voor alle gemeenten gelijk zijn (en ook niet kunnen zijn), werkt natuurlijk de onzekerheid in de hand. Zoo worden bijvoorbeeld de bepalingen nopens het dragen van onbeschermde hoedenspelden dikwijls overtreden door vreemde dames, die in de stad hunner inwoning op dit punt volkomen vrijheid genieten.
En hierbij speelt vaak de neiging, om een ander tot voorbeeld te nemen, een rol. Zoo is het voorgekomen, dat in enkele dagen verscheidene processen-verbaal werden opgemaakt toen een sloot voor schaatsenrijden geopend was en de gemakkelijkste weg om op het ijs te komen, liep over een stoomtrambaan. In zulke gevallen loopt de een den ander na en wel weinigen denken er op dat oogenblik aan, dat ze een strafbaar feit plegen.
Uit ‘crimineel’ oogpunt moge deze groep van overtreders niet van groot belang zijn, van gewicht is, dat deze pseudo-overtredingen dikwijls in massa worden begaan.
Met, als overgang, een tusschenliggende groep van hen die uit vergetelheid overtredingen plegen (b.v. verzuim van aangifte van verhuizing) sluit zich hierbij een tweede categorie aan. Het zijn zij, die, bekend met het bestaan van een verbodsvoorschrift, het echter niet de moeite waard achten het na te leven. Het te plegen feit schijnt niet zoo erg, oogenschijnlijk berokkent men er niemand nadeel mee. Naleving van het voorschrift veroorzaakt last en ongerief, men moet een omweg maken of een voorgenomen wandeling opgeven omdat men op een verboden toegang stuit, of met
| |
| |
de fiets aan de hand naar huis loopen omdat men geen lantaarn bij zich heeft en door de duisternis is overvallen. De hoop dat het wel niet gemerkt zal worden geeft den doorslag en de overtreding wordt gepleegd. Op die wijze worden dagelijks verboden paden betreden, kleedjes uitgeklopt, kisten op straat gezet, onbeschermde hoedenpennen gedragen, in strijd met de wet.
Deze groep vormt een overgang naar die der overtreders uit baldadigheid en overmoed. Schuldigen aan burengerucht, straatschenderij en soortgelijke feiten behooren meestal tot deze soort. En ook feiten als bij de vorige groep werden genoemd, worden vaak uit overmoed gepleegd: men wenscht zich niet te storen aan wat men noemt ‘zotte bepalingen’, heeft er de kans op een kleine boete wel voor over om zijn zin door te drijven.
Aldus opklimmend van de meer tot de minder ‘onschuldige’ soorten van overtreders komen we tot de belangrijke groep welke de eigenlijke ‘crimineele elementen’ bevat. Ik bedoel hen, die overtredingen plegen, omdat het voordeel, dat de overtreding oplevert, zwaarder weegt dan het nadeel der eventueele straf. Dat de straf meestal uit boete bestaat, maakt de berekening gemakkelijk en al kunnen de bedragen der boeten soms vrij hoog stijgen, de kans dat reeksen van overtredingen ongemerkt worden gepleegd, doet de enkele gevallen welke gestraft worden beschouwen als een risico, dat men tegelijk met de winst heeft te aanvaarden. We verlaten hier grootendeels het terrein der bepalingen nopens het openbaar verkeer en soortgelijke en betreden vooral dat der bijzondere wetten: Drankwet, Arbeidswet, Boterwet, IJkwet enzoovoorts. Onbekendheid met de bepalingen is hier meestentijds uitgesloten. Wie een bedrijf uitoefent is doorgaans wel bekend met de wettelijke voorschriften welke daarop betrekking hebben. Soms gemakzucht, vaak winzucht is hier het eigenlijke motief. Ook verscheiden overtredingen van artikelen uit het Strafwetboek komen hier in aanmerking, zooals die, welke betrekking hebben op hazardspel, verschillende ambtsovertredingen en vele andere. En ten slotte kan dit motief ook aan overtredingen van verkeersvoorschriften, ten grondslag liggen: bijvoorbeeld venten of muziek maken op den openbaren weg zonder vergunning,
| |
| |
standhouden met wagens door kooplieden enzoovoorts. Ook kan men hieronder de gevallen rangschikken waarin het niet om finantieele winst te doen is, doch waarin niettemin de overtreding wordt gepleegd met het oog op eenig voordeel voor den delinquent. Zoo is het mogelijk dat de uitvoering of verberging van eenig misdrijf leidt tot het plegen van overtredingen (voorbeeld: overtreding Wapenwet).
Ik noem een laatste groep, doch constateer uitdrukkelijk dat ik geen aanspraak maak op volledigheid. Er is een categorie van overtreders, die een zeer zelfstandige plaats inneemt; het zijn zij die uit overtuiging delinqueeren. Zij hebben bezwaar tegen bepaalde voorschriften van den wetgever, meenen dat deze zich bemoeit met particuliere aangelegenheden, te zeer ingrijpt in de vrijheid van den burger; zij willen zich de wet niet laten voorschrijven, beroepen zich op hun onafhankelijkheid en hun beter inzicht, achten bepaalde wettelijke voorschriften onbillijk of onverstandig en weigeren er zich aan te onderwerpen. Ik denk bijvoorbeeld aan verzet van ouders tegen de Leerplichtwet. Zulk een verzet kan epidemisch worden, gelijk o.a. geschied is met de (overigens tot de competentie der Rechtbanken behoorende) impopulaire Brabantsche weggeldverordening, welke tot vele honderde overtredingen aanleiding heeft gegeven.
En nu de vraag, waarom overtredingen in zoo overvloedige en gedurende een aantal jaren zoo toenemende mate worden gepleegd. Dit zijn eigenlijk twee vragen, welke echter tegelijkertijd kunnen worden besproken.
Voor alles moet men dan bedenken, dat er zoo heel veel verboden is en dat, juist in de achter ons liggende decenniën, het aantal verbodsbepalingen met de reusachtige uitbreiding van het verkeer, den sterken groei onzer steden en de ontwikkeling van het sociale leven, zoo snel is toegenomen. Moeilijk is het, en steeds moeilijker is het geworden, om te blijven binnen de grens van het geoorloofde. De Crimineele Statistiek over 1913 vermeldt de merkwaardige uitspraak van een man uit de practijk der kantonnale rechtspraak in een onzer grootste steden, dat het naleven der gemeentelijke politieverordening volgens de letter ‘elk burger met den strafrechter in aanraking zou brengen’. Niet - zoo vul
| |
| |
ik aan - of slechts ten deele, omdat de burgers over 't algemeen zoo slecht, ongehoorzaam en tuchteloos zijn, maar omdat, naarmate het net van strafbepalingen dichter om ons heen wordt gespannen, het des te moeilijker wordt, niet in de mazen verstrikt te raken. Wanneer wij elken dag, bij al wat we doen, in de gelegenheid zijn een of ander strafrechtelijk voorschrift te overtreden, dan is het geen wonder, dat die voorschriften in grooten getale overtreden worden. Wanneer tal van dingen, welke wij in onze jeugd als geoorloofd hebben leeren beschouwen, ons het een na het ander verboden worden, onze vrijheid van beweging jaar op jaar meer wordt ingeperkt, dan kost de aanpassing aan dien voortdurend zich wijzigenden toestand een zekere inspanning, en komen ontsporingen onvermijdelijk voor, in toenemende mate. In een maatschappij van ideale menschen zou het stellen van een verbod of gebod voldoende zijn om het door iedereen te doen respecteeren; strafbedreiging zelfs ware onnoodig. In de werkelijke maatschappij roept elk nieuw verbod of gebod een nieuwe reeks van overtredingen in het leven. En waar nu het verschil, in dit opzicht, tusschen de strafrechtelijke voorschriften welke de misdrijven en die, welke de overtredingen, de kleine criminaliteit, vormen, hierin bestaat, dat eerstgenoemde een tamelijk constant geheel uitmaken, laatstgenoemde een onophoudelijk aangroeiende massa, is het ook licht te verklaren, dat wij in het overtredingencijfer gedurende een reeks van jaren een vermeerdering hebben waargenomen, zooals het misdrijvencijfer nooit heeft vertoond en waarschijnlijk nooit vertoonen zal. Men herinnert zich dat in de boven meegedeelde cijfers de toeneming grootendeels bleek te komen voor rekening van nieuwe wetten, of van plaatselijke verordeningen, welke met de opkomst van onze steden en de toeneming van het verkeer onophoudelijk worden aangevuld en gewijzigd.
En nu komt hier een belangrijke factor bij: overtredingen worden zoo gemakkelijk gepleegd, zoo veel gemakkelijker dan misdrijven. Laten we twee gevallen naast elkaar stellen. Een welopgevoed man, op inkoopen uitgegaan, bemerkt dat hij zijn beurs vergeten heeft en weet, dat de winkelier geen crediet pleegt te geven. Natuurlijk zal het niet in zijn hoofd opkomen, hetgeen hij noodig heeft ongemerkt weg te
| |
| |
nemen. Maar dezelfde persoon zal er zeer waarschijnlijk niet tegen op zien, om, zoo hij zijn fietslantaarn vergeten heeft en langer is uitgebleven dan hij gedacht had, door stille achterstraatjes met onverlicht rijwiel naar huis te rijden.
Ons geweten wordt door het plegen van overtredingen niet te zeer bezwaard, afkeuring door anderen behoeven we niet of slechts zelden te vreezen. Zeer vele overtredingen zijn zelfs minder erg dan zoovele handelingen van verdachten aard, welke strafwettelijk geoorloofd zijn en door de publieke opinie zoo niet goedgekeurd, dan toch getolereerd worden.
Hierbij moeten we in 't oog houden dat het een algemeen verschijnsel is, zooals de statistiek leert, dat de frequentie der strafbare feiten toeneemt naarmate de aard der delicten minder ernstig is. Gevallen van moord, doodslag, verkrachting worden per stuk geteld, van minder ernstige sexueele delicten, inbraak, zware mishandeling bij tientallen, gevallen van lichte mishandeling en simpele vermogensdelicten bij honderdtallen. Zoo is het dan ook op zich zelf niet bevreemdend, dat de lichtste feiten van alle, die, welke tot de competentie van den Kantonrechter behooren, bij duizendtallen zijn te tellen. Hoe lichter de feiten, des te minder bezwaren van het eigen geweten en het oordeel der menschen zijn er te overwinnnen. En des te geringer ook is de afschrikkende werking van de bedreigde straf. De kans om overtredingen of andere lichte feiten ongemerkt te plegen is dikwijls vrij groot, de opgelegde straffen zijn meestal onbeduidend, zoodat ze weinig afschrikken, de berechting veroorzaakt geenerlei last: men laat verstek gaan, betaalt den heelen of halven gulden boete en de geheele zaak is afgedaan. En zelfs bij hoogere boeten weegt dikwijls het voordeel uit de overtreding onvergelijkbaar zwaarder dan het nadeel der straf.
Wanneer men dus bedenkt, dat wij tot het plegen van overtredingen dagelijks bij de gewoonste verrichtingen in de gelegenheid zijn, dat we ze zelfs kunnen plegen zonder uit onze gewone sleur te geraken, dat we noch in ons geweten en het oordeel van anderen, noch in te verwachten onaangenaamheden met politie en justitie krachtig remmende factoren vinden, dan zal men zich misschien verwonderen,
| |
| |
dat het getal veroordeelingen wegens overtreding slechts tien maal zoo groot is als dat der veroordeelingen wegens misdrijf. Maar onze cijfers hebben dan ook alleen op veroordeelingen betrekking en wie weet hoe de verhouding zou zijn, wanneer we alle gevallen zouden kennen waarin werkelijk misdrijven respectievelijk overtredingen worden gepleegd.
Wij moeten bij dit punt een oogenblik stilstaan. Niet alles, wat in strijd met wettelijke bepalingen wordt gepleegd, 't zij misdrijf of overtreding, wordt aan politie en justitie bekend. En het ligt in den aard van sommige soorten van overtredingen dat juist deze gemakkelijk aan de waakzaamheid der politie ontsnappen. Men kan, met eenige behoedzaamheid, jaren lang matjes uitkloppen op verboden uren, tallooze malen gras of verboden paden betreden voordat men noodlottigerwijze door de politie betrapt wordt. Ik zeg: sommige soorten van overtredingen, want de kans is niet voor alle gelijk en uiteraard geringer bij die categorieën van overtredingen, (Arbeidswet, Veiligheidswet, Boterwet) waarop een bijzonder toezicht wordt gehouden.
Geven dus reeds daarom de veroordeelingencijfers een zeer verzwakt beeld van de werkelijke grootere en kleinere criminaliteit - en inzonderheid van de laatstgenoemde - dit beeld wordt nog meer verzwakt tengevolge van de omstandigheid, dat niet alles wat aan politie of justitie bekend wordt, tot een veroordeeling leidt. Wij huldigen in ons land het opportuniteitsstelsel: wettelijke verplichting tot strafrechtelijke vervolging bestaat niet. En nu ligt het wederom in den aard van sommige soorten van overtredingen (bijvoorbeeld de zeer groote groep van bepalingen nopens het verkeer), dat met een waarschuwend, leidend, regelend optreden door de politie vaak meer te bereiken is dan door bekeuring en strafrechtelijke vervolging, waarmee men in deze gevallen dikwijls eer prikkelend dan remmend werkt. En welk een arbeid, welk een paperasserie kunnen op die wijze worden bespaard! Zoo ergens in de crimineele politiek het beginsel van onthouding moet worden gehuldigd, dan is dit het geval ten aanzien van die overtredingen, welke een soort van kern in de kleine criminaliteit vormen: die der gemeentelijke verordeningen. Matiging bij het stellen, tact in elk geval bij het handhaven van verbod of gebod.
| |
| |
Wij naderen nu tot de derde vraag: waarom is de merkwaardige stijging van het overtredingen-cijfer na een aantal jaren tot stilstand gekomen?
Inderdaad was de jaarlijksche toeneming zoo'n gewoon verschijnsel geworden, dat hare onderbreking haast nog meer verwondering heeft gewekt, dan zij zelve. Verschillende factoren zullen daartoe hebben samengewerkt. De uitbreiding van strafwettelijke bepalingen zal niet meer zoo snel en zoo sterk zijn voortgegaan (in de periode van stijging viel onder meer de Motor- en Rijwielwet), de keuromanie van den lageren wetgever zal zijn getemperd, de burgers zullen meer en meer hebben geleerd hun vrijheid van handelen en bewegingen te zien ingekort en zich aan dien toestand eenigszins hebben aangepast.
En dan: de politie zal meer dan te voren het nut hebben ingezien van onthouding. De Crimineele Statistiek over 1913 bevat ook hieromtrent een merkwaardige mededeeling, van het parket te Rotterdam afkomstig. Volgens die mededeeling is het voorgekomen, dat aldaar venters met roomijs, prentbriefkaarten, visch, dagelijks een aantal malen, dikwerf om het kwartier, werden bekeurd, omdat de Rotterdamsche verordening op de straatpolitie het laten stilstaan van een wagen verbiedt. Vooral op aandrang van het parket is de politie er toe overgegaan ten deze anders op te treden en ook in 't algemeen is de Rotterdamsche politie ten aanzien van overtredingen der gemeentelijke politeverordening gematigder gaan optreden en meer gaan waarschuwen. Hoewel we geen overeenkomstige berichten van andere parketten bezitten, mogen we toch als waarschijnlijk, in elk geval als mogelijk aannemen, dat ook in andere groote steden een soortgelijke verandering van opvatting heeft plaats gehad.
Ook de Kinderwetten hebben, ten opzichte van de berechting en vervolging van jeugdige delinquenten, een nieuwen geest gebracht. Het inzicht heeft zich verbreid, dat, in 't bijzonder waar het kinderen geldt, vervolging en veroordeeling schadelijker kan zijn, dan onthouding. Bij verscheidene parketten, en alweer voornamelijk bij de Kantongerechten, waar immers de aard der delicten er het meest aanleiding toe geeft, is de gewoonte ontstaan, kinderen, die voor het eerst in handen der justitie vallen, indien mogelijk, niet te
| |
| |
vervolgen, doch met een waarschuwing heen te zenden. Ook deze gewoonte heeft natuurlijk een vermindering van het veroordeeldencijfer ten gevolge gehad.
Ten slotte mogen we ook niet vergeten, dat de werkkracht en de beschikbare tijd van de Kantongerechten haar grenzen hebben. Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat ook deze omstandigheid heeft meegewerkt om den wassenden stroom van vervolgingen, toen die een practisch niet meer te overschrijden limiet had bereikt, eenigermate te keeren. En deze meening wordt zeer versterkt door het verschijnsel, dat juist in de groote steden, waar de stroom altoos het hoogst wast, de kentering zich heeft vertoond. Het inzicht zal hebben post gevat, dat het zoo niet langer gaan kon, dat het aantal gevallen van overtreding, den Kantonrechter ter berechting voorgelegd, maar niet ieder jaar kon worden vermeerderd met eenige duizendtallen tot in 't oneindige. Die overtuiging zal bij verschillende organen zijn doorgedrongen en tot een gezegende zelfbeperking aanleiding hebben gegeven.
Wat nu de toekomst brengen zal, ligt in den schoot der goden. Misschien is een nieuwe vloed reeds weer aan 't opkomen. Maar dan mogen we toch dankbaar zijn voor den stilstand tusschentijds, welke althans eenige verademing heeft gebracht.
J.R.B. de Roos. |
|