| |
| |
| |
Eereprijs.
René Benjamin. Les soldats de la guerre: Gaspard. Paris, Fayard et Cie, 1915.
Emile Boutroux. Pages choisies. Paris, Larousse, 1915.
Sneller dan de amunitiewerkers kogels en granaten afleveren, schrijven de schrijvers boeken over den oorlog. Hier - te Lausanne - is bij elken boekhandelaar minstens één winkelraam gevuld met dat krijgsartikel. Natuurlijk enkel fransche waar, of zwitsersche simili: Sur la voie glorieuse; La veillée des armes; Contre les barbares; Notes d'une infirmière; A l'abri de la tempête; Le feu sur la montagne, en wat dies meer zij. Gelijk van zelf spreekt, behoudt J'accuse steeds de eereplaats, staat als een zon onveranderlijk in het midden, terwijl de overige boeken geregeld opschuiven, eindelijk uit het gezichtsveld verdwijnen. Want de ruimte in de uitstalkast is beperkt, de productie niet. Zoo heeft België al afgedaan; daarentegen is er thans veel hospitaal litteratuur - bewijs, dat de dames niet werkeloos blijven.
Goed bedoeld, slecht geschreven, is de meeste dier gelegenheidswaar. De kogels hebben den akker wel diep omgewoeld, veel menschenbloed dien vetgemest, maar zaad heeft tijd noodig om te rijpen, en deze maaiers zijn te haastig geweest. Eerst in rust kan de pen beschrijven, wat het harte diep roerde. Metaal wordt gloeiend gegoten, doch men ciseleert het koud.
Maar... wat anders te lezen in deze angstige tijden? Telkens treedt men dus weer den boekwinkel binnen, koopt
| |
| |
weer, legt weer onbevredigd weg... Ha! dit zal eindelijk iets goeds zijn! Hierop heeft haar stempel gedrukt de kieskeurige Academie, ingesteld door de gebroeders de Goncourt. Met deze soldatenschets heeft een Parijzenaar, onder den schuilnaam van René Benjamin, de eereprijs voor 1915 van vijfduizend franken gewonnen. Die prijs zal wel verdiend zijn!
De Parijzenaar beschrijft natuurlijk een Parigot: Gaspard. Zooals de meeste Parijzenaars, niet van geboorte een stadskind. Gaspard komt uit Normandië; is sjouwer, terwijl zijn vrouw een handeltje drijft in eetbare slakken. De man is geen hoogvlieger, en in den oorlog groeien zijne vleugelen niet. Hij blijft, die hij was. Dàt is, vermoed ik, de voornaamste reden waarom zijnen beschrijver de eereprijs werd geschonken. Wij hebben genoeg gezien wonderbaarlijke bekeeringen, genoeg gefilosofeerd in de loopgraven, zoodat wij eindelijk de uitzonderingen hielden voor den regel! Gaspard voert ons terug tot de nuchtere, dood nuchtere werkelijkheid.
Deze poilu heeft geen oogenblik van bezieling. Heeft hij wel een ziel?... In alle geval heeft Gaspard een hart. En zulks op de rechte plaats. Als hij door een verlaten dorp komende (gij begrijpt wel, waarom verlaten) koeien hoort loeien, die onverzorgd achter bleven, gaat hij - hoe moede ook en met zeere voeten - die beesten drenken en voederen. Als zijn krijgsmakker neerzinkt, getroffen door een buikschot, neemt hij dezen op zijne sterke schouders en draagt hem naar de ambulance, hoewel zelf moeitevol voortstrompelend wegens een zware vleeschwond in de dij, welke hevig bloedt.
Dat alles echter maakt geen held. Om dit te worden heeft Gaspard trouwens geen gelegenheid. Die kogel in de dij is de feestgave bij zijn vuurdoop. Als hij, hersteld, eindelijk terug is aan het front, wordt hem binnen vier en twintig uren een voet afgeschoten. Hij heeft de Boches eigenlijk heelemaal niet gezien, als hij voor goed thuis komt met een houten stompje. En dan is het verhaal uit. Gaspard verdwijnt voor goed in de grijzige atmosfeer der millioenenstad aan de Seine.
De held van het boek is niet enkel geen held, maar zelfs een heel lauw vaderlander. Hersteld van zijn dijwond, teruggezonden naar het dépôt, simuleert hij daar weken lang
| |
| |
ongeschiktheid tot werken. Niet uit angst voor de loopgraven, maar om zijn sergeant te pesten. En om een lieve deern - die zich later ontpopt als spion - verraadt hij het wachtwoord. Wordt dit alles niet gemerkt, niet gestraft? Hm, de fransche contrôle laat in dit boek nog al te wenschen over; vele Franschen doen er maar half hun plicht in, evenals, evenals... in de werkelijkheid.
Gij kunt u trouwens gemakkelijk zelf overtuigen dat de Franschman hardleers is, en het grimmige noodlot nog lang niet zijn schoolmeesterstaak kan neerleggen. Neem op, welke fransche krant gij wilt, van het goedkoope en gemoedelijke Journal af, tot de dure en deftige Temps toe. Elken dag zult gij u opnieuw verbazen, ergeren... Een Duitscher zou 't niet zóó durven liegen!
En met dat al staan de fransche kansen niet slecht.
Ook dit verklaart Benjamin's boek; werpt er althans een zijlicht op. Gaspard moge geen hoogvlieger zijn, hij weet ten minste zijne vleugels uit te slaan. 't Is een gewone Franschman; maar een gewone Franschman is handig, is débrouillard, en... blijft goed gehumeurd! Dit laatste spreekt eigenlijk van zelf; want die van 't latijnsche ras zijn zonnekinderen.
Als bij 't begin van den grooten trek de opgeroepenen zijn uit te rusten, steekt Gaspard de handen uit de mouwen. In een oogwenk is ieder gekleed! Den eene zit de jas wel wat ruim, van den ander is de broek te kort, maar in alle geval: in een minimum van tijd zijn allen marschvaardig. En dàt is hoofdzaak! Versmacht het bataljon van dorst op de eindelooze tocht in een beestenwagen, tijdens de voorwaartsche vlucht van de Marne naar 't noordwesten - blijkbaar zijn geenerlei voorzieningen getroffen - Gaspard pikt op het duistere perron van een spoorwegstation (waar toevallig even wordt halt gehouden) een vaatje bier op, dat daar ligt... zonder adres. Of de niet-schadeloos gestelde eigenaar veel voldoening zal gevoeld hebben voor deze oplossing van het moeielijke vraagstuk, weet ik niet. Doch in alle geval: de dorst der kameraden is gelescht! Heeft de troep honger, (waar zijn de koks?) Gaspard, die nooit kookte, kookt. Kookt slecht (wat mij bij een Franschman tegenvalt). Maar desalniettemin: de troep raakt verzadigd!
| |
| |
En zoo het heele boek door. Overal helpt Gaspard... onder een vloed van woorden. Want ook dàt is typisch fransch. De eenige exercitie, welke nooit gestaakt wordt - alle andere worden gehaat en byzantin gevonden - is die der tong. Gekuischt is de taal niet; de Dictionaire de l'Académie zal er zich niet door verrijken, al is reeds een heel boek verschenen over het argot in de loopgraven. - Maar opgewekte menschen zijn nu eenmaal spraakzaam; en Gaspard is opgewekt. Blijft dit altijd.
Het boek is dan ook een zonnig boek, niettegenstaande alle narigheid; en men leest het in eenen door, al moet, wien eenige droppelen germaansch bloed door de aderen vloeien, zich telkens ergeren over die slordigheid, die zorgeloosheid, die praatzucht. Doch gelijk men vuur kan bestrijden met vuur, houdt ook de eene zorgeloosheid de andere in evenwicht. En in alle geval wordt er geen tijd verknoeid met wederzijdsch verwijt! De goedgehumeurdheid werkt als olie, en belet krachtverlies door wrijving. Wij mogen vreemd opkijken van die fransche manier van doen, er het hoofd over schudden... zij voert ten slotte óók tot het doel!
Zoo heeft ook schrijver dezes vaak het hoofd geschud, een paar jaren geleden. 't Was op een toeristentocht. Een fransche boot zoude de afrikaansche kusten bezoeken. Van Casablanca af - nog pas kort fransch, maar al precies een stad uit Amerika's wild West, met alle europeesche deugden en ondeugden - vooral de laatste. Het andere eindpunt der tocht lag te Tripoli; sedert eenigen tijd in handen - maar daarom nog niet in de macht - van Italië. Het gezelschap bestond geheel uit Parijzenaars. Alleen een gepensioneerd kolonel der Vereenigde Staten, die reisde om den tijd te dooden (doch hiertoe onvoldoende bewapend was) en schrijver dezes, vertegenwoordigden de overige wereld.
De tocht had een héél klein wetenschappelijk tintje. Niet te veel - om de dames niet af te schrikken. Er was een fransch professor aan boord, die nu en dan - héél zelden - een voordracht hield over de te bezoeken landen. Na den eten. Zéér goed... maar men digéreerde nog. Ook was er een wetenschappelijke bibliotheek aan boord - Franschen
| |
| |
schrijven meer wetenschappelijke werken dan men denkt! Doch niemand keek er in; het was te warm om te lezen. Er werd veel bridge gespeeld, ietwat geflirt, goed gegeten. Héél goed zelfs! Dit was trouwens niet enkel aan boord het geval. Zelfs op de meest dorre plekken der marokkaansche woestijn, overal waar de fransche vlag woei, maakten uitstekende chefs de cuisine propaganda voor de overheerschers. De concurrentie was trouwens scherp: de Marokkanen zijn zelf geboren keukenmeesters, gelijk ons een déjeuner bewees, aangeboden uit naam van den (afwezigen) Sultan te Marrakech. Alleen werden de spijzen - omdat men met de vingers eet - iets anders toebereid.
Op de tocht zelve zag men overigens zoo veel of zoo weinig als men zelf wilde. Van leiding of toezicht was eigenlijk geen sprake. Dat bij het ontschepen of aan boord terugkeeren niemand te water raakte, arm of been brak, was een dagelijksch wonder voor den Amerikaan, die dan toch selfhelp gewoon was, en voor schrijver dezes, die zoo juist het Nijldal had bezocht onder de voortreffelijke leiding van Cook's dragomans. Doch de dikste dame en de stijfste heer kwam ongebroken aan dek terug. Zelfs op de reede van Rabat, waar de Atlantische oceaan zoo hevig en voortdurend deint, dat stoombooten er dikwijls weken liggen alvorens te kunnen lossen; ja, meermalen onverrichter zake moeten vertrekken. Slechts één ongeluk gebeurde, doch zulks trof een matroos.
Ook was het een voortdurend wonder dat niemand achterbleef aan land, noch verdwaalde. Zeker, een noordeling had zich gelukkiger gevoeld, indien men hem als 't ware tusschen hooge heiningen, langs een vastgestelden weg had voortbewogen, maar deze zonen en dochteren van Lutetia zouden ongetwijfeld onder zulk eene leiding diep rampzalig zijn geweest. En ten slotte zijn zij - en wij - er toch gekomen! Niemand trouwens klaagde; iedereen bleef goed gehumeurd. Voor den Amerikaan en mijzelf was deze fransche les eene les in rassen-kennis. Er zijn vraagstukken, welker oplossing men in geen studeerkamer kan uitvinden - en het vraagstuk waarvoor wij hier stonden, was een derzulke. Die tocht heeft mij vele fransche eigenaardigheden doen begrijpen... en waardeeren.
| |
| |
Slechts één voorbehoud maakte ik met mijn amerikaanschen vriend: Als er eens een ramp gebeurde! En beiden dachten wij aan la Bourgogne, dat mailschip hetwelk op een ijsberg liep, en welker fransche bemanning, door een paniek bevangen, de passagiers in den steek liet. Ja, tegen een paniek....
Zulk een catastrophe bracht de eerste Augustus 1914 over Frankrijk. En als België niet... Maar dat, indien slechts het kritieke oogenblik voorbij ware, Frankrijk zich zoude weten te redden, òòk dat wist ik door de afrikaansche tocht. Want die tocht leerde ons niet enkel Parijzenaars en Afrikaanders kennen, maar òòk fransche legeraanvoerders.
Aangezien wij de eerste fransche toeristen-caravaan van beteekenis waren op marokkaanschen bodem, werden wij overal meer dan hoffelijk ontvangen door het Militär (want het wemelde er van soldaten - vooral zwarte). Welk een voortreffelijken indruk maakten de commandanten en hun staf! Niet schneidig, integendeel: une main de fer, gantée de velours. Wat hadden wij dan ook overal een veilig gevoel, zelfs heel alleen dwalende door den wirwar der nauwe straten van steden, heilig voor den Mahomedaan. Zoo ook in Algerië en in Tunis, waar - wel niet in naam - doch inderdaad, de militair regeert. Militairen zijn daar trouwens haast de eenige Franschen: op de velden met fransch bloed gedrenkt, oogsten voornamelijk Italianen en Spanjaarden. ‘Wij hebben het te goed in Frankrijk zelf om over zee te gaan,’ - bekende mij een fils unique (die gelijk meerdere tochtgenooten, uitstekend Engelsch sprak en ook overigens zéér goed onderlegd was.) Hoe netjes, haast Hollandsch schoon, waren niet, dank zij den militairen bezem, overal de afrikaansche steden, vergeleken met die in zuid-Frankrijk, waar burgerlijke vrijheid heerscht! En vooral vergeleken met Tripoli! Hoe hebben de Italianen in zóó korten tijd een stad zóó vuil weten te maken!
't Is waar, de fransche militairen in Afrika zijn eene keurbende. De overplaatsing daarheen geschiedt enkel op verzoek. Maar toch: eene natie, die zulke mannen voortbrengt, is niet zoo diep gevallen als Parijsche tooneelstukken en Parijsche schandalen doen gelooven. Gaspard, de sol- | |
| |
daat, moge geen hoogvlieger zijn; zijne officieren zijn zich hun taak wèl bewust. En 't is waarlijk niet hun schuld zoo Frankrijk slecht was voorbereid.
‘Mourir... our la ..atrie, dit tranquillement Puche, c'est la ..lus ...elle mort’.
Puche is Gaspard's kapitein. ‘La guerre ne changeait rien à cet homme singulier. Echantillon de bourgeoisie moyenne mais vertueuse, qui fait l'été des confitures pour l'hiver’. Let wel op dit kleine trekje: Puche is niet de krekel, die den heelen zomer zong. Evenmin is hij de gierige mier, zooals gij straks zult bemerken. Maar hij is allerminst uitbundig, en zéér prozaisch. ‘Un capitaine n'a pas de loisirs. Il doit veiller sur l'ordinaire des hommes. Les ventres et les pieds, voilà son premier soin’.
Ook Puche wordt gewond op den dag, waarop Gaspard zijn dijschot krijgt. Het aangezicht van den kapitein is één klomp bloed; het voorloopig verband verhindert hem den mond te sluiten en den letter p te zeggen. Hij heeft trouwens wel wat anders te doen: vóór naar 't hospitaal te worden vervoerd, wil hij de rekening afsluiten van de bataillonskas. Dus krabbelt hij ijverig met bloederige vingers op een klein stukje papier. Eindelijk! Huit cent trente ..rancs. Puis il renversa la tête pour ne pas avaler trop de sang.
De kapitein herkent Gaspard, drukt hem de hand en wenscht hem ..onne chance!
‘Gaspard hébeté, bafouilla des mots sans suite, puis il s'écarta.
Il entendit encore Puche qui disait: Dans ma cantine, il y a du chocolat. Vous ...ourrez le ..rendre ...our les hommes.
Puis il tendit sa jumelle, sa carte, et il laissait toujours aller sa tête pour que le sang ne coulât plus sur sa veste ni sur ses paperasses.
Gaspard s'écarta, se disant à soi-même ‘C'bonhomme-là, c' t'un héros!’
Aldus le sabre. Nu le goupillon! Wees niet bang dat deze u nat zal sprenkelen! Gaspard komt slechts twee malen met de geestelijkheid in aanraking. Eens op marsch: een dorpspriester schenkt hem en zijn kameraad een glas wijn in.
| |
| |
‘J'dis qu' ce curé-là, c'est du prêtre; c' est pas d' la saloperie. Il sait offrir un verre’. De tweede maal, wanneer hij enkele dagen met verlof thuis is. Gaspard kijkt zijn kleinen jongen aan. ‘V'là un gosse qu'est ni chair ni poisson; avant la guerre ça suffisait. Après, quand c'est qu'on aura lavé tout l' linge sale, ça m' ferait d' la peine à moi qu'il soye pas légitime’.
Maar de Parijsche burgerlijke stand is nog niet gemobiliseerd; de drie dagen verlof zijn onvoldoende om te trouwen, en dus maakt Gaspard motu proprio er vijf van. Slipt hij door de mazen? Natuurlijk. Wèl bemerkt men het aan het dépôt; maar wie zulke mannen moet leiden, dient te weten wanneer hij den teugel strak kan aanhalen, wanneer niet. En dezen indruk geeft het boek: in takt zijn de Franschen meesters gebleven!
Overigens zwalkt Gaspard op de levenszee rond vrij wel zonder kompas. Ongetwijfeld is het méér dan een gelukkig toeval geweest dat de Kerk door de Wet gedwongen werd óók te mobiliseeren, en zoodoende in de smalle loopgraaf samen werd gebracht, wat zoolang reeds te ver van elkaar was verwijderd. Maar de invloed van dat samenbrengen mag niet overschat worden; zal zich veel meer nà, dan tijdens den tegenwoordigen toestand doen gevoelen. Gaspard geeft beter de gemiddelde werkelijkheid weer. Toch is de wijnschenkende geestelijke hem bijgebleven. Wellicht is het daardoor dat Gaspard kwam tot de erkenning ‘qu' soimême faudrait avoir son p'tit truc bien en règle.’ Maar meer misschien deden zulks haast onbewuste roerselen. Terecht zwijgt daarover de schrijver; tot de diepste diepten van het gemoedsleven is nog geen menschenkind doorgedrongen.
De oorlog mobiliseert niet enkel schrijvers, maar ook sprekers. Natuurlijk wordt Lausanne, zoo dicht bij de grens gelegen, gaarne bezocht door den Franschman, die zijn hart wil uitstorten voor welgezinde neutralen. Dit alles met betamelijke inachtneming der neutraliteit.
Stond en improviseerde maître Robert - de deken der Parijsche advocaten - de Académiciens Brieux en Donnay (schrijvers van welbekende tooneelstukken) zaten en lazen.
| |
| |
De eerste verhaalde van blind geschoten soldaten. (Hij is tijdelijk major-infirmier). De tweede schetste de rol der fransche vrouw tijdens den oorlog. Beiden deden blijkbaar hun best. Maar toch maakten zij eenigzins den indruk van gestrande walvischen. Het meest treffende woord werd eigenlijk gesproken door wie hen inleidde bij het publiek: een zwitsersche professor. Deze wees op de noodzakelijke mobilisation des consciences après la guerre. Een trouvaille! riep Maurice Donnay uit, en het speet dezen blijkbaar niet zelf die phrase te hebben gevonden. Wat den indruk gaf dat hij niet aan die noodzakelijkheid had gedacht....
Onwillekeurig kwam mij dit voorval voor den geest bij het lezen van den aanhef van den laatsten soldatenroman van Psichari Le voyage du centurion. 't Zal des schrijvers laatste roman blijven, want deze zéér geloovige kleinzoon van den ongeloovigen (of ongeloovig geloovigen?) Renan sneuvelde aan het front. Den grootvader proeft men in dien aanhef: ‘Maxence ne put monter sur un tertre - parce qu'il n'y en avait pas.’ Wie niet vóór den oorlog op den heuvel stond, moet noodwendig nu beneden blijven.
Wie wèl den heuvel had beklommen, en reeds lang geleden, was de derde spreker. Ook een Académicien, doch een filosoof: Emile Boutroux.
Een zeventigjarige, ascetische figuur. Met een zacht geluid, sprekende met weinig stemverheffing, tòch vullende de groote, stampvolle, ademloos toeluisterende zaal.
Hij sprak (las niet) over La philosophie et la guerre. Geen voordracht, maar eene les. Een les, gelijk men er zoo gaarne hoort in de Sorbonne: keurig van vorm, verheven van inhoud. De Duitschers werden niet genoemd, nauwelijks op hen gezinspeeld. Niet alsof zij Boutroux vreemd waren! Indertijd studeerde deze te Heidelberg; heeft duitsche philosophische boeken in het fransch vertaald; haalt telkens de Faust aan in 't oorspronkelijke. Maar hij stond op een héél hoogen heuvel...
Emile Boutroux is directeur der Fondation Thiers; eene inrichting door diens schoonzuster, mejuffrouw Dosne, in het leven geroepen. Vijftien jongelieden kunnen, na hunne studiën voltooid te hebben, dientengevolge zich gedurende
| |
| |
drie jaren onbezorgd aan verdere wetenschappelijke onderzoekingen wijden in een fraaie huizinge, dicht bij het Bois de Boulogne. Oók die jongelingen staan op den heuvel, en vergeten blijkbaar aan het front noch hun meester, noch hunne studie. Wat René Benjamin fantaiseert, is bij hen werkelijkheid.
Mousse - een toevallige krijgskameraad van Gaspard in de loopgraaf - schraapt zich met een pennemes de beslikte vingers schoon, haalt vervolgens een blad papier uit zijn kapotjas, en een potlood. Begint dan met koortsachtige haast te schrijven.
‘Gaspard le regardait. Il dit:
T'écris?
Oui, reprit l'autre, c'est pour toi.
Pour moi?
Ecoute: j'ai idée que je n'en reviendrai pas.
Ah?...
Si toi tu reviens, mets ça dans ta poche, et par amitié, porte-le à Paris, à l'adresse ci-dessus.
Chez ta poule?
Non... un ami.
Ah?...
C'est une petite question littéraire que je tiens à régler, dit Mousse. Il s'agit d'une édition de Sophocle’...
Boutroux heeft tijdens den oorlog enkele artikelen geschreven, zonder echter van zijn heuvel af te dalen. ‘Il n'a pas écrit une seule page, une seule ligne qui soit un appel à la haine’ aldus schrijft Marcel Drouin, die met de Pages choisies van Boutroux opent eene reeks Ecrivains français pendant la guerre.
Leest gij Gaspard, lees dan óók dat boekske. Het voert ons mede den heuvel op, leert ons waardeeren nòg grootere krachten: ‘la constance et la ténacité des travailleurs français, et le culte de la grandeur morale.’
Lausanne.
R.P.J. Tutein Nolthenius. |
|