‘Indische sleur, voorschot en ethica in drie bedrijven’ - de schrijver van Schakels had dit kunnen verzinnen. Doch dan zou het iets wrangs hebben aangekondigd, niet de zoetelijkheid, die Fabricius geeft. Meer dan uiterlijk leven uit Indië aanschouwen wij in Nonni niet. Slechts terloops vernemen wij, dat Nederlandsche planters op Javaansche mannelijke ondergeschikten een dwangmiddel hebben toegepast, als gewetenloozen in heel de wereld op blanke en gekleurde slavinnen. Het lesje in menschelijke slechtheid wordt zoo vlug en vroolijk afgewisseld met aanschouwelijk onderwijs in Indisch gezinsleven. Men onthoudt dat van Roeblaar's schoftestreek misschien als een mededeeling, doch zorgeloos, niet in het minst ontroerd, verlaat men den schouwburg.
Veel meer schokt de onrechtvaardigheid, blootgelegd in Dolle Hans. Een Indo speelt er voor Cyrano. De Roxane, die Jolanthe heet, mist allen aanleg tot precieusheid, doch romantisch is zij wel. Zij heeft Hans als kadet gekend. Toen had hij, met zijn bruine tint, iets oostersch in haar oogen, iets van heel ver weg en iets dappers, zoo wat van een donkeren held. Naar Indië gekomen, heeft Jolanthe Hans' gelijkenis gezien ‘met de duizenden Indo's, die in het land rondloopen’.
Zal ik uw waardeering eischen voor het fijne in dit verschil van gewaarwordingen? Ach, het is gevaarlijk, bij Fabricius naar fijnheid te zoeken! Van den beginne hindert het, in zijn drama, dat hij toestanden, verhoudingen, uitlatingen ‘forceert’. Hoe - zoo moet men telkens denken - zou dit zoo kunnen zijn, zoo kunnen gaan, zoo kunnen gezegd worden? De ruwe hand van den argelooze blijkt telkens aan het werk. Het hinderlijkst wordt dit beseft in het hoogtepunt, wanneer de majoor den Indoluitenant tergt, Hans zegt, wat hij gaat doen, en noch Jolanthe noch haar man aan een der twee vijanden het voortduren van het gruwelijke spel beletten. De uitweidingen over Indo-verguizing in het laatste bedrijf: dit gesprek, daar, tusschen Hans en De Weert, is ruw-handig en onhandig geschreven.
En toch... al leeft het geheel niet waarlijk, al is alles eigenlijk virtuositeit, het doet niet kil aan, gelijk virtuozenwerk. Hoewel de schrijver indertijd het stuk heeft aange-