De Gids. Jaargang 80(1916)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 570] [p. 570] Najaar. Aan mej. Z.P. Een sombere dag. De grijze lucht vol dof gerucht, een oude lach op 't aardgezicht. De boomen vreemd staan als versteend in 't wijze licht. De boomen druipen; met zachten tred op 't mistig bed geluiden sluipen. Nu is 't de tijd dat de aarde treurt en treurend beurt een oude spijt: een ouden nood: de wisseling van ieder ding, den droeven dood. [pagina 571] [p. 571] 't Is al grauw en bruin: huivrende bladen, morsige paden: der dooden tuin. Ik loop alleen in 't schreiend bosch, een dichte tros mist om mij heen. Door 't weenend woud zie ik mij gaan; de boomen staan wonderlijk oud. Daar wijkt de drom der wijze boomen: ze staan te droomen om een lichtkom. 'k Zie nimfen dansen, buigend gebaren, wuivende haren, bruingouden kransen. Figuren zweven, zachtgolvend deinen, gebogen lijnen zilverig beven. Een doodendans, dit plechtig feest. O nu geneest die droeve glans! [pagina 572] [p. 572] Een sprookjeslicht zie ik overstroomen dit vroomster droomen schoonst gedicht, en vochte geuren als wierook zoet, en ranke stoet van teerste kleuren schijnen te stijgen, schijnen te dalen, eerbiedig pralen, knielende neigen. Het regent goud en heiligheid, fijn uitgespreid en neergedauwd. In 't geel en rood en gouden schijn de nimfen rein eeren den dood. Ze zweven aan als schemering; in mijmering de boomen staan. Zij dansen 't lied, dat oud verhaal, die wijze taal van blij verdriet: [pagina 573] [p. 573] van hoe de dood het leven maait en 't leven zaait in eigen schoot; hoe 't leven groeit door dood gevoed en sterven moet eer 't weer ontbloeit. Het bloed van 't leven is 't bloed des doods: dood is de loods naar 't eeuwig leven. Dit schoon verkeeren van 't droeve in 't blije der nimfen reien plechtig vereeren. Getijden komen, getijden gaan: in 't najaar staan peinzend de boomen. Dan zien zij neer op nimfendans in gouden glans van een lichtmeer: gouden wijsheid: dat leven is herrijzenis en eeuwigheid. P. van Schilfgaarde. Vorige Volgende