De Gids. Jaargang 80
(1916)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 492]
| |
Pathologie in de litteratuur.Ga naar voetnoot1)Onder bovenstaand opschrift geeft de heer Carel Scharten in De Gids van November 1915 een beoordeling van Een coquette Vrouw door Carry van Bruggen, waarbij ook mijn Liefdeleven even te pas wordt gebracht. Reden om een anti-kritiek te schrijven geven de paar woorden van den heer Scharten over mijn ‘in zich zelf uitmuntend werk’ me zeker niet; aanleiding om de kwestie Pathologie in de litteratuur eens wat algemener te behandelen geeft het slot van zijn opstel mij echter wel. ‘De twee boeken,’ zegt de heer Scharten, ‘komen hierin overeen, dat zij de Pathologie brengen in de litteratuur, niet als motief, als middel, dat tot het ontstaan eener schoonheid meewerkt; maar als hoofddoel, dat zich met litteraire schoonheid bekleedt en deze dus als middel aan zich onderwerpt.’ Heel duidelik is deze zin mij niet; maar in verband met de volgende woorden: ‘En in zooverre lijkt mij het genre onvoorwaardelijk af te keuren,’ meen ik er uit te mogen opmaken, dat de heer Scharten het afkeurt de blote beschrijving van een ziektegeval tot enige inhoud van of zelfs tot hoofdzaak te maken in een letterkundig werk. Hierin kan ik in 't algemeen geheel met hem meegaan. | |
[pagina 493]
| |
Beoogt een schrijver niets anders dan de schildering van een pest-epidemie met alle kenmerken van deze ziekte tot inhoud van een korter of langer verhaal te maken, dan kan zijn werk ongetwijfeld technies-mooi worden; maar binnen de omrastering van het kunstgebied zou ik 't niet willen toelaten. Eveneens zou ik schetsen willen afwijzen, waarin de schrijver zich de schildering van het lijden aan mazelen, pokken, roodvonk, tering, kanker tot enig doel heeft gesteld. Anders staat de zaak echter al dadelik - en ik meen, dat de heer Scharten dit met mij eens is - als de beschrijving van een ziekte middel wordt om een meer artistieke bedoeling te verwezenliken. Wie een pest-epidemie beschrijft, kan bijvoorbeeld beogen in het licht te stellen hoe door het heersen van deze vreselike ziekte hechte banden van liefde en vriendschap worden verscheurd, hoe zich-gelukkig-wanende mensen plotseling in jammer en ellende worden gedompeld, hoe hoogstaande karakters er zich door aangespoord voelen edele daden te verrichten van hulpvaardigheid en zelfopoffering, hoe lichtzinnigen er door verleid worden tot verkwisting van hun vermogen, tot doorbrenging van hun dagen en nachten in zelfzuchtig zinnelik genot. Dat uit deze stof een belangwekkend en schoon kunstwerk kan worden gevormd lijkt mij onbetwistbaar. En hetzelfde zou ik willen zeggen van een verhaal, waarin twee in-onmin-levende ouders tot elkander worden gebracht door de ziekte van hun kind. Kiest de schrijver zulk een stof, of liever - want een kunstenaar kiest niet - dringt zulk een stof zich aan hem op, dan zal hij zeker goed doen niet ter wille van een schoonheidsopvatting de ziekte-verschijnselen te verdoezelen; maar integendeel deze verschijnselen volledig weer te geven, ze scherp te doen uitkomen, voor de vermelding van mediese adviezen niet terug te deinzen; want juist dit alles is nodig om ons te doen gevoelen hoe ouders door hoop en vrees heen en weer geslingerd, nu eens opleven in blij vertrouwen, dan weer neergedrukt worden door sombere vertwijfeling en intussen steeds meer behoefte krijgen aan elkanders steun en toespraak, steeds meer troost putten uit het mede-delen van hun gevoelens en het vinden van medegevoel daar voor. | |
[pagina 494]
| |
Inhoud van litteraire kunstwerken kunnen alleen zijn de gedachten en de gevoelens, waardoor bepaald worden de verhoudingen der mensen tot elkander, de verhouding van de enkeling tot het hem omringende leven en voorts de schildering van deze verhoudingen zelf. Taak van de kunstenaar is 't dus ons van zijn standpunt een diepe blik te doen werpen in het zieleleven en de levensverhoudingen der mensen, ons medegevoel op te wekken voor hun smarten en hun vreugden. Voor zover dan ziektegevallen invloed hebben op menselik denken en voelen kunnen zij natuurlik niet gemist worden; maar het behoeft geen betoog, dat te grote uitvoerigheid van een bijzaak schade kan doen aan de indruk van het geheel en dat deze bijzaak de hoofdzaak niet mag vervangen. Met het geven van bovenstaande bepaling van kunst bedoel ik nu niet zo zeer het scherp omlijnen van een begrip als wel het omschrijven van 't geen algemeen - en m.i. terecht - van een kunstwerk en van een kunstenaar wordt verwacht. Keurt men echter de beschrijving van een ziektegeval, als enige inhoud van een kunstwerk of zelfs als hoofdzaak er in, af, dan rijst de vraag: wat is een ziektegeval; wat is ziek-zijn. Hier zouden wij dus moeten komen tot een scherp-belijnde definitie; maar ik hoop en vertrouw, dat niemand het mij euvel zal duiden als ik, tot de samenstelling daarvan mij niet bevoegd achtend, liever mijn betoog langs een andere weg tracht te vervolgen. Het woord ziekte behoort tot de vele woorden, welke gebezigd worden voor algemene aanduiding van zaken of toestanden, die in zekere opzichten wel, in andere niet bij elkander behoren. Door de bank kan dit geen kwaad; maar toch kunnen zich gevallen voordoen, waarin het noodzakelik wordt die bijeengevoegde zaken of toestanden nauwkeurig te onderscheiden. Ziekten als cholera, diphteritis, influenza, hartvergroting, nierontsteking hebben voor de kunst een gans andere waarde dan de zogenaamde zenuwof zielsziekten. Daarmee wil ik nu niet gezegd hebben, dat de schildering van zenuw- of zielsziekten onvoorwaardelik wèl tot de inhoud van kunstwerken mag worden gemaakt. | |
[pagina 495]
| |
Integendeel. Beschrijvingen van progessieve paralyse, manie, delirium tremens enz.; met geen andere bedoeling gegeven dan om de symptomen dezer ziekten in het licht te stellen, het verloop er van te schilderen, horen niet in de kunst t'huis; maar 't is genoeg de namen van enkele zenuw- of zielsziekten te vermelden om dadelik te doen begrijpen, dat ze met ziekten als cholera, mazelen, galstenen enz. toch niet over één kam mogen worden geschoren. In de eerstgenoemde soort hebben we te doen met ontaardingen van het geestelik leven al dan niet met lichamelike ontaardingen verbonden, in de laatstgenoemde met lichamelike ontaardingen, die geestelike ten gevolge kunnen hebben. Deze ontaardingen van het geestelik leven vertonen zich aanvankelik als afwijkingen van het normale menstype en gaan we nu te rade met de verklaring van den heer G.J.B.A. JanssensGa naar voetnoot1): ‘Van deze abnormale karakters bestaan vloeiende overgangen naar de normale persoonlijkheid eenerzijds en naar de hysterie, melancholie, manie en manisch-depressieve psychose anderzijds’, dan wordt het duidelik, dat hier tussen gezond- en ziekzijn geen grens is aan te geven. Dit ziek-zijn bestaat in - of openbaart zich door - een heviger worden van karaktertrekken, die in de gezonde staat al aanwezig waren en tussen het gezond- en het ziekzijn is de overgang een allengse verergering van die trekken.Ga naar voetnoot2) In het dageliks leven zien we dit elk ogenblik bevestigd. Iedereen kent mensen, die biezonder prikkelbaar, of erg wantrouwend, of buitengewoon zwaarmoedig, of verschrikkelik zelfzuchtig zijn; mensen, die zich kenmerken door een | |
[pagina 496]
| |
zeer geringe waarheidsliefde, door allerscheefste redeneringen, door ongewone suggestibiliteit, door een zeldzame hang naar eenzaamheid, door onverdragelike kwaliknemerij. Hier ligt al in opgesloten, dat een kleine dosis van een of meer dier gebreken nog vrijwel als normaal wordt beschouwd; maar zijn alle, die er een grotere dosis van bezitten, ziek? In de gewone betekenis van dit woord zeer zeker niet. Men vindt zulke mensen op alle rangen van de maatschappij; zij bekleden er soms de belangrijkste betrekkingen. Moge men al in de omgang hen lastig noemen, niemand zal zelfs de vraag maar stellen: zijn zij ontoerekenbaar of zenuwlijders. Toch wijken zij af van het type: normale mens; d.i. van de mens, die geestelik en lichamelik volkomen is aangepast aan alle eisen des levens; maar bestaat dit type wel; is 't niet een ideaal, een abstraktie?Ga naar voetnoot1) Zijn de zogenaamd-normale mensen niet altijd, altans meestal mensen wier afwijkingen ons onbekend zijn? Hoe dikwels hoort men niet door huisgenoten en intieme vrienden van hoogstaande personen zeggen: daarover valt met hem niet te redeneren of: als hij eenmaal opgewonden is weet ie niet meer wat ie zegt of: soms is 't heus of er een streep door hem loopt. De afwijking is dan niet voor iedereen waarneembaar en verhindert de persoon in kwestie geenszins zijn rol in de samenleving naar behoren te vervullen; maar normaal... is zo'n individu niet. Ik spreek hier met opzet van een rol, omdat ik 't volkomen met Paulhan eens ben, dat tot zekere hoogte iedereen komedie speelt en spelen moet. Vindt een mens de eigenschappen, die voor zijn aanpassing nodig zijn, in zijn bin- | |
[pagina 497]
| |
nenste niet voorhanden, dan leert hij ze zo goed mogelik voorwenden en niet zelden met het gevolg, dat ze op de lange duur hem worden tot hetgeen men zo juist noemt: een tweede natuur. Ongetwijfeld kunnen afwijkingen van het normale zó groot worden, dat men ze zenuw- of zielsziekten moet noemen; maar als waar is wat dokter Janssens schrijft: ‘Nu is het merkwaardig, dat men deze trekken’ (de paranoïde karaktertrekken: achterdocht, ijverzucht, jaloersheid, sterk verhoogd gevoel van eigenwaarde, egoïsme, een sterk ontwikkeld gevoel van recht en billijkheid, overdreven neiging tot mystiek en in sommige gevallen tot godsdienst) niet alleen vindt bij den lijder aan paranoïa, bovendien in diens voorgeschiedenis; maar dat men die ook vindt bij een breede groep van menschen, die nooit in den eigenlijken zin van het woord krankzinnig worden,’ en op een andere plaats: ‘Vele lijders aan melancholie zouden wellicht gezond gebleven zijn, wanneer niet een leven vol zorgen en verdriet hun deel was geweest,’ dan is 't in verband met de eerst aangehaalde woorden van dokter Janssens duidelik, dat de kwestie of iemand zenuw- of zielsziek kan worden geen invloed mag hebben op onze oplossing van de vraag of de schildering van zijn tegenwoordig geestelik leven uit de litteratuur moet worden geweerd. Ja, indien liefdeGa naar voetnoot1) en dronkenschap beschouwd moeten worden zoal niet als vlagen van krankzinnigheid, dan toch als tijdelike afwijkingen van het normale, dan is 't niet eens nodig met boven-aangehaalde uitspraken in te stemmen om toch tot de overtuiging te komen, dat het niet aangaat alle afwijkingen van het normale met één pennestreek uit de kunst te verbannen. We vinden die afwijkingen immers overal. Liefde is op z'n tijd in de mens een normale, gezonde, mooie aandrift en buiten die liefde kan de letterkunde niet. Openbaart zich de behoefte aan liefde echter te vroeg of te sterk, duurt ze te lang, dan spreken we aanstonds over abnormaliteit, ziekelikheid, zelfs erotomanie en wekt een | |
[pagina 498]
| |
beschrijving van datzelfde liefdegevoel weerzin en afkeer op. Terecht? Soms zeker; maar lang niet altijd. Kan men krasse afwijkingen gemakkelik van het normale onderscheiden, daartussen ligt een reeks van gevallen, waarin het trekken van een grenslijn op de zuiverste willekeur zou berusten. Een meisje, dat op twintigjarige leeftijd, overweldigd door haar behoefte aan liefde, zich geheel overgeeft aan de man, die haar trouwen wil en dan het geluk heeft in een langdurig huwelik met hem haar behoefte aan liefde te kunnen bevredigen, zal door niemand van abnormaliteit of ziekelikheid, worden verdacht. En wordt datzelfde meisje gauw weduwe, geeft zij zich over aan een tweede man, dan zal zij eerst enig medelijden, daarna zeker nog geen bevreemding verwekken. Laat nu echter ook die tweede man spoedig sterven of zijn vrouw zo slecht behandelen, dat het tot een scheiding komt, en de jonge vrouw haar behoefte aan liefde even goed bewaard hebben als een andere, die op dezelfde leeftijd voor de eerste maal met een man in intieme aanraking komt, dan zal men niet aan de laatste; maar allicht wel aan de eerste malloterigheid of manziekheid gaan verwijten.Ga naar voetnoot1) En blijft de liefdesbehoefte nog langer in een vrouw onbevredigd, terwijl zij die bevrediging te vergeefs zoekt te verkrijgen, dan heet ze ten slotte te lijden aan erotomanie, zonder dat ooit iemand het ogenblik heeft kunnen aangeven, waarin de mooie aandrift in malloterigheid, de malloterigheid in manziekheid en de manziekheid in erotomanie overging en niettegenstaande men in tal van gevallen zal moeten erkennen, dat slechts de omstandigheden de vrouw genoodzaakt hebben tot het zoeken van een wijze van bevrediging, die nu eenmaal door de heersende opvattingen wordt veroordeeld. Ook tussen een edele | |
[pagina 499]
| |
toorn en een waanzinnige razernij, een normale jaloersheid en een ziekelik wantrouwen, de verering van het schone en hoge en redeloze dweepzucht liggen tal van overgangstoestanden; maar is 't niet mogelik door een grenslijn gezond- en ziekzijn te scheiden. Men spreekt dan wel van grensgevallen; maar daarmede wordt de moeilikheid slechts schijnbaar opgelost; want ook die grensgevallen zijn niet scherp te omlijnen. Trekt een kriticus toch een grens, dan zal hij - tenzij 't gevallen van besliste krankzinnigheid betreft - nooit zijn recht kunnen bewijzen om een stof als ziekelik af te wijzen, die door een kunstenaar wel als een afwijking; maar niet als een te-grote afwijking werd behandeldGa naar voetnoot1). Op takt en maathouden komt dus alles aan; maar een algemene regel is daarvoor niet te geven. En nu waag ik het te beweren, dat niet alleen om deze reden aan de kunstenaar volkomen vrijheid moet worden gelaten in het trekken van zijn eigen grenslijn; maar bovendien ook, wijl de afwijkingen van het normale in tal van opzichten voor de kunst allerbelangrijkst zijn. Waarom zoekt zo menige schrijver bij voorkeur zijn stof in het leven en streven der zogenaamd lagere klassen? Ongetwijfeld bestaan daarvoor verschillende redenen; maar een der voornaamste is wel, dat de kleine luiden hun gedachten en gevoelens onverbloemder uiten dan de vertegenwoordigers der voornamere standen. Hoe hoger men stijgt op de maatschappelike ladder, des te meer komt men in aanraking met de werking der beschavende opvoeding en hoeveel goeds van die beschavende opvoeding te recht moge worden beweerd, het valt niet te ontkennen, dat zij in zekere mate de mensen tot huichelaars maakt. Wie geen lust heeft zijn vriend het genoegen te doen met andere vrienden te komen ‘dineren’, antwoordt niet: voor jou is 't een last en ik eet wel zo graag t'huis alleen; maar schrijft, dat hij tot zijn groot leedwezen verhinderd is te ‘profiteren’ van de ‘allercharmantste’ ‘invitatie’ en wie de aanzegging ontvangt van het overlijden van zijn buurmans geliefde echtgenote, brengt hem met uitgestreken gezicht een vormelike ‘condoleantie-visite’, al heeft hij de geliefde echtgenote nooit uit kunnen staan en al weet hij, dat ze met | |
[pagina 500]
| |
haar man als de kat met de hond omging. Men stelle zich ook eens voor wat er van de samenleving der beschaafden worden zou, als 't daar geen gewoonte was zijn meningen achter overeengekomen frazes te verbergen en zijn ware gevoelens in zijn binnenste zorgvuldig achter een slot te houden, dat slechts bij biezondere gelegenheden geopend wordt. Eén kinderlik-openhartig individu zou een salon vol glimlachend-koutende heren en dames kunnen doen veranderen in een parlementair strijdperk zonder voorzitter en zonder gewapende macht; maar voorzien van een groot aantal inktpotten. Wie dus beschaafde mensen in woord en beeld wil brengen, kan er zich onmogelik toe bepalen hun gebaren te beschrijven, hun wisselende gelaatsuitdrukkingen te schetsen, hun uitingen weer te geven. Daarachter ligt een geremd geestelik leven van duizenderlei gevoelens en gedachten, dat veel belangrijker is en op welke wijze dan ook aan lezers of toeschouwers moet worden kenbaar gemaakt. Met deze moeilikheid heeft natuurlik iedere schrijver te kampen; maar hij, die hogere standen beschrijft, in veel grotere mate dan de kunstenaar, die het leven en streven van kleine luiden tot zijn stof heeft uitverkoren. En nu bieden de bovenbesproken, afwijkende mensen voor de kunst een soortgelijk voordeel aan. Wel is 't bij hen niet zozeer de vraag, of zij al dan niet geleerd hebben zich van geijkte frazes te bedienen, op hun gelaat een voorgeschreven uitdrukking te bewaren, hun aandoeningen in toom te houden en voor zover nodig te onderdrukken; maar de aangeleerde rem is bij hen werkeloos of altans onmachtig hun opkokende gemoedsbewegingen te bedwingen.Ga naar voetnoot1) Prikkelbaarheid, kwaliknemerij, verliefdheid, jaloezie, haat, wantrouwen enz., openbaren zich bij zulke mensen veel duideliker dan bij de beschaafde normaleren en die prikkelbaarheid, die kwaliknemerij, die verliefdheid, die jaloezie, die haat, dat wantrouwen | |
[pagina 501]
| |
enz. onderscheiden zich, zolang er nog geen sprake is van een psychose, enkel door een grotere heftigheid, die wel ten gevolge heeft een kortere duur en dus verhoogde veranderlikheid;Ga naar voetnoot1) maar overigens in de aard van de genoemde karaktertrekken niets verandert. De afwijkende mens speelt dus even goed een rol als ieder ander; maar zijn gemis aan zelfbedwang belet hem die rol even gemakkelik en even volkomen te spelen. Het gevolg is, dat hele brokken zieleleven, die gewoonlik verborgen blijven, bij de afwijking aan het licht komen en daarin bestaat juist zijn groote belangrijkheid voor de kunst. Want niet alleen is dit ongehinderd-in-het-licht-treden van gemoedsbewegingen op zich zelf al belangrijk; maar ook de menselike verhoudingen en hun terugwerking op de individuën komen daardoor scherper uit. Dat de vrouw zowel instinktief als bewust in het huweliksleven een ander ideaal najaagt dan de man, is bekend en verklaart de gevaarlike wrijving tussen echtgenoten, waardoor zo menige huweliksband ten slotte ondragelik wordt. Maar ter wille van hun materiële belangen en ter wille van de belangen hunner kinderen, ook door de verstandelike waardering van elkanders goede eigenschappen en ieders afkeer van de eenzaamheid, slagen echtgenoten er meestal in tot een modus vivendi te geraken, die het kwaad niet uitroeit; maar wel bemantelt. Zij gaan tegenover de buitenwereld een nieuwe rol spelen; naast de oorspronkelike monoloog komt een dialoog; beide dienen om een werkelikheid verborgen te houden. Laat nu echter bij een der echtgenoten de afwijking van het normale zich krachtig gelden, dan bestaat er grote kans, dat het bemantelen mislukt en juist dit huwelik biezonder duidelik aantoont in welke verhouding echtgenoten tot elkaar komen te staan, op welke klippen het vreedzame samenleven dreigt te stranden. En dan heeft men hier wat de kritiek altijd als een hoofdeis op de voorgrond stelt: het biezondere geval waarin het algemene zich openbaart.Ga naar voetnoot2) Dokter Janssens zegt: | |
[pagina 502]
| |
‘De psychose bevat slechts de versterkte verschijnselen, die de paranoïde constitutie van den patiënt vertoonde,’ en iets verder: ‘Bij de hysterische psychose zien we niet anders. De eigenschappen en de karaktertrekken, die het hysterische karakter kenmerken, zien we ook in de zielsziekte voor den dag komen.’ Waar dit getuigd wordt van afwijkingen, die zo groot geworden zijn, dat het woord psychose er op past, is 't natuurlik dubbel waar van afwijkingen, zo gering, dat zij doorgaans alleen merkbaar zijn voor de onmiddellike omgeving van de persoon in kwestie en hem of haar niet verhinderen zich onbelemmerd in de samenleving te bewegen. Dat een schrijver, die zulke afwijkingen van het normale type behandelen wil - ik herhaal: wie is volkomen normaal - goed zal doen zijn verhaal te doen ophouden, daar waar de afwijking al te kras wordt en het oorspronkelike karakter dreigt verloren te gaan, is uit het voorafgegane nu wel duidelik; maar de kriticus, die zich zou willen vermeten een grenslijn aan te geven, bedenke, dat het beter is in 't geheel geen aanmerkingen te maken, dan door de onvoorwaardelike veroordeling van een genre kans te lopen te vervallen in de bekende fout: het wegwerpen van het kind met het badwater.Ga naar voetnoot1) Marcellus Emants. | |
Naschrift.Wie het artikel van den meester op het gebied van den zielkundigen roman in Holland, aandachtig gevolgd heeft, zal hebben opgemerkt, hoe de heer Emants tot op zekere hoogte met mij meegaat. Hij betoogt immers wat ik van | |
[pagina 503]
| |
meet af aan toegaf; dat het ziektegeval in een kunstwerk een onontbeerlijk motief kan zijn. Hij geeft het voorbeeld-in-'t-groot van eene 'n gansche samenleving in allerlei contrasteerende bewegingen zettende pest-epidemie (het daar zóó voor ons neergeworpen gegeven ware het schetsboek van een De Balzac waardig geweest, en Manzoni, in een van de beroemdste episoden zijner ‘Promessi Sposi’, heeft een proeve van uitvoering geleverd, die van Emants' droom al heel wat verwerkelijkt); hij geeft ook het voorbeeld-in-'t-klein van het zieke kind, dat van-elkander-vervreemde ouders weer te zamen brengt. Ik noem er, om dadelijk-al de kern van de zaak nader te komen, een derde voorbeeld bij: een geval van krankzinnigheid, - en daartoe behoef ik allerminst ver van huis te gaan. Wijzelf toch hebben in ons ‘Huis vol menschen’ den erotomaan Lourty neergezet, niet om zijn ziekte uit te beelden, doch datgene wat deze ziekte rondom hem gaande maakte: den stillen heldenmoed der liefhebbende vrouw; de schrijnende zieligheid van het kind, den kleinen Etienne, die de stekende blauwe oogen van zijn vader al had; de diepe, warme goedheid van die simpele boeren-natuur, Jeanne, de femme de ménage. Doch nu gaat de heer Emants verder: hij komt tot de uitbeelding van den ziels- of zenuw-zieke om zichzelf: in de eerste plaats verdedigbaar, zegt hij, omdat op dit gebied de grens tusschen afwijking en ziekte zoo bezwaarlijk te trekken valt; en in de tweede plaats, omdat de beschrijving van het abnormale zoo belangwekkend kan zijn, wanneer in de excessen van het bizondere geval een algemeene waarheid zich scherper dan gewoonlijk aan 't licht stellen laat. Aldus in theorie vernomen, werkt deze laatste opmerking ten zeerste verrassend. De eerste zal, in theorie ook, niemand tegenspreken: de scheidingslijn tusschen ziek en normaal is inderdaad, als voorschrift, niet te trekken. Ook zou nog - derde mogelijkheid - een ziektegeval de ontroering, de deernis, ja de teêre bewondering van den kunstenaar gaande kunnen maken, zoo dikwijls de ziekte den zieke-zelf tot het ontwikkelen van bewonderenswaardige of ontroerende eigenschappen bracht. Het zóó zien en beschrijven, ook zelfs van andere ziektegevallen - sommige schetsen van Aletrino bijv. zijn daar om het te bewijzen - kan almêe leiden tot goede kunst. | |
[pagina 504]
| |
Maar nu dan de zeer verrassende stelling, dat de abnormale mensch den psycholoog hetzelde voordeel zou bieden als de rudimentaire: nml. dat men er de menschheid in haar meest geheim blijvende eigenschappen naakter aan demonstreeren zou kunnen. Waar Emants nu de onbeschaafden, als kunst-object, tegenover de beschaafden plaatst, zegt hij, dat de eersten door vele auteurs verkoren worden, omdat de onbeschaafde mensch zich meer geeft zooals hij is, terwijl de beschaafde standen altijd min of meer verleugend blijken. Voordeel evenwel, waarvan de heer Emants, naar ik meen, zelden of nooit gebruik heeft gemaakt. En inderdaad, de valsche geveinsdheid zoowel als de goedmeenende, en niet alleen goed méénende, maar inderdaad ook vaak fijne en goede, want met zijn medemensch genade hebbende geveinsdheid van den beschaafde, is minstens zoo belangwekkend als de ruwe waarheid van den onbeschaafde. Daartegenover geeft, in menig ànder opzicht, diezelfde beschaafde zich veel duidelijker en beter, omdat hij veel meer uitingswijzen tot zijn beschikking heeft en beheerscht. In die opzichten is de onbeschaafde juist geslotener, vreemder, minder bewust. Is hij er minder belangwekkend om? Het belangwekkende bevindt zich niet zoozeer aan den klaren dag als wel in de geheimvolle schaduw - en het is allerminst de heer Emants, die in de geheimenissen van het menschelijk hart niet thuis zou zijn. Intusschen komt het mij dus voor, dat beschaafd en onbeschaafd als kunst-object vrijwel gelijkwaardig moeten worden genoemd, en evenzeer geschakeerd en evenzeer gelegenheid biedend tot het diepe en schoone en ontroerende spel der ziele-doordringing. Tegenover deze beide menschensoorten, voorzoover wij ons in beiden bezighouden met de normale individuën, - staat echter de abnormale mensch, van wie het abnormale ons als exces van eenigerlei menschelijke eigenschap of van een aantal eigenschappen worde getoond, opdat wij - zegt de theorie - die eigenschappen eerst goed zouden zien en verstaan. In de praktijk echter komt deze theorie bedrogen uit. Immers, is het in theorie, gelijk wij toegaven, niet mogelijk de grens te trekken tusschen enkel-maar-afwijkend en beslist- | |
[pagina 505]
| |
abnormaal, - in de praktijk aanstonds, en bijna zonder aarzelen! Want wie hier beslist, dat is geenszins deze of gene criticus; dat is elkeens zuiver menschelijk gevoel. Normaal doet zich voor de psyche - ziehier de lijn, die de praktijk trekt! - de psyche, welke wij, ‘gewone menschen,’ tot in al hare afwijkingen, nog als bekend en vertrouwd aanvoelen, diep in onszelven. Abnormaal doet zich voor de ziel, waarmee wij op eenmaal geen raad meer weten, die ons niet meer áánspreekt, omdat zij.... het algemeen-menschelijke wel misschien in beginsel nog heeft, maar dan in graden en verhoudingen, die nìet langer algemeen-menschelijk zijn. De psychiater-romanschrijver laat ons die abnormale sujetten zien in hun fel-opgevoerde, schril en als verbandloos geworden eigenschappen. Vóór wij er achter zijn, met een abnormaal individu te doen te hebben, worden wij onwillig en zeggen: ‘hè nee, wat overdreven! zoo ìs het niet, zoo bestáát het niet!’ En in die stemming verder lezend, al maar niet onszelf herkennend in die abnormaal-vergroote, grillig doende eigenschappen, die, hel in het licht gezet, geen schaduw en geen ontroerend wonder meer hebben, gevoelen wij een àl sterker afkeer en roepen ten leste geërgerd uit: ‘dat is geen menschelijk mensch, het is een gek!’ - Vóór wij het beredeneerd hadden, hebben wij het gevóeld, dat zelfs de verstolen krankzinnigheid ons niet tot het zuivere meegevoel beweegt of kàn bewegen, en daarom in de kunst niet haar meest geëigend studieveld vindt. Het abnormale mag zeer instructief zijn voor het wezen der menschheid, - in de kunst irriteert het eer dan dat het ontroert. De menschelijke eigenschappen vergroot op het projectiedoek werpen, dat deed, met zijn verwonderlijk-rijke tooverlantaarn, ook Molière! Doch bij dezen, in zijn zede- of karakter-spelen, ziet men ze vergroot met doelbewuste kunst en harmonisch gegroepeerd in een afgeronde styleering en personifieering van hartstochten. Die karakterbeelden zijn geschápen voor het schaduwlooze kunstlicht en om hun werk te doen met groote zekerheid, sprekend hun heldere, veel-onthullende spraak. De uitbeelding echter van het ziektegeval, met zijn abnormale vergrootingen, in een onharmonisch verband tot andere | |
[pagina 506]
| |
eigenschappen van het zieke individu en tot zijn omgeving, mist, in de natuurgetrouwe realiteits-uitbeelding, misschien niet een zekere leerrijkheid (hé, zeggen wij bijv., op die manier zijn wel véle mannen of vrouwen een beetje, en zoo is het, nu zie ik het, dat wel véle huwelijken een beetje ongelukkig worden) - zij mist niet een zekere leerrijkheid, maar wel de eigenlijke.... schoonheid. Omdat die onsvreemde, vreemd-uitgegroeide zielen wel voor een oogenblik onze belangstelling misschien opwekken, doch zelden.... ontroeren. Tenzij, ja, misschien, tenzij de kunstenaar zelfs hùn die stille liefde niet onthoudt, - een liefde, alleen gelijkbaar aan die van den Schepper voor zijn schepsel - de verheven en wonderzachte glimlach, die ook het verworpenste heiligen kan. Dat ‘ware schoonheid’ ‘geen schoonheid zoekt’, neem ik met Dr. L. Brulez gereedelijk aan.... evenmin waarschijnlijk als ‘echtheid,’ aangezien er, naar ik vermeen, geen ‘ware schoonheid’ zonder echtheid te vinden is. Doch dat alle echtheid in geschrifte nu ook noodzakelijk schoonheid zou moeten wezen, - dat waag ik te betwijfelen. Echtheid immers kan zoo ‘waar’ zijn als wetenschap, - ‘ware schoonheid’ is eerst dáár, waar de echtheid.... ontroerend wordt. Ik hoop, dat ons beider lezers met mij den Heer Emants dankbaar zullen zijn, dat hij er ons allen toe heeft aangespoord, ons van dit belangwekkend vraagstuk wat nauwer rekenschap te geven. Carel Scharten. |
|