| |
| |
| |
De leraar in het Nederlands.
Brief aan een jonge kollega.
Gij zijt gepromoveerd? Cum laude? Mooi! Gij zijt te benijden. Omdat gìj 't zijt. Want niet uw akademies onderwijs op zichzelf benijd ik, maar de vereniging van uw persoonlikheid met die studie.
In de Middeleeuwen zei men: wie 'n ezel naar de hogeschool stuurt, krijgt 'n ezel terug; maar ze wisten 't toen niet. De Ezel komt terug als doctor Asinus. Dat is veel erger.
Maar voor u was 't 'n mooie voorbereiding, hoeveel er ook aan ontbreekt.
Ik verzoek u echter, niet uit de hoogte neer te zien op de voorbereiding die wìj kregen, eenvoudige aktemannen. Denkt gij dat er geen akademiese vorming is buiten de Akademie? Is de boekdrukkunst niet uitgevonden? 'n Hoogleraar heeft niet meer te geven dan Zichzelf. Als die gave niet de moeite waard is, dan kan hij de rest ook wel houen. De rest is onpersoonlike kennis, boek dus, boek. Maar 't hoger onderwijs dat z'n hoogte krijgt door de individualiteit van de Leraar, dàt is wat biezonders; dat kan men zo maar niet van iedere Professor vorderen.
Gij begrijpt dus dat ik veel waarde hecht aan de opleiding zoals ìk er een genoot van 'n biezonder man, een ervaren en scherpzinnig docent met ruime, veelzijdige kennis, de heer A.W. Stellwagen, de man, wiens naam 'n merkwaardige bladzij betekent in de geschiedenis van het onderwijs in de Moedertaal en wiens Stijloefeningen elk jong leraar voor zichzelf eens moest doorwerken, al is 't niet zonder kritiek.
| |
| |
In de tijden toen men niet wist dat 'n taalleraar iets anders kon doen dan lesgeven in grammatika en orthografie, heeft hij de aandacht gevestigd op de betekenis der woorden en uitdrukkingen, op synoniemen, op beeldspraak, stijlnuances, wijzigingen in de betekenis der woorden, op het materiaal dus dat de taal vormt. Ja, ik durf zeggen, dat de opmerkingen die de beste oudere leraren maakten in hun leeslessen, waren ontleend, dierekt of indierekt, aan Stellwagens diverse boekjes.
Wekeliks een of twee uur alleen tegenover zo'n man te zitten met de in die week verworven kennis en lektuur en met 'n opstel over het gelezen boek; zijn schrandere kritiek te ontvangen die elke zwakke plek van de weekarbeid onderstreepte; met hem te lezen en te dringen in de gedachten van 'n moeilik auteur; voor hem op te zeggen enige bladzijden gememoriseerde verzen, waardoor men in enige jaren 'n merkwaardige bloemlezing van onze Nederlandse lieteratuur in 't hoofd kreeg; en vooral, door hem telkens geprikkeld te worden tot arbeid en spanning van al z'n vermogens; ik verzoek u, niet uit de hoogte neer te zien op zo'n opleiding, al waren er zwakke kanten. Als gij bij uw akademiese vorming er zó nog een bij hadt kunnen hebben, gij zoudt dubbel te benijden zijn.
En nu wilt ge Leraar worden? Want gij zìjt dat nog nìet; dat begrijpt ge; zelfs niet al hadt ge een benoeming in uw zak.
Leraar in 't Nederlands? Weet ge 't wel zeker? Ik kan 't u eigenlijk niet aanraden. Er wordt daarvoor meer van 'n mens gevorderd dan hij eigenlik geven kan. Maar ge wilt beslist? Nu, ik hoop dat gij geroepen zijt.
Maar 't doet er ook eigenlik niet toe. Want 't is met de School als met 't Huishouden. De huishouding is geduldig en laat zich van elk regeren, zoals 'n huisvrouw uit de oude tijd verzuchtte. En de school ook. Gaat 't niet recht, dan gaat 't scheef. En aan uw pensioen zult ge toch wel komen. Gepensionneerd leraar in 't Nederlands; dat is 'n hele goeie positie in de wereld, als gij ten minste uw taak niet te zwaar hebt gemaakt en er nog wat levensfut in u overbleef.
Ze is net zo zwaar als gij ze zelf maakt. Maar ik heb
| |
| |
opgemerkt dat zij die ze 't lichtst wilden maken, er 't meest onder zuchtten.
Als gij 't u heel makkelik wilt maken, dan geeft ge 'n grote ruimte van uw lessen aan de spraakleer met oefeningen. Spraakleer is net zo'n vak als vlakke meetkunde, b.v. Ge brengt de algemeene begrippen aan; dat zijn de stellingen; en dan komen de oefeningen; dat zijn de vraagstukken.
Ook aan de spelling moet ge dan veel tijd besteden. Die invullingen die daarbij horen, houden de leerlingen rustig bezig. En ze zijn makkelik om na te zien. Men kan 't werk van 'n hele klas wel in 'n uur klaar hebben. Heel wat anders dan met opstellen korrigeren. Daar begint ge dan pas ook mee in de derde klas, begrijp-u?
En dan moet ge bij de leesles, neen, ik bedoel in 't leesuur, ook veel spraakleer en spelling erbij halen. En dan laat ge de dingen die ge daarbij bespreekt, aantekenen; gij diekteert, langzaam en duidelik; en de leerlingen schrijven langzaam, ordelik. En dan moeten ze die dingen de volgende keer kennen. Gij overhoort de les, zij zeggen op, gij tekent sijfers aan. En dat alles geeft 'n zekere vastheid en rust aan de les. Vooral het diekteren is heel makkelik voor de leraar.
En dan is er misschien nog 'n uur over, dat ge voor zogenaamde stijloefeningen kunt gebruiken: woorden invullen, tegenstellingen zoeken of synoniemen, zeldzame woorden verklaren in losse zinnetjes.
Met al zulk werk gaat het uur egaal voorbij, ge vermoeit u niet te zeer en na schooltijd zijt ge nog fris en hebt kracht genoeg over om thuis nog wat prievaatlessen te geven.
Maar... gij wordt boos? Gij draait 't hoofd af? O, gij zijt 'n jongmens van talent. Gij hebt iedealen. Gij wilt kleur en geur aan uw vak geven. Gij wilt de geesten verfrissen. 't Gemoed doen leven.
O, dan is 't wat anders.
Maar toch is er met deze manier van lesgeven heel wat te bereiken. De jeugd kan daarmee orthografies-zuiver leren schrijven, ook grammaties behoorlik; ze leren voldoende lezen en-zo; alles voldoende; de een beter en de ander minder, naar eigen aanleg; want u weet: bij 't Nederlands
| |
| |
vooral geldt het: 'n ons aanleg is meer waard dan 'n pond van de allerbeste les. Maar 't vak blijft hun 'n grauwe massa, want 't licht in de klas was diffuus, honderdmaal teruggekaatst; niet éen dierekt zonnestraaltje is er ooit binnengevallen op éen onderwerp.
En dat is toch nodig, 'n Les moet glanspunten hebben van blijde verrassing. Kan 't niet elke les, dan toch nu en dan.
De vraag is maar, of gij, leraar, zelf zulke verrassingen hebt gekend bij uw studie; of gij ontdekkingen hebt gedaan; of gij Vinder zijt, nu en dan; of niet al uw weten is gekomen van leren, braaf gezapig leren, als 'n os etend van 'n overvolle ruif, zonder honger; nooit springend op uw prooi met tijgersprong, nooit met vinnige vosseneus snuffelend aan allerlei donkere hoeken, nooit loerend als geduldige kat voor 'n donker gaatje. De vraag is, of gij ooit riept in uw studiekamer: eureka, eureka!
Als gij gaarne 'n leraar in de Nederlandse taal en letterkunde zoudt wezen die wat betekent, als gij belast zijt met die eerzucht,
(arme man - want ik heb meelij met u - het is zo lastig om door z'n eerzucht boven de middelmaat te willen rijzen - maar gij zult het niet kunnen laten)
als gij dàt wilt, kweek dan datgene in u, waaruit taal en letteren voortkomen.
Wie zal beter leraar zijn in godsdienst dan hij, uit wiens ziel de bloeme der vroomheid opschiet?
En zo ook met taal en letterkunde.
Kennis is onmisbaar, maar is toch niet het ene nodige. Anders zou de geleerdste man de beste leraar wezen.
Taal en lieteratuur zijn de uiting van heel uw geestelikheid. Breng dus uw geest en uw ziel tot leven, en ze zal taal voortbrengen, taal van anderen beluisteren, niet om de taal maar om de geest en de ziel die er in zitten; uw eigen kleine wezen zal in kontakt komen met het wezen van 't Nederlandse volk dat de Nederlandse taal en lieteratuur schiep; en dan, 't kan niet anders, uw eigen leven zal leven wekken in de zielen der leerlingen die er, al is 't maar 'n beetje, vatbaarheid voor hebben.
| |
| |
In ieder mens woont 'n dichter, 'n fielozoof en 'n mysticus. Dat zijn de drie fakulteiten van ons geestelik wezen.
De dichter doorvoelt het Leven in z'n diepste aard, en wordt gedreven om het te herscheppen. De fielozoof ontleedt de verschijnselen, schikt ze in groepen, zoekt in de veelheid de eenheid, en vindt de wetten van ons zielebestaan. De mysticus staart verbaasd naar 't onverklaarbre zijn; de wereld die wij zien, is hem niet de wereld; hij voelt daarin en daarachter iets onvatbaars, de oorzaak aller oorzaken, het wezen aller wezens, en steekt de armen uit daarheen en zucht, in 't gevoel van z'n volstrekte machteloosheid: Onze Vader!
Ik weet niet, jonge Kollega, welke faculteit in U 't meest naar voren komt. Maar kweek wat in u is. Als ge 'n leraar wilt worden in taal en lieteratuur, van hogere orde dan de voldoende middelmaat, laat dan Gods gaven in u tot ontwikkeling komen.
Men spreekt tegenwoordig veel over de versiering der school, maar de mooiste versiering die men kan aanbrengen, is die bij de leraar vanbinnen. Wat geest en wat ziel, geven aristokratie aan 'n schuur van 'n klas. Het is te goedkoop om beelden en platen aan de muur de glans te laten geven die van de leraar moest uitgaan.
Werk aan uzelf en laat de wetenschap slechts middel wezen. Eet niet zonder honger. Doe niets zonder liefde.
Werk niet vele boeken door, de gegeven feiten aannemend voor kennisgeving, en verder overgaand tot de orde van den dag zonder 'n plooi op uw gezicht of op uw ziel.
Maar 't zou 'n dwaasheid wezen, wat ik zeg, als gij niet waart die ge zijt: de jonge mens, zoekend, strevend naar hogerop; niet tevreden met 't voldoende, omdat het betere bestaat, en het beste; wien 't volmaakte slechts goed lijkt.
Aan genieën en aan nulliteiten behoeft men geen raad te geven; zij gaan waar de geest hun drijft, of blijven waar hun onvermogen ze vasthoudt.
Maar er zijn er zovelen, talenten van allerlei rang, die 'n mooie gave hebben, welke echter zorg en kweking behoeft.
Daartoe reken ik u.
Laat onder geen plichtmatige vakstudie uw gemoed verdorren.
| |
| |
Psyche nikai is de mooie spreuk van 'n veelbesproken taalboek.
De ziel overwint. En voor geen leraar is dit méer wáar dan voor hem die Nederlandse taal en lieteratuur onderwijst. 't Is het superieurste vak onzer scholen, omdat de hele mens erbij betrokken is; niet maar z'n redenerend verstand.
Taal en lieteratuur zitten in ons, van de kruin tot de tenen. Geen rapport- of eksamensijfer geeft méer 'n benadering van de hele mensewaarde dan 't sijfer voor Nederlands.
De leraar in 't Nederlands moet niet zijn: 'n Vak met meer of minder menselikheid, maar 'n Mens met meer of minder vakkennis.
Meer dan de Vakman is de Man.
Dàarmee in aanraking te komen, heeft vooral waarde voor de leerling.
Denk, er was 'n leraar, onbevoegd en onbekwaam, betrekkelik ten minste. Hij was eigenlik 'n natuurkundige, maar men droeg hem op 't onderwijs in Nederlandse taalen letterkunde.
Hij was 'n man die veel had gedacht en ondergaan; hij had veel geleefd; was 'n Lebemann van hogere orde. Als hij les moest geven, dan had hij z'n boeken vantevoren hoog nodig, want hij had nog maar elementaire kennis overgehouden uit z'n eigen jongensjaren. En z'n leerlingen merkten dat wel, dat hij niet zo erg vast te paard zat. Ze spotten erover achter z'n rug en zelfs dorst men wel 'ns glimlachen in de klas. Maar toch hadden ze respekt voor 'm. Want bij de onvastheid van z'n kennis voelden ze 'n vastheid in z'n wezen, 'n ruimte en volheid in z'n menselikheid die alles biezonder maakte, wat hij aanpakte. En vooral z'n leeslessen, wat waren ze mooi. De manier waarop hij lachte als hij 'n grappig stukje voorlas, was 'n hele les waard. En de losse opmerkingen die hij overal tussen door gooide, gaven relief met sterk zijlicht aan de dingen die vlak schenen. En als hij werd geroerd bij 'n gevoelig stuk, dan was de klank en de trilling van zijn stem, voor de jongens voornamer dan 't stuk zelf.
O, 't is wenselik dat 'n leraar veel weet van z'n vak; hoe meer, hoe liever; maar ik geef de voorkeur aan deze zwakke
| |
| |
vakman boven 'n Professor X.Y.Z., wiens menselikheid zo zwak is en die zich nooit goed heeft ontwikkeld, omdat hij, gestuwd door 'n dorre eerzucht, te veel heeft gestudeerd zonder liefde, gegeten zonder honger, plichtmatig, stelselmatig alles opnemend als 'n loketkast met talloze hokjes.
De persoonlikheid van de leraar toont zich vooral in 't leesuur.
Lezen is leven; leven met de auteur als-ie 't heeft over zichzelf, of in de dingen en met de mensen waar-ie van vertelt.
Lezen is kijken, zien.
Lezen is tegenwoordig-zijn.
Het is zich overgeven en verloren gaan, en daarbij weer zich losmaken en als waarnemer zich buigen over 't geschrevene en over onze Ikheid die er zich in oploste.
Men ziet en voelt zich boeien, meeslepen. De schrijver bewerkt onze geest, hij kerft erin als 'n graveur in 't hout; hij speelt met ons gemoed, streelt en geselt; en wij laten 'm doen, laten ons behandelen, soms mishandelen, totdat we moe zijn van dat sterke leven en 't boek sluiten en ons vrij maken.
Daartoe de klas te prikkelen, dàt is de hoogste leesles; zó dat niemand absent is, en allen genieten van belangstelling.
Mooie momenten als in 'n schouwburg-zaal 'n akteur 't hele publiek overmeestert als onbeperkt despoot.
En mooie momenten als in de klas de leraar onder 't lezen zulke zinnetjes zegt, als onbewust pratend tegen z'n eigen, waardoor-ie getuigt wat in 'm gebeurt; de jongens kijken niet op, ze blijven gebukt, maar toch horen ze wat de leraar zegt, en leven met hem en door hem in 't stuk; hij geeft ze zijn geest en zijn ziel, en samen gaan ze verloren in de woorden des schrijvers.
Gij zijt 'n iedealist, jonge Kollega, maar ge ziet: ik ook. Ik sla gaarne de blik naarboven, maar ik vergeet toch niet de platte realiteit hier beneden, 'n Realisties iedealisme; dat is zo kwaad nog niet.
Het treurigste ding op de vlakte onzer schoolwereld is wel dàt, wat men noemt: de bloei van het middelbaar onderwijs: steeds meer leerlingen, meer klassen, meer lesuren voor de leraren en voor de jongens.
| |
| |
O wat 'n bloei: Kijk in die lokalen: de meisjes zitten er bij de jongens, de lege banken worden geld waard. De jongelui slagen voor dit en voor dat, met hoopjes, met hoge sijfers. Wat 'n bloei: de Inspekteurs kijken met waardige tevredenheid en zeggen: dat is míjn Inspektie; de Dierekteurs triomferen in stilte: dat is míjn school; de Ouders glunderen: dat is míjn jongen; Kommissies van Toezicht en Bee-en-Wee's betuigen hun voldoening en denken: dat zijn ònze ambtenaren; en de Jongelui zijn in d'r schik en roepen: dat is mìjn baantje dat ik daar machtig werd. Wat 'n kontentheid! Natuurlik, want het doel is bereikt: 'n hoog sijfer en daarmee 'n goed baantje.
Maar de leraars, die niet inspekteren, noch dierigeren of administreren, en zo maar simpeltjes-weg lesgeven (men zou soms denken dat dat bijzaak is aan 'n school), de leraars zuchten, en kraken dikwels onder dat zware industriewerk in die moderne fabrieken met d'r parallel-klassen a, b, c, d.
Hoor ze vertrouwelik praten om 'n hoekje: elk jaar meer leerlingen: hoe langer hoe meer stommelingen; niet in absoluut getal, want dat spreekt vanzelf, maar in verhouding; het schoolgeld is laag en de ouders zijn eerzuchtig en zelfopofferend; ze willen wel enige jaren krom liggen om d'r kinderen wat hogerop te stuwen; geen schop in d'r hand, geen hamer of verfkwast, maar 'n pen, en geen kantoorpen, maar 'n studiepen.
Leer nu maar lieteratuur aan die turven. Ja, leren, dat gaat goed. ‘Guido Gezelle was 'n groot dichter of 'n klein dichter’; ze zullen net leren wat je wilt.
Met het vuursteen van je geest sla je op die turfkoppen om er vonken uit te halen. Jawel!!
Wat 'n iedealist ben ik, niet? Zo vol iellusies!
Ik herinner me 'n leerling die me altijd met zo'n goeiige, dommige, wat medelijdende blik kon aankijken als ik 'm 'n beurt gaf, niet om de les op te zeggen van de vorige keer (want dat kon-ie best, in 'n paar korte, droge zinnetjes), maar om met 'm te praten over de vorige les. ‘Och meneer’, zeien de rimpeltjes op z'n gezicht en de glansjes in z'n ogen, ‘och meneer, begin je weer? Je weet toch wel, dat 'k geen woord zeg!’
Maar dat is ons schoolmeesters-instinkt. We kunnen 't niet
| |
| |
nalaten. Geeft 'n moeder aan de wieg haar ziek kind op? Ze vecht tot 't laatste ogenblik, en nog daarna, want ze wil 't niet geloven dat alles vergeefs is. En wij tobben, en ploegen 't strand en zaaien op de steenrots, en bidden om regen en zonneschijn, want je kunt niet weten of 't zaadje niet zal opschieten. Wij tobben maar door, stumpers die we zijn.
En dan dat nare systeem van parallel-klassen, dat geest, ziel, spontaneïteit doodt.
Als de leraar zelf iets heeft gevonden ('t doet er niet toe of 't bij geleerde vakmensen al 'n geregistreerd feit was) en hij geeft z'n vinding in de klas, met de geestdrift van 'n ontdekker voor z'n eigen ontdekking, met de blijheid van 'n màn, die voelt dat-ie wat ìs en kàn,... mooi moment in de klas. De ziel van de Leraar glanst van leven, en de zielen der jongens tintelen wat mee. Maar 't volgend uur gaat-ie van afdeling A naar afdeling B en draagt daar 't zelfde voor. Ja, voordragen, want er is komedie in hem. En 't verschil tussen 't ene lesmoment en 't ander, is even groot als tussen natuur en aanstellerij.
Vergeet ook niet, gij jonge idealist, dat wij werklui zijn. 'n Metselaar legt de ene steen naast de andere, 't ene rijtje op 't andere, en zo groeit de muur. En als 't ene huis klaar is, dan begint-ie kalm aan 't andere. De kleermaker levert kalm z'n broeken af aan de klanten, en wij leveren onze broekjes aan de eksaminatoren. Da's onze broodwinning.
Muren metselen en broeken naaien, dat gaat zonder virtuositeit, en 't grootste gedeelte van onze lesarbeid kan ook niet anders dan industriewerk wezen.
Elke fijne les is 'n kunststuk. Als ge'r vier per dag geeft, dan zijn dat vier kunststukken per dag; laat ik zeggen: twintig in de week. En u begrijpt, dat u zo niet aan uw pensioen zult komen, maar reeds lang 'n mooie begrafenis zult hebben gehad, eer 't zo ver is, met kransen van kollega's en leerlingen, welke laatsten de geliefde leraar zeer betreurden, zoals 't mooie berichtje in de plaatselike krant zal zeggen.
Wilt ge dus niet gebroken zijn voor uw tijd, leg 't dan 'n beetje kalmer aan. En, heus! zoudt ge geen andere kar- | |
| |
rière kiezen? 'n Arabies paard hoort niet voor de ploeg.
Bovendien, de jongens houden 't ook niet uit dat er, dag in dag uit, kunststukken aan ze gepleegd worden. Laat ons dankbaar zijn, als elke les éen passage heeft, dat er iets levenmakends door de klas gaat; figuurlik, bedoel ik; éen lach, éen verrassing, éen prikkeling, éen schokje, enfin: éen moment dat 't gemoed opleeft.
De Pastoor doopt z'n wijwaterkwast in de gewijde emmer en werpt 'n springvloed van heilige druppels over de menigte die de kerkruimte vult, bozen en goeden, verdorde zielkens en harten vol verlangen naar Hemelse troost.
Luk raak! Zijn er velen die met blijde glimlach de koele druppel op 't voorhoofd ontvangen en dankbaar kijken naar 't heilige vat, zoals 't stoffige rooske omhoog blikt naar de wolk die ze besprenkelt en verfrist?
De Heer zal de droppelen van zegen wel sturen, denkt de Pastoor.
En zo denkt in 't voorjaar ook de Natuur als ze haar wolken van zaadstof aan de wind geeft.
't Komt wel terecht. Of niet terecht. Ook goed.
En zo moeten wij ook nu en dan maar eens denken, om ons te troosten, als we onze vloed van druppelen van geest en kennis over de klas gooien.
Op éen die raakt en leven wekt, gaan er tienduizend verloren.
Da's niets. Gooi maar door. Zeg maar tien keer 't zelfde, en herhaal dan nog tien keer, en nog tienmaaltien als 't moet, en wees niet boos of wanhopig.
Verbeeld u dat gijzelf zes uur per dag moest luisteren naar 'n spannende voordracht. Zes uur per dag z'n geest laten bevruchten. Zes uur zich laten elektriseren.
Onze jongens assureren zichzelf tegen zo'n gevaar, door niet op te letten. Ze zitten stil, ze kijken naar 't boek, ze kijken u aan, maar ze luisteren niet. Odysseus stopte z'n oren met was om 't verleidende gezang der liefelike Sierenen niet te horen, maar zìj kijken u plezierig aan, en horen geen woord.
Ze iesoleren zich, ze steken d'r paraplu op, ze knopen d'r
| |
| |
gummie-jas dicht en denken: Ga je gang, vader; sprenkel jij maar met de grote kwast; d'r is niemand thuis, hoor.
Als ge vindt dat ge iets knapjes hebt uitgelegd en dat de jongens zich zeer hebben geïnteresseerd, dan moet ge maar geloven dat de grootste helft eigenlik niet goed weet waar ge 't over hebt gehad.
'n Verzadigde oplossing laat alle verder toegevoegde stoffen zakken. En zìj zijn oververzadigd, ze zijn beu. Ze waarderen geen kennis.
Mag ik u iets uit mijn eigen leven vertellen? Ik was onderwijzer op 'n dorp in 't Westland. Het was 'n gloeiende zomerweek. Ik had 'n slaap- en studeerkamertje op zolder, ik kon met de hand aan 't plafond komen. 's Avonds zat 't hele dorp aan de deur op stoelen en op de grond, maar de ondermeester zat op z'n zolderkamertje bij de petroleumlamp te werken, tot twaalf uur en later. Toen kwam de Zaterdagmiddag, ik moest naar Den Haag, lesnemen bij de heer Stellwagen. O heer, de stoomtrem was net weg. Dat was geen slordigheid van mijn kant, maar de dorpsklok had me gefopt. Soms was ze 'n uur voor. En dan werd ze maar 'n uur stil gehouden en we hadden 25 uur in 'n etmaal. 'n Bof!
Maar daar stond ik, en de trem weg. Ik keek op m'n horloge, ik kon 't nog net halen, 't was twee uren lopen.
En daar ging 't op 'n drafje, anders kwam ik er niet, met m'n pak boeken onder de arm, over die gloeiende polderweg zonder éen boom. Ik kwam net op tijd en begon, met 'n gezicht als 'n kreeft en drijvend van 't zweet, m'n wekeliks opstel voor te lezen. M'n beste Leermeester had meelij en laafde me die middag niet alleen met z'n kennis en z'n geest, maar ook met kouwe melk.
En als ik nu dertig jaar terugkijk, jonge Kollega, naar m'n eigen, zittend op dat gloeiende zolderkamertje en dravend over die gloeiende weg, dan vind ik mezelf 'n lieflike figuur. Vergeef me die onschuldige bluf. Maar ik spreek ook in abstracto. Ik vind schoon die begeerte naar kennis, dat verlangen om te komen bij de gewaardeerde Leermeester. Draafde, jullie studentjes, ook zo naar 't Kollege?
En onze jongens! Die zouden net zo hard lopen, nog veel
| |
| |
harder, maar de andere kant uit, om van ons af te komen. Ze zijn blij als we ziek worden, al mogen ze ons persoonlik wel lijen.
Ja, ons siesteem van onderwijs is inslecht, door oververzadiging. Blijf er uit, uit zo 'n wereld.
Ook is er nog mogelik: verdriet met de discipline. Ik denk echter dat gij er niet veel last van zult hebben, want orde, tucht, zijn geen aparte dingen. Ze zijn innig verenigd met de les. En gij die u geheel wilt geven aan uw taak, gij zult geen moeite hebben. Al zou 'n leraar gebrekkig lesgeven, maar hij deed 't met toewijding en overgave van heel z'n persoon, zijn diescipelen zouden hem respekteren. En respekt is de basis der tucht.
Elke leraar, elk vak, ja zelfs elk onderdeel van 'n vak, heeft z'n eigen soort van orde. De ‘Nederlandse’ orde is van biezondere aard. Er zijn leraren die van hun klas 'n ijskelder maken; anderen maken er 'n grafkelder van. Bij 't Nederlands kan dat niet. Er moet 'n levende orde zijn, omdat het gemoed erbij betrokken is, 'n levendige orde, die echter alle vogeltjes aan d'r touwtje houdt. Mocht 'n enkel al te levendig schepseltje nu en dan over z'n grens durven komen, liever dàt dan de dood door ijzige kou of door duffig gebrek aan licht en lucht.
Als de veeleisendheid van ons vak u nog niet afschrikt, kom dan binnen en kijk uw kollega's eens aan, uw oudere ambtgenoten waaronder ge allicht voorbeelden zult zoeken om ze na te volgen. Er zijn er van allerlei tiepen. We hebben zo'n individueel vak, dat geen twee docenten mekaar gelijk zijn.
Dáar is de ouderwetse, versteende schoolman, voor wie 't hogere deel van onze lessen zo goed als niet bestaat: in 't diektee en de ontleding kulmineert z'n onderwijs. Hij beseft er niets van dat het eigenlike taalonderwijs maar bijzaak is bij onze lessen in de Nederlandse taal. 't ‘Hollands’, dat is hem 'n vak, en hij heeft er geen benul van, dat Moedertaal 'n uiting is der hele menselikheid, en dat hij dus aan die menselikheid vooral moet werken, en niet aan de uiting daarvan. Hij zou 't 'n uiterste zotheid vinden als ge hem verklaarde dat de dienstbode met wie z'n diescipel
| |
| |
nu en dan praat, eigenlik z'n kollega is omdat ze aan z'n leerling ook mee les geeft in de moedertaal.
Deze man is heel ongevaarlik voor u. Ge zijt alleen verbaasd, dat zulke oerwezens nog bestaan. Helaas, ze zijn nog zo talrijk.
Maar hier is 'n ander tiepe, heel gevaarlik voor u, omdat ge dierekt zekere meerderheid van 'm ondergaat.
Hij is 'n man van scherpe geest en grote energie; vol sterke, goede wil. Zijn kennis is natuurlik ruim voldoende.
Hij is doordrongen van goede onderwijs-princiepen, als b.v. dat men aan de leerlingen de dingen niet moet geven, maar dat zij ze zelf moeten vinden; dat men moet uitgaan van aanschouwing van 't konkrete geval om te komen tot het algemene begrip.
Hij is 'n ervaren pedagoog, was jarenlang hoofd ener school; 'n kranige figuur, gelijk het lager onderwijs er zo vele kan aanwijzen.
Nu is hij leraar in de Nederlandse taal en letterkunde: En, kunt ge het geloven? ik zou hem niet gaarne aanwijzen als model voor 'n jong akademies-gevormd docent. Zeker, deze zou veel van hem kunnen leren: allerlei goede les- en klasse-manieren kunnen overnemen, maar als Neerlandikus spesiaal schiet hij te kort in begrip en wezen, in wezen en begrip; want dat is één.
Hij is ver-school-d, om niet te zeggen verschoolmeesterd. Hij is doktrinair ver-raisonneerd, ver-analieseerd. Hij is de levende grammaire raisonnée, style raisonné, littérature raisonnée, diction raisonnée.
Hij beredeneert, welke woorden in 'n zin klemtoon moeten hebben: dìt woord weinig, dàt meer, dàt véel meer, dàt allermeest, want, begrijpt u? daardoor komt tegenstelling uit; daardoor hoort men kliemaks; daardoor krijgt 'n grap relief; daardoor... hij weet alles, bewijst alles. En hij heeft in alles gelijk. Alleen daarin niet dat hij 't bewijst.
Hij leest en schrijft zelf slecht, en eist van z'n leerlingen: slecht lezen en schrijven. Alle spontanéïteit weg, alle natuurlikheid van uiting; geen rietme, geen gebondenheid, geen vergroeiing, geen muziek, geen deining, wieging, geen naïviteit die zich onbespied weet; alles, alles: wil, opzettelikheid,
| |
| |
beredeneerdheid, analiesering; alles kapot gemaakt en overdreven, houterig, met krassende scharnieren; alles met vertoning en onnatuur, met geluiden en blikken van: zie-je, zó hoort 't!
Hij voelt nooit dat iets waar is, heeft nergens intuïtie van; hij dènkt maar, en alleen met z'n hoofd. 'n Superieur mens denkt met z'n hele lijf, met z'n tenen, met 't puntje van z'n neus. Zitten de gedachten alleen in de hersenen? Dwaasheid! Elke fijnste zenuwdraad denkt mee. Spreek me niet tegen, Professor Neuroloog! De gevoelsmensen zijn de superieurste denkers en begrijpers. Hun denken is voelen, en hun voelen is denken.
En omdat taal wordt voortgebracht door de hele mens (‘le style c'est tout l'homme’) daarom kan hij geen taal beoordelen en brengt geen goede taal voort, als te beperkt begaafd en ontwikkeld.
Hoor 'n staaltje van z'n krietiek:
Zeker vers begint zó:
Hij trok het schuifken open,
Het knaapje stond aan zijn zij
En zag het uurwerk liggen:
‘Och, grootvader! geef het mij?’
Wat! zegt-ie. Is dàt 'n manier van beginnen? Hij trok...? Wie is hij? Waar zijn we? Wanneer? Ik wil dat 'n verhaal begint met 'n behoorlike beschrijving van plaats en omstandigheden. Het knaapje? Welk knaapje? Het uurwerk? Men gebruikt het lidwoord van bepaaldheid alleen, als er bepaaldheid is in de geest van spreker en hoorder. Dus: Stijl: onvoldoende; drie of vier voor dat stukje opstel.
Totdat-ie hoort dat 't stukje van 'n beroemd dichter is. ‘'n Dichter?’ zegt-ie. ‘Hm, ja, enfin, 'n dichter, nou, dat 's wat anders, maar daarom mogen wij dat nog niet aan onze schooljongens toestaan. Dìe moeten leren: scherp denken, en zich uiten, scherp bedacht.’
Wat onzin! ......
Na de miestiek (waarin de fielozofie is opgelost), is de poëzie 't hoogste in 'n mens, hoger dan wetenschap en scherpheid van redenering. En die miestiek en die poëzie komen voor, in nagenoeg alle mensen; in de visvrouw, in
| |
| |
de schooljongen, en ook in u 'n beetje, gij kranige schoolmeester, wiskundige kop, ofschoon ze zoveel mogelik in u zijn doodgemaakt door de degelikheid van uw ontwikkeling. De dichter erkent gij als 'n hoog wezen, zeker, gij hebt dat op school geleerd, maar welnu, wat aan die dichter geoorloofd is, dat is ook aan die schooljongen geoorloofd: taal te schrijven die ontsnapt aan de beoordeeling van droog wiskundig denken alleen, en die gevoeld en begrepen wordt met heel ons lijf.
Fout! fout! fout! zegt ge, en ge zet honderd strepen.
Maar: goed! goed! goed! roep ik, en verklaar u onbevoegd tot oordelen, tenzij ge u bekeert en al uw redenerende taalwijsheid van u afgooit, en wordt als de kinderkens.
Maar nu gij de zwakheid van die man kent, jonge kollega, nu waarschuw ik u dat ge eerbied hebt voor z'n sterkte, en als ge met 'm samenzijt, in 'n eksamenkommissie, of als kollega aan 'n zelfde school, of als kwekeling-toehoorder in zijn klas, profiteer dan van 'm, zoveel ge kunt. Let op, hoe-ie z'n leerlingen fijn doet indringen in wat ze lezen; let op de diescipline en de regelmaat in z'n klas; hoor de vastheid van z'n stem, voel de kracht van z'n wil; lees de opstellen zijner leerlingen die bedachtzaam gebouwd zijn, kloek, degelik. Leer, met éen woord, wat 'n wiskundige ontwikkeling voor goeds kan geven aan het taalonderwijs. Ook dàt kunnen wij niet missen in ons vak. Maar dat-alleen is het niet. Wij hebben àlles nodig, de alzijdige ontwikkeling van de gehele mens.
En als ge nu verder rondkijkt onder uw oudere kollega's om te zoeken, waar ge wat kunt leren, dan zult ge u zeker overal afvragen: ouderwets of nieuw? Want dàt hebt ge wel gehoord aan de Akademie dat er 'n vernieuwing, 'n verjonging in ons vak is gekomen. Gij weet dat er achtereenvolgens twee vaandels omhoog zijn gestoken, waaromheen de strijders zich hebben verzameld: Taal en Letteren en De nieuwe Taalgids. En gij wilt weten, wat het karakteristieke verschil is tussen oud en nieuw?
De ouden waren de mannen van het lager onderwijs, waarvan ik u zo-even 'n tiepe heb getekend; zij kenden
| |
| |
methode, en voelden zich vast als mannen die weten dat ze de waarheid in pacht hebben.
Zij lieten zich niet leiden door waarneming der taal zoals ze door het grote beschaafde publiek werd gesproken, maar keken in 'n boekje om te weten of iets ‘mocht’ of ‘niet mocht’, en de schrijvers van die boekjes redeneerden op hiestoriese gronden hoe iets moest gezegd worden en ze dorsten te beweren dat de taal fout was zoals ze was.
Zij waren er niet van overtuigd dat spelling maar 'n afspraakje is. Ze hielden de regeltjes voor 'n soort van hemels besluit: ‘paard moet met 'n d, want het meervoud is paarden.’ Kwam er iemand die zei: ‘ik voel niets van de kracht van dat woordje want; ik vind paart met 'n t 'n veel betere spelling,’ dan geloofden ze dat die man wat scheelde in z'n hoofd. Ze argumenteerden er niet tegen in; 't was te gek; of deden ze 't toch, dan kwamen ze met vanbuiten geleerde argumenten en praatten over 't beginsel der gelijkvormigheid, en dachten er niet aan dat we dit beginsel in honderd andere gevallen verwaarlozen zonder enig bezwaar.
De oude school bracht door ontleding alles tot volle bewustheid van de eerste rang en wist niet dat we alle onderdelen van 'n stuk taal niet met gelijke helderheid van bewustheid bekijken en dat alle stukken vergroeid zijn aan mekaar, en onmerkbaar overgaan, 't een in 't ander, zodat we niets apart kunnen nemen of we doen 't geweld aan en veranderen z'n natuur.
De oude school liet opstellen maken over onderwerpen buiten de levenskring en gedachten- en gevoelskring der jeugd.
Zij liet de moedertaal bestuderen als 'n vreemde taal en gaf ze losse woorden en uitdrukkingen te memoriseren.
Zij meende dat de deftige preektoon de enige fatsoenlike stijl was, en dat huiselikheid en eenvoud eigenlik platheid moesten heten.
Zij koos lektuur alsof de leerlingen werden opgeleid voor retoriese dichters en retoriese fielozofen.
Zij bouwde zinnen met het oog, in plaats van met het oor.
De oude school - ik raak niet uitgepraat - maar laat
| |
| |
ik 't met éen woord zeggen - wist niet dat taal 'n natuurverschijnsel is.
De nieuwen waren vooral akademicie; ze kenden geen methode, en dat was hun kracht. Ze traden aarzelend de school binnen en begonnen zoekend, tastend les te geven. Ze hadden 't ware beginsel van 't hoge onderwijs in zich, dat men zelf moet kijken, zelf waarnemen om te weten hoe iets is, en dat men alle waarnemingen van anderen moet wantrouwen en kontroleren, en dat geloven 't beginsel is van alle kwaad.
Ik spreek nu over de begaafden, natuurlik; want de domme en middelmatige akademicie - maar dat zìjn geen akademicie - dat zijn knullen - die kwamen terecht bij de mannen van 't lager onderwijs en aapten ze zo wat na en lieten zich op sleeptouw nemen door allerlei boekjes, maar ze kwamen ver achter die mannen, die zij alleen overtroffen in.... pedanterie.
Maar de jonge mannen van talent met akademiese vorming, die luisterden naar hun oudere kollega's en moesten daar vanalles afkeuren. Ze begrepen, als alle hervormers en revolutionnairen, dat de moker moest gezwaaid om af te breken en te vergruizelen, eer men goed gemeenschappelik kon opbouwen. Ieder begon maar voor zichzelf in zijn klas te zoeken en te streven, en had nu en dan eens gelukkige momenten, waarvan ze voelden dat 't goed ging, maar dan weer gaven ze hele lessen, slecht, slecht, en ze wisten zelf dat 't slecht was, en ze gingen bedroefd naar huis, denkend: ‘Och, had ik maar 'n ander vak gekozen; wat moet ik toch eigenlik leren aan die jongens?’
Maar uit die diepte kwamen ze weer naar boven en streefden, en bereikten dikwels, en waren gelukkig; nog vaker niet, en waren ongelukkig,
En in die periode leven we nu nog, jonge kollega.
Kom binnen, en ga aan 't werk; dat wilt ge immers? Voeg u bij de strevers en zoekers, en wantrouw alle mannen die zeggen dat ze 't beslist weten hoe alles moet, maar vooral hen die de mond vol hebben van moderne princiepen. maar hun daden zijn er absoluut mee in strijd. Huichelaars
| |
| |
zijn 't die 't niet menen met de zaak; ze willen karrière maken, zich naar voren dringen.
Wees gij eenvoudig en geloof dat ge in mijn oog sympathiek zijt als ge bedroefd naar huis gaat omdat uw lessen slecht waren, naar eigen begrip.
En waardeer uw geluk, als ge nu en dan uit de klasse komt in stille fierheid, wetend dat ge aan uw leerlingen 'n mooi uur hebt geschonken van geestelik leven.
J. Mathijs Acket.
|
|