| |
| |
| |
Buitenlandsch Overzicht.
27 Juli 1915.
Warschau wordt ingesloten, en de mogelijkheid bestaat dat het spoedig valt. De Russische legers zijn daarmede echter geenszins vernietigd; hun terugtocht schijnt nergens afgesneden, en zij zullen wel zorgen niet in de klem te geraken. Buiten Russisch Polen woedt de oorlog ook nog voort: in Koerland tot aanmerkelijk nadeel der Russen, doch in hun laatste stukje Galicië handhaven zij zich met hardnekkigheid. Op het Westelijk front scheen het een oogenblik alsof de Duitschers tot een krachtig offensief zouden overgaan; eenigen tijd vóór hun met succes bekroonden aanval op de Narew-linie werden de Fransche positiën in de Argonnen hevig bestookt, maar de onderneming is niet voortgezet en het is bij een ‘plaatselijk voordeel’ gebleven. De algemeene toestand op dit front is niet veranderd. Aan de Isonzo brengen de Italianen aanhoudend talrijker strijdkrachten in het vuur; tot dusver zonder beslissende uitkomst. Aan de Dardanellen niets nieuws.
Groote politieke verschuivingen hebben niet plaats gehad. De Balkanmogendheden bewaren eene neutraliteit die in het voordeel werkt der Centralen. Het verloop van den strijd in Polen heeft op alle neiging in dien hoek, om zich alsnog bij de Entente aan te sluiten, een remmende werking uitgeoefend. Het heeft de aandacht getrokken dat de vorst van Hohenlohe-Langenburg, die te Konstantinopel den zieken baron van Wangenheim gaat aflossen, een langdurig bezoek heeft gebracht aan elk der beide Ferdinanden. Het is er om te doen, deze koningen te bewegen tot doorlating der munitie
| |
| |
die Duitschland aan de Turken zendt. Staan zij den doorvoer toe, dan zal Krupp ook de orders nakomen die Roemenië en Bulgarije hadden gegeven vóór den oorlog; orders waarvan de uitvoering in Augustus 1914 was gestuit. Dat art. 2 der vijfde Haagsche convenue den oorlogvoerenden verbiedt, munitie of krijgsvoorraden te betrekken over het grondgebied heen eener onzijdige mogendheid, is eene kleinigheid waarvan zelfs geen gewag meer gemaakt wordt.
Het geeft al verder te denken dat Bulgarije met Turkije juist nu zijn verdrag omtrent den overgang van den spoorweg naar Dedeagatsj in Bulgaarsch bezit heeft kunnen afsluiten. Is dat geschied zonder eenigen waarborg omtrent Bulgarije's toekomstig gedrag? Men kan het niet gelooven.
En ondanks den uitslag der Grieksche verkiezingen blijft het kabinet-Goenaris aan de regeering. De bijeenkomst der nieuwe kamer, die 20 Juli had moeten plaats hebben, is tot 16 Augustus verdaagd, en het behoort niet tot de onmogelijkheden dat vóór dien dag de kamer zal worden ontbonden.
Merkwaardig is almede de houding van Servië. Het laat den oorlog tegen de Centralen geheel aan de Entente over en neemt vast (evenals Montenegro) wat het krijgen kan in Noord-Albanië; en de Oostenrijksche regeering trekt er een gezicht bij of het de natuurlijkste zaak van de wereld is. Italië, dat aan de Isonzo de handen vol heeft, mag toekijken. Als het ooit op Dalmatië de hand zal kunnen leggen (het ziet er niet naar uit tot dusver) zal het de Serviërs en Montenegrijnen in zeer versterkte positie tegenover zich vinden.
Nu èn oorlog èn politiek schijnen vast te loopen (want de val van Warschau en zelfs van Riga, hoe belangrijk ook, zal niet het begin van Ruslands ondergang, eerder het eind van een nuttig offensief naar de zijde van het Oosten beteekenen) wordt er meer en meer gedacht en ook al reeds gesproken over de vraag, hoe toch in 's hemels naam deze oorlog tot een einde zal worden gebracht. Duitschland is nu ook ‘Südwest’ kwijt, en dat terwijl het niets zoozeer begeert als koloniën. Het heeft kostbare panden in zijn bezit, om aan een eisch niet slechts tot teruggave van het verlorene, maar tot aanzienlijke uitbreiding van zijn koloniaal gebied in Afrika, kracht bij te zetten. Zal het zulk een eisch eerlang kunnen stellen?
| |
| |
De Entente zegt luid en eenstemmig van neen. Zij heeft België moeten ontruimen en een gewichtig stuk van Noord-Frankrijk er bij; zij is uit de helft van Russisch-Polen en uit een deel der Russische Oostzee-provinciën teruggedreven; wat Frankrijk van den Elzas bezet houdt en Rusland op zijn best in Galicië behouden kan komt tegen de uitgestrektheid van het verloren gebied niet in aanmerking. Maar de Russen zijn, zoo al verslagen, niet vernietigd, en de Anglo-Franschen zijn niet eens verslagen. Zij houden de lijn Nieuwpoort-Bazel zoo vast als ooit, en de Russen kunnen, en zullen ongetwijfeld, ook al gaan Riga, de Weichsellinie en de positie Lublin-Cholm verloren, een nieuw front vormen op de lijn Dunaburg-Wilna-Grodno-Bialystok-Brest Litowsk-Kowel, en het achterland is zoo eindeloos in uitgestrektheid en middelen, dat ook een doorbraak hier of daar van dit nieuwe front nog niet het begin van het einde behoeft te zijn. Kunnen de Centralen op alle fronten blijven doorvechten tot overal de vijandelijke strijdkrachten vernietigd zijn? Zal hun menschenmateriaal niet eindelijk uitgeput raken? Het is de redeneering van Hanotaux in de Revue hebdomadaire van 17 Juli. Geen verkeerder leus voor de Geallieerden, zegt hij, dan een ungeduldig: ‘Il faut percer.’ - ‘En principe, cette guerre est une guerre d'usure: donc elle durera longtemps, très longtemps peut-être. Qu'on s'organise pour cela! Le fer, les engins nouveaux, un blocus naval très strict, la production civile non moins que la production militaire y jouent et y joueront un très grand rôle.... La vraie fin de cette guerre, c'est, selon la doctrine militaire allemande, la destruction de l'ennemi. On a déjà tué deux ou trois millions d'Allemands: puisque cela ne suffit pas, eh bien, on continuera jusqu'au jour où les survivants seront amenés à composition...
En détruire beaucoup, tandis que nous tiendrons les nôtres le plus possible à l'abri, tel me parait être le système le plus fort en même temps que le plus sage. Mais, dira-t-on: si nous infligeons à l'ennemi de lourdes pertes, il nous inflige des pertes du moins égales? - Le raisonnement n'est pas tout à fait juste: les Allemands ont à se battre sur trois fronts;... les Allemands, en raison même de leur nature d'esprit militaire, poussés d'ailleurs par des nécessités économiques, sont
| |
| |
condamnés à l'offensive, à l'offensive par masses serrées. Et c'est cette double nécessité qui les voue à la destruction également par masses, si nous savons nous y prendre. Donc, ne pas se presser, produire et surproduire des munitions, attendre l'entrée en ligne des nouvelles troupes russes et des nouveaux contengents anglais, ménager nos hommes, organiser, en vue de l'hiver, un système de congés et de remplacements qui rende la vie militaire et la vie civile supportables; chercher le point faible et sur ce point agir promptement et avec toutes les forces réunies; telles me paraissent être les conditions d'une victoire, d'ailleurs certaine. Les alliés ont le dessus en nombre, entrain, solidité, ressources; n'exposons pas cette supériorité au hasard d'une faute ou d'une imprudence. Le sort du monde dépend de la sagesse de tous non moins que du courage des soldats.’
Een tekst die uitlokt tot eenige kantteekeningen. ‘ Chercher le point faible et sur ce point agir promptement et avec toutes les forces réunies’, wat is dit anders dan een poging tot doorbraak, dan een offensief ‘par masses serrées’? Een verloren terrein herwint men niet zonder er troepen aan te wagen; raadt Hanotaux niet dáárom zoo bovenal tot zuinigheid, omdat hij beseft dat de meerderheid der geallieerden waarvan hij zoo hoog opgeeft, inderdaad nog lang niet groot genoeg is voor een met kracht doorgezetten aan val? ‘Laten wij op de Engelschen wachten’, zegt hij; ja, de Engelschen, waar blijven zij? Intusschen de zuinigheid op eigen bloed, maar hoe die Duitschers zal doen vallen bij nieuwe millioenen is niet recht duidelijk....
Toch is de redeneering van Hanotaux niet volstrekt onjuist; maar om zijn voorspelling te doen uitkomen is de samenwerking van zeer verschillende factoren noodig. Twee daarvan mogen wel eens nader bekeken worden: de munitieproductie (of liever: de distributie der munitie) en de economische uitputting van Duitschland door het ‘blocus naval’.
Het is niet ontkend dat tijdens de doorbraak bij Gorlice de Russische troepen aan een allerpijnlijkst munitiegebrek leden, en dat daaraan voor een deel hun zware nederlagen in Galicië waren toe te schrijven. Zijn de berichten juist, dat het munitiegebrek der Russen ook thans weer aan de Narew en Boeg een groote rol speelt, dan is
| |
| |
het duidelijk dat zoolang Konstantinopel niet gevallen is, er in de verzorging van den Russischen bondgenoot met het noodzakelijkste oorlogstuig een tekort plaats heeft. Of Konstantinopel vallen zal, is misschien bovenal ook nog een munitie-vraagstuk. Weet de Entente geen middel om den doorvoer door Roemenië en Bulgarije alsnog te verhinderen en kunnen de Turken zich dus uit Duitschlands onuitputtelijken voorraad (want in Duitschland zelf bestaat het munitievraagstuk blijkbaar niet) blijven voorzien, dan komen zij aan de Dardanellen tegenover de Entente wellicht niet in de minderheid. De capaciteit der verbinding via Archangel is beperkt; de weg van San Francisco via Wladiwostok naar het front is lang en bovendien evenmin ijsvrij als die over Archangel; of Rusland zelf alle middelen bezit om zijn eigen productie uit te breiden, is twijfelachtig. In deze omstandigheden is het de vraag of Rusland van zijn menschenrijkdom genoeg partij zal kunnen blijven trekken om ten allen tijde een gevreesde vijand te zijn. Ik zeg niet dat de passieve weerstandskracht van Rusland geheel gebroken zal zijn: munitie zal er altijd komen op den langen duur; - maar de waarde van Rusland als deelnemer aan den gedroomden concentrischen aanval die de Entente eindelijk de overwinning zal bezorgen moet er toch zeer door worden verminderd. Immers wij weten nu wel wat die aanval zal zijn: een overstelping met geschutvuur.
En hoe staat het met de economische uitputting van Duitschland? Het jongste nummer van The Economist behelst daaromtrent een artikel dat volgens de kantteekening der redactie de aandacht verdient ‘van hen, die de Engelsche politiek leiden.’
Wij hebben Duitschland genoodzaakt, zegt het artikel. de middelen te vinden om zichzelf te onderhouden. ‘Wij hebben het geholpen zijn geld thuis te houden, in plaats van het in het buitenland te besteden’. Duitschland heeft geen zilveren kogels noodig; het zet ze op de eigen werkplaatsen in looden kogels om. Zoo lang het deze voortbrengen kan, en genoeg aardappelmeel om zijn soldaten en burgers te voeden, zal het den strijd volhouden. Was de invoer naar Duitschland niet belet, het zou op verkwistender voet hebben geleefd dan thans. Invoeren moeten betaald worden; zoo niet op
| |
| |
de eene wijze dan op de andere; de geallieerden weten er van mede te praten. Wordt dit nadeel niet opgewogen door stijgenden uitvoer, dan volgt wis en zeker de economische druk... niet op Duitschland maar op de geallieerden.
De redeneering is opmerkelijk. Geheel afdoende is zij niet. Hoe langer de blokkade en daarmede de verhindering van Duitschen invoer duurt, zoo meer zullen Duitschlands gewezen klanten zich aan een ander kantoor leeren voorzien; eerst als noodbehelp, maar als het andere kantoor zijn zaak verstaat, kunnen daar betrekkingen uit voortkomen die voor Duitschlands economische toekomst bedenkelijk zijn. Zeker kan het dus ontstane nadeel na den vrede worden ingehaald, als namelijk de Duitsche nijverheid dan zal kunnen werken onder dezelfde of onder nog beter conditiën als vóór den oorlog; - in hoeverre dit mogelijk zal zijn hangt voor een goed deel van de te bedingen vredesvoorwaarden af (over welke vindplaatsen van grondstoffen men zal beschikken in en vooral buiten Europa; en aan wien de rekening zal kunnen worden gepresenteerd voor de gebroken glazen). Doch het is niet denkbaar dat, ook al mocht de Entente zich in het eind de overwinning eens kunnen toeschrijven, ook zij niet onder onnoemelijke lasten gebukt zal blijven gaan: de milliardenrekening thans reeds bij Amerikaansche munitiefabrieken gemaakt, en die iederen dag hooger oploopt, wijst het genoeg uit. Het is dus de vraag of, hoe de vrede ook luide, de voorwaarden waaronder de Engelsche nijverheid b.v. zal kunnen werken, zooveel gunstiger zullen kunnen zijn dan die welke zelfs een overwinnende Entente aan de Duitsche nijverheid zal kunnen opleggen. Minder problematiek is het zeker dat Engeland gedurende dezen oorlog in het bedienen van gewezen Duitsche klanten bezwaarlijk een algeheele vergoeding vinden kan voor het gemis van zijn uitvoer naar de landen der Centralen zelve, en dat dus geen stijgende uitvoer het nadeel van zijn onmetelijken invoer opweegt.
Ook dit mag men bij de beoordeeling van het aangehaalde stuk van Hanotaux wel scherp in het oog houden. Het is werkelijk niet alleen de vraag, of Duitschland dezen oorlog uithouden kan.
Moet er dan een eind aan komen, - op welke voorwaarden?
| |
| |
Van de zijde der Entente hoort men nog maar één geluid: geen vrede voor het Duitsche militairisme ‘gebroken’ is. Dit is sentiment en geen business. Tot welke waanzinnige voorstellingen dit sentiment aanleiding geeft, leert een ander stuk uit hetzelfde nummer der Revue hebdomadaire: ‘Les garanties nécessaires’ (door Christian Schefer). Elzas-Lotharingen spreekt natuurlijk van zelve, maar met zulk een kleinigheid is men niet tevrêe. Duitschland moet verknipt, en dat men daar nooit de toestemming der uiteen te rafelen bevolking zelve voor zal krijgen, behoeft de Entente geen oogenblik te doen aarzelen. ‘C'est toujours par un plébiscite qu'on entend connaître le voeu des populations. Dans son essence, le principe des nationalités est donc majoritaire. Eh bien, si la France, la Russie, l'Angleterre, l'Italie, la Belgique et la Serbie, qui, rien qu'en Europe, représentent 250 millions d'âmes, estiment nécessaire, pour la paix du monde, de placer sous une domination de leur choix tel district allemand, une majorité aussi écrasante ne devrat-elle pas l'emporter sur les voeux des habitants du district, voire sur l'opinion des gouvernements de Berlin ou de Vienne, qui parleraient tout au plus au nom de 100 millions’? Homais is nog niet gestorven. Denkt hij één neutrale mee te krijgen voor een opvatting die het bestaan van elk hunner à la merci zou laten van een meerderheidsbesluit? Want waarom zou dit schoon beginsel zich in zijne toepassing tot het gebied der overwonnenen moeten beperken? De neutralen verlangen geen rechten voor zich, maar voor allen, en wachten niets van een vrede die den overwonnene zou willen uitsluiten van het gemeene recht, dat ook de overwinnaars aanstonds weder zullen willen, en moeten kunnen, inroepen.
Van de zijde der Entente, zeiden wij, hoort men nog maar één geluid; - eigenlijk moet er bij gezegd dat men uit Rusland niets hoegenaamd hoort. Hoe zal de Doema die aanstonds bijeenkomt, zich gedragen?
Het zakelijkst wordt er door eenige Duitschers gesproken. Paul Rohrbach, in een in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van heden gepubliceerden brief, preciseert er lustig op los. Zijn Littauers, Letten en Esten, die ‘gerust hun taal en nationale eigenaardigheden mogen behouden’, onder de schuts van
| |
| |
het hen inlijvende Duitschland wel te verstaan, zijn niet onvermakelijk. Het handjevol Duitschers in de havensteden zal hun die taal morgen wel niet kunnen ontfutselen, nu zij het in zooveel eeuwen niet hebben vermocht. Maar ik vergeet dat Rohrbach de ‘Duitsche’ Oostzeeprovinciën reeds ziet bevolken door ‘de in het binnenland van Rusland verstrooide kolonisten’, de nazaten der immigranten uit den tijd van Catharina II, heel aan den Don! Die brave landlieḍen hebben er tot dusver nimmer van gedroomd, naar Estland, Koerland en Lijfland te verhuizen; en ik denk zoo dat Rohrbach het mogelijk effect van een vredesverdrag, ook al is het een overwinnend Duitschland dat het dicteeren mag, een weinig overschat. Ik vrees dat zijn paragraaf over de Oostzeeprovinciën wat al te zeer onder den invloed is geraakt van zijn verrukking over de jongste krijgsbedrijven in de buurt van Libau (van waar zijn brief is gedateerd); of de Duitsche bezetting van Koerland blijvend en de val van Riga aanstaande is, moet nog worden afgewacht. Op iets vaster bodem komen wij met zijne voorstellen omtrent Polen; keert niet ten eenen male de kans, dan zal Duitschland over het toekomstig lot van dat land een gewichtig woord hebben mede te spreken; en het verdient aanteekening dat Rohrbach ‘de verstandige mannen van alle partijen’ de erkenning in den mond legt, ‘dat de politiek die wij tot dusver tegenover de Polen gevolgd hebben averechts is geweest.’ Maar het opmerkelijkst is zijn paragraaf over België. ‘Wij behouden het ongaarne,’ zegt hij, ‘de gewelddadige inlijving van een vijandig volk lijkt mij eene verzwakking van onze nationale kracht’; maar wij behouden het niettemin. Immers wij mogen het alleen ruilen tegen koloniën, veel en goede koloniën, en die zal Engeland ons nimmer willen geven. Toen Delbrück in zijn Bismarcks Erbe
onlangs dezelfde politiek van prijsgeving van België tegen aequivalente vergoeding in koloniën aanbeval, zette de Morning Post als opschrift boven hare bespreking: ‘Vast German Ambition’; de New Statesman maakte het nog fraaier: ‘ Germany must cease to exist’. Tegen een dusdanig gezind Engeland willen wij de Belgische kust om militaire redenen in ons bezit houden. ‘Het is helaas niet eens een politieke kwestie; het is zuiver en alleen een kwestie van marine-techniek’.
| |
| |
Wordt het een gelijk spel, hierop komt mijne lange beschouwing neer, dan zal men Duitschland voor België iets substantieels moeten aanbieden. De Entente legt zich bij het vooruitzicht van een gelijk spel volstrekt niet neder, maar de gronden die zij zegt te hebben voor haar hoop op een andere uitkomst lijken mij niet heel stevig meer.
De wisseling van nota's tusschen Wilson en de Duitsche regeering duurt voort en is zeker nog wel niet aan haar einde. Zoo Duitschland bij zijn verstand blijft zal het de terugroeping van den Amerikaanschen gezant uit Berlijn in ieder geval willen voorkomen: het heeft er moreel nadeel bij en geen materieel voordeel. En Amerika, dat geen krasse dingen deed onder den verschen indruk van het gebeurde met de Lusitania, zal ze nimmer doen zoolang Duitschland de conversatie rekt op verzoenenden toon. Er zal nu wel iets volgen ten weerslag op Wilson's verzekering, dat ook Amerika streeft naar ‘de vrijheid der zeeën’, en Duitschlands medewerking inroept om die te bereiken; dat het er belang in stelt, dat de oorlogvoerenden te dien aanzien tot een praktische oplossing komen, en als gemeenschappelijke vriend ten alien tijde bereid is daaromtrent [aan Engeland] een voorstel in overweging te geven. Eene uitspraak en bereidverklaring die altijd iets waard zijn en misschien in de toekomst meer waarde krijgen kunnen; genoeg waarde om eene vooruitziende Duitsche regeering aanleiding te geven de commandanten van hare duikbooten tot alle voorzichtigheid te vermanen.
Onze landstormwet is dan de Tweede Kamer door; mooi ging het niet. De minister van oorlog was niet gelukkig. De eer der vergadering hadden de heeren Lohman en van Doom. Moge hun geest voorzitten bij de uitvoering der wet; - dan zal het einde beter kunnen zijn dan de jongste faze der behandeling het is geweest. Ons volk heeft gelukkig maling aan de gansche beschuldiging van oorlogzuchtigheid, en verlangt dat er zaken gedaan worden, met zoo weinig mogelijk woorden. Dat is het beste voor ons zelf niet alleen, maar ook voor den indruk op onze vrienden de omstanders.
C.
|
|