door het krijgsrumoer en den bloeddorst in elk epos der oudheid licht gehinderd wordt: ‘Want onze zeden zijn zachter geworden, en het is goed dit te bedenken en te zeggen wanneer men aan vooruitgang twijfelt.’
Benijdbare geestesrust van voor den oorlog... peinst de lezer, niet zonder beklemming. Maar daar wordt hij ruw opgeschrikt, enkele hoofdstukken verder: ‘En als wij nu weer staan in een geweldig tijdsgewricht, als Europa druipt van bloed en de slagvelden rooken -’ Het zinnetje over onze zachtere zeden intusschen bleef in onnoozele ongereptheid onherzien.
Uit den aard der zaak zullen de jonge menschen tot wie dit boek zich wil wenden, van het vele dat er in bonte warreling langs hun aanschouwing gedreven wordt, niet meer dan vage beelden kunnen bewaren. Loopen ze ook geen gevaar, dat zelfs in die vaagheid hier en daar zich de kern van een onzuiver, op zijn minst eenzijdig begrip zal vormen?
Een enkel voorbeeld alweer uit vele. Aan het eind eener lofrede op den waarheidszin der oude Perzen vertelt de auteur: ‘Om deze reden is het ook dat Nietzsche, de dichter-wijsgeer, zijn werk “Also sprach Zarathustra” betiteld heeft. Ook Nietzsche acht het een eersten plicht waar, echt te zijn -’
Waarheid is kostelijker dan robijnen, - maar werd Nietzsche in deze verklaring niet met wat al te weinig omslag aangewezen als de verkoren kampvechter van haar hooge waardij? Wat moeten de door het leven nog te vormen discipelen, die hem enkel als zoodanig leerden zien, er van denken, wanneer ze later bij hun waarheidspaladijn de lang niet alleenstaande uitspraak tegenkomen: ‘Es ist nicht mehr als ein moralisches Vorurtheil, dass Wahrheit mehr werth sei als Schein - - ?’ En hoe zullen ze elkaar, hòe hun leermeester aankijken als ze nader van Nietzsche vernemen dat de opvoeder, die in onze dagen zijn leerlingen vóór alles waarachtigheid zou willen prediken en hun toeroepen: ‘Seid wahr! seid natürlich, gebt euch, wie ihr seid!’ een ‘tugendhafter und treuherziger Esel’ verdient te heeten?
Stellig behoort er een eerbiedwaardige kennis van tijdperken en ideëen toe, om ook maar de weefdraden van een werk als dit te spannen. En een nog veel meer te waardeeren ernstige arbeid moet er aan besteed zijn om die alle in onderling verband te verwerken tot een zoo leesbaar geheel als er tenslotte toch de uitkomst van werd. Waarom laat dan de lezing onbevredigd, en maakt zij eer een voelen wakker van geprikkeld verzet?
Wie zich opwerpt als een leidsman der jeugd, belaadt zichzelf wel met heel zware verantwoordelijkheid, en mag naar dien