De Gids. Jaargang 79
(1915)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 426]
| ||||||
Sociologische fragmentenGa naar voetnoot1).Sociale psychologie.Wanneer ik in het volgende fragment ga spreken over sociale psychologie, dan is het allerminst mijn bedoeling een geleerde verhandeling te geven. Ik vermijd opzettelijk de pose van den psycholoog, maar wil trachten te blijven in de rol van den eenvoudigen waarnemer, die van het uitnemend gelegen observatiepunt dat mijn ambt mij aanbiedt, zooveel mogelijk mijn eigen gedachten en ervaringen weergeef, verdiept door studie en beschouwing. Mijne ondervinding is dat zelfs vooraanstaanden in het openbare leven dikwerf nog zoo weinig weten van het materieele leven van het volk, maar nog veel minder zijn doorgedrongen tot het zieleleven van de massa, dat collectivum, dat zich in zooveel verschillende variaties in de menschelijke samenleving voordoet: als een willekeurige groep of menigte; als het publiek; in een georganiseerde vorm als een vereeniging, een gemeente, het volk; in haar hoogste manifestatie als de menschheid. Misschien is dat gebrek aan psychologische kennis al oorzaak geweest van menig onjuist besluit, van menige verkeerde daad, van menig openbaar échec, van menige verkeerde wending zelfs in den geschiedkundigen loop der dingen. We zien het toch om ons heen hoe met den dag het leiden, besturen, regeeren der menschen moeilijker wordt, hoe het eigenlijk van lieverlede iets geheel anders is geworden dan | ||||||
[pagina 427]
| ||||||
waarvoor het vroeger werd aangezien. Met het andere inzicht der menschheid aangaande haar werkelijk belang heeft het begrip regeeren - en ik denk bij het neerschrijven van dat woord nu niet alleen aan het besturen van keizer- en koninkrijken, maar eigenlijk aan alle werk van publieke orde - zich gewijzigd. Het is niet meer uitsluitend dat krachtbetoon, dat hanteeren van het begrip gezag, dikwijls op het parmantige en het ruwe af, dat het vroeger zoo menigmaal was. Het is iets veel hoogers, iets veel kunstvollers geworden. Het is - althans in zijn volmaakten vorm - dat fijne werk, dat alleen de geboren opvoeders kennen en begrijpen: dat leidend voorgaan en opvoedend hervormen, dat niet minder karaktervastheid en, in zedelijken zin althans, krachtbetoon vraagt dan het met de krachtigste hand zwaaien van den zwaarsten schepter. Het is niet alleen het beheerschen van het oogenblik, maar ook het voorbereiden, het harmonisch inleiden van de toekomst. Het is het in juiste maat kiezen van het tempo waarin de marsch der menschheid voorwaarts zal gaan en daardoor dat met de uiterste zorg bevorderen dat het aan onze leiding toevertrouwde deel ervan blijft in gestadigen opgang, zonder die hinderlijk schokkende reacties, die haar in korten tijd dikwijls over denzelfden afstand terug doen gaan als dien zij in lange jaren moeizaam was vooruitgeschreden. Wat zouden wij, in dit rampjaar vooral, met reden de verzuchting kunnen slaken: wat zijn wij, volken van Europa, over het algemeen slecht geregeerd. Slecht, in den zin althans van nog veel te veel naar het oude recept, dat al lang verouderd had moeten zijn. Is, zouden we kunnen vragen, wat we thans beleven inderdaad de logische afsluiting van een tijdperk waarin wij juist meenden dat het sociaal voelen wat inniger was geworden dan vroeger; waarin volken, rassen en standen elkander waren genaderd; waarin vredebonden waren gesticht, internationale congressen waren gehouden; nieuwe broederschappen de wereld waren komen omspannen met hare gedachten en daardoor langzaam-aan in vervulling scheen te gaan, wat wel al eeuwen lang was gepredikt, maar nog altijd wachtte op hare zichtbare manifestatie? Wat hebben in dat tijdperk van bloei, van stoffelijke en | ||||||
[pagina 428]
| ||||||
geestelijke welvaart, van omhoog trekkend cultureel leven - zouden we verder kunnen vragen - onze regeerders van ons gemaakt? En het antwoord zou moeten luiden: dat we, vlak-in tegen den draad van den zichtbaren ontwikkelingsgang in het internationale leven en van de merkbare neigingen in de volken en in de menschen, op dit oogenblik - in dezen onmetelijken en onmenschelijken, in dezen roekeloozen en roemloozen wereldkrijg - bezig zijn elkander als wilde dieren te verslinden. Ik geloof niet dat we zoover zouden zijn afgedwaald van den weg der beschaving als tot de kunst van regeeren ook had behoord de kennis van de zielkundige geaardheid der volksmassa, die juist in de laatste jaren - met dien langzamen, schuchteren gang, die de geestelijke ontwikkeling der menigte nu eenmaal altijd kenmerkt - nieuwe wegen en nieuwe richtpunten zocht. Indien regeeren méér was geweest dan het lanceeren van machtwoorden, die velen van ons al sedert lang in de ooren klonken als... vergissingen. Als regeeren was geweest, óók tot inleven in de innigste zielsbehoeften der volken, het trachten te realiseeren wat er aan verlangens en begeerten weggescholen ligt in de diepste diepten van de volksziel. Als onze regeerders thans al waren geweest wat de toekomst stellig onverbiddelijk van hen eischen zal: dat ze niet enkel zijn de voormannen in den zin van de aanvoerders, maar vooral ook dat ze zijn de leiders, de voorgangers, de opvoeders van de menschheid.
* * *
Men heeft niet ten onrechte den tijd waarin wij leven - en men zal het wellicht nog meer doen den tijd dien wij thans te gemoet gaan - genoemd de eeuw der massa. De massa heeft het individu, den enkeling overvleugeld, in zich opgenomen, tot zekere hoogte als maatschappelijke eenheid verdrongen. De in technischen zin zooveel verbeterde bewerktuiging der samenleving heeft daartoe veel bijgedragen. De snellere middelen van vervoer en de verbeterde middelen van verkeer hebben de menschen mobieler gemaakt. Zij kunnen zich gemakkelijker en spoediger samenvoegen | ||||||
[pagina 429]
| ||||||
tot groepen, althans zich doen gelden als waren zij een samengegroepte massa. Maar bovendien hebben de talrijke uitvindingen van den laatsten tijd den individueelen arbeid steeds meer achteruitgedrongen en vervangen door mechanischen. Dat heeft den mensch in de reusachtige machinale arbeidsprestatie van onze dagen steeds meer tot een anonymus gemaakt. Hij telt nog wel mee maar niet meer dan als een onderdeel van het geheel, en staat eigenlijk voortdurend in afwachting of ook hij op zijn beurt niet zal worden verdrongen als de vervolkomening der technische hulpmiddelen nog één stap verder is gegaan en ook zijn individueel denken en handelen overbodig heeft gemaakt. Eindelijk, het wil mij althans zoo voorkomen, heeft het moderne gemeenschapsleven er veel toe bijgedragen dat het individu is schuil gegaan onder de massa, in dien zin althans dat het individu minder belangrijk is geworden, minder uit zijn omgeving te voorschijn treedt, van zijn eigenaardigheid, zijn individualiteit heeft ingeboet. Onze tijd met zijn rusteloosheid en veeleischendheid, zijn overlading in menig opzicht, zijn gebrek aan evenwicht, heeft er schuld aan dat de mensch te weinig aan zich zelf kan denken, of, laat ik het nog juister zeggen, te weinig gelegenheid heeft aan zichzelf te werken. De kunst om van zijn leven iets harmonisch, iets evenwichtigs, een kunstwerk te maken, waard om te worden geleefd en door zijn rustige klaarheid voor anderen tot een voorbeeld te zijn, dreigt verloren te gaan. Wie, die bijv. nog kort geleden las Kühns Die Frauen um Goethe, heeft zich niet wel eens afgevraagd: zou het mogelijk zijn zich in den tegenwoordigen tijd een kring van menschen te denken die allen bijeen en ieder op zich zelf als persoon zooveel belangstelling zouden opwekken als die kring van voor een deel niet meer dan gewone al-dags menschen, die Goethe omringden, maar die den tijd hadden en, sommigen althans, dien tijd gebruikten tot zelfbeschouwing en zelfverbetering. Het is waar, ook Goethe's tijd - en ik denk in dit lange leven dat over twee eeuwen heengrijpt, altijd het liefst aan den tijd van zijn eigen strijd, den tijd die aan zijn eerste Italiaansche reis voorafgaat, waarin hij ons ook als mensch het sympathiekst is - ook Goethe's tijd behoorde nu niet bepaald tot de rustige. Ook zijn tijd maakte de barensweeën | ||||||
[pagina 430]
| ||||||
van nieuwe denkbeelden door. Maar - en dat is juist het kenmerkende onderscheid tusschen dien tijd en den onzen - de massa had er niet zoo het leidende deel in; zij volgde meer dan dat zij voortstuwde. Men leefde nog niet zoo in het openbaar; van uit het studeervertrek gingen de nieuwe denkbeelden, de veranderde menschelijke en maatschappelijke waardebepalingen de wereld in, en niet, met de luidruchtigheid van thans, van uit de vergaderzalen der politieke partijen, der vakvereenigingen en der federatieve bonden. Ik herhaal dus: onze tijd is de eeuw der massa, massa hier als een werkelijk begrip, als een nieuwe maatschappelijke eenheid. Men moet, althans in onze geschiedenis, tot de 13de en 14de eeuw teruggaan om een periode te vinden, in dit opzicht eenigszins gelijkend op onzen tijd: met een even krachtig vereenigingsleven, een zelfden algemeenen drang naar groepen-vorming, een zelfden hardnekkigen klasse-strijd, een zelfde expansie van de onderliggende maatschappelijke lagen, een zelfde algemeene neiging tot samenvoeging van vele maatschappelijke krachten tot één reuzenkracht. Maar - en het strekt tot eer van onzen tijd, zooals niet minder van de leiders der massa-beweging in onze dagen - de maatschappelijke strijd van thans wordt gevoerd met een gematigdheid, een ingehouden kracht, die bewondering afdwingt. Juist daarom zijn de massa-bewegingen en is het massagebeuren van thans zooveel interessanter geworden dan vroeger. Er is meer methode in. Het incidenteele is eruit. De revoluties, hevig en spontaan en dikwijls niet zonder dramatische schoonheid, maar door haar heftigheid zoo menigmaal reacties opwekkend, behooren wellicht voorgoed tot het verledene. De massa-leiding is tactiek geworden, de studie der massa-verschijnselen wetenschap en het heeft er allen schijn van alsof eerlang ook ernstig de klad zal komen in de heldenvereering van vroeger: de sociologie heeft de plaats ingenomen van de biographie. Ik wil met die laatste bewering in het geheel niet zeggen dat wij thans geen groote mannen meer zouden hebben. Integendeel, ik geloof stellig dat sinds een steeds grooter wordend deel der volken aan de oplossing der vraagstukken van den dag is gaan medewerken, het aantal beteekenisvolle mannen sterk is toegenomen. Maar zij manifesteeren zich | ||||||
[pagina 431]
| ||||||
anders dan vroeger; zij zijn meer de resultante van massa-verschijnselen dan dat zij massale verschijnselen opwekken. Zij worden meer omhoog geheven en voortgestuwd door de menigte dan dat zij de menigte leiden en voorgaan. Het behoeft niet met zooveel woorden te worden gezegd dat b.v. de wetgevende en sociale arbeid van tegenwoordig als regel niet meer geschiedt naar de min of meer gelukkige invallen van heerschers of bestuurders, maar vrijwel naar de programma's der meerderheden in de parlementen, die weer berusten op de wenschen van de meerderheid in het volk. Het bedrijfsleven wordt voor een groot deel beheerscht door den wil van vakvereenigingen en politieke bonden. Zelfs hadden we tot voor korten tijd kunnen hopen dat ook de vraag van oorlog of vrede, hoewel in naam nog steeds kabinettenwerk, niet zou worden beslist zonder den wil der massa, en indien iets is tegengevallen in het algemeen wereld-gebeuren dan is het wel de voor velen ontstellende ervaring dat we een goed eind in de 20ste eeuw, ten aanzien van de internationale verhouding der volken, nog blijken te staan in het teeken der achttiende-eeuwsche l'état-c'est-moi-politiek. Zoo is - en de aangehaalde uitzondering weerspreekt in hare algemeenheid, de bewering niet, die ik ga nêerschrijven - de rol der leiders in het openbare leven een geheel andere geworden dan vroeger. Niet meer de mannen ‘van ijzer en staal’ zullen de beste regeerders der toekomst zijn; niet meer zij, die het krachtigst hun wil aan anderen kunnen opleggen. De massa is een te luide medesprekend element geworden in het maatschappelijk gebeuren dan dat zulke leiders haar op den duur zouden kunnen bevredigen. Zij wil regeerders die rekening houden met haar, die voeling houden met haar, die den ernstigen wil hebben en ook de talenten bezitten om de richting te onderkennen die zij zelve, uit kracht van haar instinctief besef voor eigen belang, wil inslaan bij haar marsch vooruit en omhoog en die, naar de omstandigheden, nu eens met breidelende, dan met aandrijvende, immer met krachtige hand, dien ontwikkelingsgang weten te leiden en te besturen. Onze regeerders zullen steeds meer moeten zijn kenners van de massa, niet alleen van de georganiseerde massa, dat is dus van de maatschappij in al haar geledingen, maar ook | ||||||
[pagina 432]
| ||||||
van de ongeorganiseerde massa, in de tallooze variaties en toevalsvormen waarin zij zich in de menschelijke samenleving openbaart: de taal die zij spreekt kunnen verstaan, de wenschen die zij uit kunnen vernemen, de belangen die zij heeft kunnen voelen, hare hartstochten kunnen breidelen, hare zwakheden kunnen leiden. Zij zullen steeds meer moeten worden mannen wier levensdoel het is, niet meer de massa zooveel mogelijk onder den duim te houden, wat slechts wrijving geeft en dus niets anders dan krachtverspilling is, maar wel: alle in haar levende krachten aan zich te binden en te doen samenwerken tot het met haar bereiken van een hooger gemeenschappelijk levensplan. Onze regeerders van de toekomst zullen daartoe moeten zijn méér dan regenten: bekwame sociologen zeer stellig met een grondige kennis van en diep inzicht in de maatschappelijke behoeften van hun tijd, maar ook, en nog veel meer, ervaren psychologen, die met nimmer rustende belangstelling en met immer spiedend geestesoog zullen weten te onderkennen naar welke idealen de ziel der massa heentrekt.
***
Er is, in verband met de veranderde maatschappelijke verhoudingen, een wetenschap ontstaan, die zich bezig houdt met de roerselen die de massa bewegen, die nieuwe maatschappelijke eenheid van hoogere orde, die, evenals het individu, een eigen geestelijk leven leidt en hart, gemoed en zenuwen schijnt te hebben. Die wetenschap telt nog maar weinig beoefenaars en heeft nog geen uitgebreide litteratuurGa naar voetnoot1). Toch heeft ook zij al, evenals de meeste harer oudere zusters, een volledig stel strijdvragen, waaromtrent de geleerden het onderling niet eens zijn. Het heeft weinig nut voor wie, in het openbare leven | ||||||
[pagina 433]
| ||||||
staande, alle studie der sociologische wetenschappen beschouwt als in de eerste plaats dienstbaar aan de behoeften van het practische leven, de strijdvoerders te volgen naar de arena, waar over omvang, juiste begrenzing, zelfs over den juisten naam der nieuwe wetenschap al herhaaldelijk is getwist. Wel is het noodig voor een goed psychologisch inzicht aangaande de volksmassa, eenige wetenschappelijke beginselen te kennen waarop dan nadere beschouwingen en waarnemingen kunnen rusten. Niet elke willekeurige menigte, zoo behooren we dan te weten, is in psychologischen zin een massa. Wanneer b.v. op een plein duizend menschen bij elkander zijn, waarvan de een staat te wachten op een tram, de ander op een vriend, de derde er is heengegaan om een courant te koopen, vormen die duizend menschen nog geen massa in psychologischen zin. Zij zijn dat eerst wanneer één gedachte, één bedoeling hen allen in geestelijk opzicht bijeengevoegd heeft, één zaak hun aller aandacht bezig houdt, één collectieve gemoedsberoering onder hen is ontstaan. Bij voorbeeld, om bij het plein te blijven waarover wij zooeven spraken: als allen er heen gegaan zijn om de Koningin te zien of over de hoofden der aanwezigen een vliegtuig zweeft dat aller aandacht trekt. Zij worden ook dán eerst onderworpen aan de psychologische wetten die de menigte beheerschen. Het is niet noodig dat alle individuen daartoe op een gegeven oogenblik bij elkander zijn. Duizend, onderling van elkander gescheiden menschen, kunnen in psychologischen zin een menigte vormen, indien ze, door welke invloeden ook, onder eenzelfde geestelijke beroering komen. Zoo kan ook een geheel volk, onder den invloed van groote nationale gebeurtenissen, één psychologische massa zijn, bijv. - recent geval - aan den vooravond van of tijdens een oorlog. Zelfs de geheele menschheid kan onder den invloed van machtige collectieve gemoedsbewegingen tot een psychologische massa worden bijeengevoegd. In den tijd van de Kruistochten, toen nu en dan dat machtige élan de menschheid doorschokte dat duizenden zich vrijwillig deed aanmelden voor die tochten vol moeite en ontberingen, vormde de geheele christenheid één psychologische massa en we behoeven het woord Kinderkruistocht maar te noemen om dadelijk te doen zien | ||||||
[pagina 434]
| ||||||
hoe de zielstoestand der massa ook ziekelijk kan ontaarden. Het is niet gemakkelijk de ziel der massa eenigszins nauwkeurig te omschrijven. Zij ontsnapt nog meer aan een juiste en voor ieder te aanvaarden definieering, en is als collectief begrip nog meer een abstractie dan de ziel van het individu. Wij zouden kunnen zeggen: zij is de samenvatting van het willen, gevoelen en voorstellen der massa wanneer men zich dat willen, gevoelen en voorstellen als één enkele manifestatie kan denken. Het is een voor de hand liggende waarneming, dat de psyche der massa onderhevig is aan tal van invloeden, middellijke zoowel als onmiddellijke. Tot de eerste behooren die min of meer constant werkende factoren, die aan de volksmassa haar geestelijke eigenaardigheid geven, den volksaard, het volkskarakter vormen. Daartoe behooren wetten, traditiën, de opvoeding, oeconomische en sociale verhoudingen en tal van andere factoren meer. Tot de tweede behooren alle rechtstreeksche prikkels, die op de massa inwerken door de omgeving, het milieu waarin zij verkeert. Omtrent beide groepen een enkel woord. De staatsvorm waaronder een volk leeft, dus de traditiën en wetten die zijn gewoonten en verplichtingen in het openbare leven beheerschen, drukken begrijpelijkerwijze een stempel op zijn geest. Men denke daarbij vooral aan de wetten die de volksopvoeding raken, of de volksontwikkeling bevorderen of daaraan in den weg staan: zedelijkheidswetten, drankwetgeving, kinderwetten, de wetgeving op het recht van vereeniging en vergadering, het al of niet bestaan van censuur, enz. Het militaire régime, dat in de laatste kwarteeuw en langer in Duitschland heeft geheerscht, heeft blijkbaar niet nagelaten invloed uit te oefenen op den volksgeest. Daaruit moet voor een deel worden verklaard de houding der sociaal-democraten bij het uitbreken van den oorlog. Het hooren van het ‘geeft acht’ door dit aan militaire commando's gewende en naar militaire begrippen opgevoede volk was blijkbaar al voldoende om tijdelijk alle theoriën over internationalisme, broederschap onder de volken, oorlog aan den oorlog e.d. te vergeten en de roode vaan te verlaten, onder welke men, in dit land vooral, een niet gemakkelijken strijd had gevoerd. Dat op dit punt de volksgeest inderdaad beinvloed wordt door en dus wisselt met het | ||||||
[pagina 435]
| ||||||
régime, toont de geschiedenis ons op verschillende plaatsen. In het begin van de vorige eeuw bijv. kwam het militairistische en imperialistische gevaar uitsluitend van de zijde van Frankrijk en waren er Heilige Allianties noodig om dit te weerstaan. Thans schijnt een groot deel der overige beschaafde wereld zich ten strijde te hebben aangegord om de militairistische idee ten onder te brengen in den van militair krachtbewustzijn abundeerenden Duitschen stam. Ook de levenswijze heeft invloed op de volkspsyche. Of het kind en later de man, opgroeit en leeft te midden van de bloeiende boomgaarden en de geurende weiden of in de benauwende drukte van de groote stad met haar zedelijke gevaren, haar volle straten en haar pleinen, die weinig meer zijn dan wisselplaatsen van trams, geeft aan zijn gemoedsontwikkeling een geheel andere richting. Dat onze volksaard nog een zekere maagdelijkheid vertoont en, bij veel uiterlijke ruwheid en onbeschaafdheid, toch wat zedelijkheid en criminaliteit betreft, gunstig afsteekt bij wat sommige andere landen op dit punt te zien geven, hebben we, geloof ik, in hoofdzaak te danken aan het gemis van groote steden. De oude graaf de Mirabeau (de vader van den beroemden redenaar) zei al: ‘opeenhooping veroorzaakt rotting, bij menschen zoowel als bij appelen.’ De millioenen-steden van het buitenland, waar, in afgronden van geestelijke en stoffelijke ellende, de honderdduizenden zijn samengeklonterd tot die dichte massa's, waarin de misdaad en de ontucht onuitroeibaar tieren, hebben we gelukkig nog niet. Er ligt in het vorenstaande wellicht een vingerwijzing voor onze stadsbestuurders dat zij ook op dit punt, vóór onze grootere gemeenten zich ontwikkeld hebben tot werkelijke wereldsteden, ernstige zedelijke verplichtingen hebben. Verbetering van woningtoestanden, aanleg van tuinwijken, van stadsparken, in één woord alle maatregelen die het stoffelijke levenspeil der volksmassa kunnen verhoogen, hebben ook een beslist psychologischen kant. Op dit punt zou men kunnen zeggen, dat een deel van onze volksopvoeding ligt in de wethouderskamers onzer grootere gemeenten. Groote uitvindingen hebben ook ontegenzeggelijk in den loop van den tijd invloed gehad op den volksgeest. Was de uitvinding der boekdrukkunst niet de inleiding tot de groote | ||||||
[pagina 436]
| ||||||
geestelijke massa-beroeringen der 16e eeuw, de Renaissance en de Hervorming? Een zelfden grooten invloed hadden alle latere belangrijke verbeteringen op het gebied van de vervoermiddelen en het verkeerswezen. Door hen kreeg de menschelijke gedachtenwereld eerst haar eigenlijk bindmiddel. Elke groote gedachte, elke zedelijke waarheid kon van toen af aan aanstonds gemeengoed voor allen zijn. In dit verband behoef ik zeker niet te wijzen op den reusachtigen invloed dien de pers heeft op den publieken geest, en tot zekere hoogte is de mate van degelijkheid en oprechtheid van de pers een graadmeter van de geestelijke en zedelijke waarde van het volk. Naast de pers noem ik de school. Gebrek aan kennis geeft aan den volksaard die bekrompenheid, dat gebrek aan onderscheidingsvermogen, die lichtgeloovigheid, die de massa speelbal maakt van hen, die haar willen misbruiken. Onze staatsbegrooting wijst 55 millioen per jaar aan voor bewapeningsdoeleinden en nog geen 18 millioen voor onderwijs. In de grootere rijken is de verhouding dier cijfers wellicht nog ongunstiger. Indien het eens omgekeerd ware geweest en de volken hadden hun belastingpenningen - dikwijls niet zonder moeite en onder ontbering opgebracht - belegd in geestelijke goederen in stede van in slagschepen en kanonnen, en een deugdelijk volksonderwijs had de volksontwikkeling meer gerijpt en den volksgeest geklaard, zou dat Europa wellicht hebben behoed voor de dwaasheid van den zelfmoord, die het op dit oogenblik bezig is aan zichzelf te voltrekken? Nog tal van andere factoren zouden te noemen zijn die een meer of minder belangrijken invloed hebben op den volksgeest. Over éen van hen wil ik nog iets uitvoeriger zijn, omdat dit mij in de gelegenheid stelt eene persoonlijke waarneming weêr te geven over de laatste jaren, waarin ik achtereenvolgens werkzaam was in onze twee grootste steden. Ik bedoel voor bepaalde bevolkingsgroepen, in het bijzonder stadsbevolkingen, de wijze van aangroeiing en vorming dier bevolkingscentra, en het kort hunne geschiedkundige ontwikkeling. Het zal niemand verwonderen dat ik toch al eens geneigd ben vergelijkingslijnen te trekken tusschen Rotterdam en Amsterdam. Welnu, ten aanzien van de volkspsyche viel het mij kort na mijn komst te Amsterdam al op hoe | ||||||
[pagina 437]
| ||||||
hemelsbreed die in die beide steden verschilt. Macaulay zei al, zij het ook in een eenigszins ander verband, dat er in Engeland twee volken wonen en ik heb die opmerking in den laatsten tijd dikwijls genoeg bij mij zelf herhaald. Dat verschil in psyche nu is uit de geschiedkundige ontwikkeling der beide steden wel te verklaren. Rotterdam is als groote stad nog jong. Een halve eeuw geleden telde het nog geen 100.000 inwoners. Thans 470.000. Hare uitbreiding onderging zij niet door natuurlijken groei maar in hoofdzaak door snel op elkander volgende annexaties van naburige kleinere gemeenten die nog geen tijd hebben gehad geestelijk met haar tot één geheel te vergroeien. Dat maakt dat de volksgeest over het geheel nog den eenvoud heeft van de provinciestad, voor sommige deelen - Charlois, Delfshaven, Kralingen, - nog een min of meer dorpsch karakter heeft behouden. Bovendien groeit de bevolking van Rotterdam, althans voor een deel, aan van uit Brabant en de Zuid-Hollandsche eilanden en zonder nu te willen spreken van ‘donkere’ deelen van ons vaderland, behooren de noordwesthoek van Noord-Brabant en de dorpen achter de dijken, zooals men ze noemt, nu juist niet tot de streken, van waaruit het geestelijk licht over Rotterdam zal opgaan. Al de genoemde oorzaken werken samen om aan den Rotterdamschen volksaard nog het eenvoudige, het in sommig opzicht nog ietwat achterlijke te geven, dat sterk contrasteert met zijn beteekenis als havenstad. De Rotterdammers zijn als massa volgzaam, althans niet moeielijk in den omgang; weinig critisch; huiselijk, althans sober in hun genietingen; in politiek opzicht gematigd; in sociaal opzicht nog weinig eischend. Op dat, voor wie er mede heeft om te gaan, gemakkelijk te leiden en stellig niet onsympathieke volkskarakter heeft nog weinig invloed gehad het in de latere jaren sterk toegenomen internationale scheepvaartverkeer. Geconcentreerd in een paar stadswijken, schijnt de ongebondenheid en de ruwheid der bij tijden talrijke zeeliedenbevolking te blijven als de wrat op de huid, die het eigenlijke organisme onaangetast heeft gelaten. Trouwens, het moet worden erkend dat ook in den laatsten tijd het gehalte der zeelieden waarneembaar is verbeterd, niet het minst onder den invloed van | ||||||
[pagina 438]
| ||||||
het vereenigingsleven dat zich ook deze categorie van arbeiders heeft aangetrokken. Met Amsterdam is het in verschillend opzicht geheel anders gesteld. Zij is haar jeugd als groote stad al lang voorbij, heeft zelfs als zoodanig al een geschiedenis van eeuwen, waarop ze trotsch is, even trotsch als een adellijk geslacht op zijn stamboom. Hare regenten niet alleen, maar zelfs Jan Rap en zijn maat hadden er in de 17de eeuw en vroeger al heel wat praats. Zij is de type van de door natuurlijken groei en wasdom tot welvaart en voornaamheid gekomen stad. Haar bevolkingsaanwas betrekt zij, door hare ligging, voor een groot deel uit de noorderkwartieren, de meest geavanceerde van ons land. Al die factoren, die geheele geschiedkundige wording, spiegelt zich af in den volksgeest. Amsterdam gevoelt zich min of meer als een staatje in den staat. Bekend is het woord van een harer burgemeesters, dat hij slechts de wet erkende als zijn natuurlijke chef. Die uitlating geeft vrijwel de opvatting weer van den zich van hooger gezag gaarne onafhankelijk gevoelenden doorsneê-Amsterdammer. Zonder bepaald anti-dynastiek te zijn heeft de hoofdstad de republikeinsche neigingen der oude Hanze-steden. Zelfs de man-in-de-straat heeft in verschillend opzicht al zijn gevestigde overtuiging: in de politiek zeer vooruitstrevend, in sociaal opzicht niet spoedig bevredigd. Het Amsterdamsche publiek is critisch, spoedig geprikkeld en daardoor moeilijker in den omgang dan het Rotterdamsche. Het materieele leven stelt in Amsterdam veel hoogere eischen dan te Rotterdam. Er is in Amsterdam reeds aanwezig een absentie van levenseenvoud, een zekere over-cultuur, die op den duur den volksaard niet onaangetast heeft gelaten. Voor zooveel zulk een waarneming in een materieelen vorm is vast te leggen noem ik een paar cijfers: Amsterdam heeft 10 schouwburgen tegen Rotterdam 3; 29 bioscooptheaters tegen Rotterdam 16; 492 zoogenaamde muziekvergunningen - dat zijn vergunningen tot het maken van muziek in cafés, bars en tapperijen - tegen Rotterdam 22. Die groote verschillen zijn niet te verklaren uit het verschil in bevolkingscijfer alleen, maar wijzen op een veel sterkere behoefte aan uiterlijk levensgenot. Ik ga thans over tot de onmiddellijke invloeden die op | ||||||
[pagina 439]
| ||||||
de volksmassa inwerken. Het spreekt van zelf dat het steeds wisselende milieu meer plotselinge en incidenteele veranderingen te zien geeft. Het is in dit opzicht met de massa al juist zoo als met het individu: het zijn er maar weinigen - die zeldzame prachtexemplaren, die elk ras en elke soort in uiterst beperkt aantal voortbrengt - die onder alle omstandigheden een onveranderlijk karakter bewaren. Bij de meesten, al weten ze het zelf niet en zouden ze het ook niet gaarne toegeven, wisselt dat naarmate van de omstandigheden waaronder zij verkeeren. De zwakken, de goedhartigen, de goedgeloovigen, de onstandvastigen, de onverschilligen, de meêgaanden vormen toch het overgroote deel der menschheid. Plaatst die in een gunstig milieu en zij zullen de brave lieden, de onberispelijke burgers, de verdienstelijke ambtenaren worden, die zelfs op hun tijd, bij het vieren van een 25 jarig jubileum, hun portret met een vleiend bijschrift krijgen in de Prins of de Wereldkroniek. Plaatst ze onder verderfelijke suggesties en hun gebrek aan weerstandsvermogen (zei de la Rochefoucauld niet al dat de tegenhanger van de deugd niet is de ondeugd maar de zwakheid?) kunnen hen brengen tot geestelijke en zedelijke afdwaling en zelfs tot misdaad. Hoeveel te meer is dat niet het geval bij een menigte die, als collectivum beschouwd, zooals Sighele dat zoo voortreffelijk uitdrukt, zoo véél verschillende karakterlagen vertoont, die, althans bij een incidenteele menigte, niet de gelegenheid hebben gehad tot éen geheel te vergroeien. Een niet eens hevige schok is in staat die karakterlagen plotseling verward door elkander te schudden en daardoor de aanleiding te zijn van de meest verschillende manifestaties. Wie de massa kent en haar onder verschillende omstandigheden onder de oogen heeft gezien, weet dan ook welke plotselinge en zeer verschillende veranderingen zij op dit punt kan te zien geven en welke aandoeningen en hartstochten, van de edelste tot de laagste, er latent in haar sluimeren. De eerste neervallende druppels van een naderende donderbui kunnen de rustig luisterende menigte bij een buitenconcert plotseling tot een wilde horde maken, die bij een algemeen sauve-qui-peat alles omver werpt en niets ontziet. | ||||||
[pagina 440]
| ||||||
Een in dofheid neerzittend gehoor van een vervelenden spreker kan door een kwinkslag van een der luisterenden plotseling goedlachs worden zoodat de vroolijkheid niet meer van de lucht is. Een officier brengt door een welgekozen woord zijn weifelenden troep tot staan en voert haar daarna gewillig in den dood. Een spreekwoord te pas of te onpas, een leuze (bij verkiezingen bijv.) die pakt, kan een reusachtige uitwerking hebben. Een menigte kan tot enthousiasme gebracht worden door een redenaar die zij niet begrijpt, zelfs die zij niet eens verstaat en tot moord en doodslag jegens iemand van wien zij niets weet. Ik las laatst nog van een violiste van naam die op haar Stradivarius voor 1200 gevangenen had gespeeld en na afloop verklaarde dat zij nog nimmer zoo ontroerd was geweest als bij het zien van den indruk die haar spel op die ongelukkigen had gemaakt. Ik bewaarde deze mededeeling opzettelijk tot de laatste in de korte reeks van voorbeelden die ik gaf, omdat zij mij aanleiding geeft tot twee opmerkingen. De eerste is dat hier vooral, naar mijn oordeel, de ontroering zoo groot was omdat het voorval zoo spontaan, zoo incidenteel was. Daardoor was de aandachtsspanning ook op het hoogst en dus de reactie, dat is dus de emotie die volgde, het levendigst. Indien men eens elke week een vioolconcert voor gevangenen liet geven, kan het niet anders of de uitwerking zou spoedig veel minder worden. Ligt hierin ook niet de verklaring van de vaak gehoorde klacht onzer predikanten dat zij, bij al de moeite die zij zich geven voor hunne wekelijksche preek, daarvan in den levenswandel hunner volgelingen zoo weinig uitwerking zien? De tweede opmerking waartoe het aangehaalde voorbeeld mij aanleiding geeft is, dat vooral ook de bijzondere indruk van het vioolspel op de gevangenen, naar mijne stellige overtuiging moet worden verklaard uit de superioriteit van het spel. Ik stel dit opzettelijk in het licht omdat er nog altijd menschen zijn die zich voorstellen dat men bij volksconcerten niet het hoogste behoeft te geven en met tweederangskunst kan volstaan. Wie zoo denken zijn verwant aan hen, die meenen dat volkslitteratuur en het volkstooneel per se moeten staan in het teeken van den draak. Wie het | ||||||
[pagina 441]
| ||||||
volk goed kent, weet dat dit een dwaling is. Er is geen reden om aan te nemen dat de vatbaarheid voor muzikale genieting zich zou regelen naar de entrée die men betaalt: of men daarvoor f 2.50 of slechts een dubbeltje of een kwartje kan neerleggen. Men bedekt toch ook niet eerst de Rembrandts en de Halsen in een museum, dat men gratis voor het publiek openstelt?Ga naar voetnoot1) Ieder die met de menigte te doen heeft, kent de spontane en dikwijls heftige en verrassende reacties die ik hierboven met enkele voorbeelden aangaf en weet dat de gedragingen der menigte eigenlijk niet anders zijn dan een reeks van reflexbewegingen op te voren ondergane prikkels. Ik ben dan ook geneigd in het algemeen te zeggen dat het succes in den omgang met de menigte tot zekere hoogte bestaat in het zoo juist mogelijk weten te benaderen van den aard en den omvang dier reflexbewegingen, die zijn eigen woorden, zijn eigen daden of welke andere invloeden ook, bij de massa opwekken. Er zijn onder de zielkundige eigenschappen van de menigte slechts weinige die overeenkomen met karaktereigenschappen van het individu. Daartoe behooren bijv. een zekere veranderingszucht, het spoedig genoeg van iets hebben, dat zoowel den mensch als de massa kenmerkt. Men neemt dit verschijnsel veelvuldig waar bij periodieke verkiezingen. Ook de mode, de grillige en altijd wisselende, is van die eigenschap een der levendigste manifestaties, vooral bij de vrouwen en bij die mannen die men verwijfd noemt, dat zijn zij die psychisch het dichtst bij de vrouwen staan. In het algemeen kan men echter juist zeggen dat, welke | ||||||
[pagina 442]
| ||||||
eigenschappen de samenstellende individuen ook hebben, hoe verschillend hunne neigingen, graad van ontwikkeling en levenswijze ook is, het enkele feit der samenvoeging tot een massa, hen een soort van collectieve ziel doet krijgen, die hen onder de meeste ȯmstandigheden geheel anders doet gevoelen, denken of handelen dan wanneer elk hunner zelfstandig gevoelde, handelde of dacht. Het is gemakkelijker een verschijnsel als dit uit aandachtige waarneming te constateeren dan het op wetenschappelijke wijze te verklaren. De psychologen zoeken de verklaring in twee oorzaken. De eerste is het vervloeien van het persoonlijke verantwoordelijkheidsgevoel van den mensch, zoodra hij deel uitmaakt van een massa. De menigte toch als zoodanig is anonym. Het individu, dat er in óp, er in schuil gaat, voelt zich in de menigte ongekend, ongezien en veilig. Op zwakke of tot misdaad geneigde naturen kan die omstandigheid een verderfelijke uitwerking hebben, zooals de ondervinding maar al te dikwijls leert. De tweede oorzaak wordt gezocht in de suggestieve werking die er van de menigte als zoodanig uitgaat op elk van de haar samenstellende individuen, een werking die weer wordt verklaard uit de zucht tot nadoen, tot nabootsen, die elk mensch is aangeboren en die door de opvoeding en het geheele practische leven nog voortdurend wordt aangekweekt. Zijn alle handelingen in het menschelijke leven, te beginnen bij het leeren loopen en praten van het kind, eigenlijk iets anders dan nabootsingen? Is de geheele verhouding van leermeester tot leerling iets anders dan die van hem die iets vóór-doet of vóór-zegt tot hem die het ná-doet of ná-zegt? Hangt ons dagelijksche leven niet voor een goed deel af van vormen en conventies die alle, evenals onze zeden, gewoonten, handelsgebruiken, de mode, in den grond van de zaak nabootsingen zijn? Is eigenlijk de geheele geschiedenis, zijn alle historische verschijnselen niet ééne reeks van nabootsingen, de meest duurzame nog het meest omdat het anders bij ééne proefneming zou zijn gebleven? Is eindelijk de geheele groepeering der samenleving naar de godsdienstige en politieke gezindheid, tot zekere hoogte niet een gevolg van nabootsing? Het zou toch wel toevallig zijn als kinderen van protestantsche of roomsche of liberale | ||||||
[pagina 443]
| ||||||
ouders, die toch als regel weer protestant, roomsch of liberaal worden, dezelfde wereldbeschouwing of politieke overtuiging hadden als hun ouders. De beide hiervoren omschreven oorzaken werken nu samen om het op zich zelf en dus bewust handelende individu, zoodra dit deel uitmaakt van een massa, als het ware op te lossen, te elimineeren en er een min of meer onbewust, automatisch, althans een niet meer alleen naar eigen wil en inzicht handelend individu voor in de plaats te stellen. Uit die redeneering volgt, hetgeen weer volkomen met de waarneming overeenstemt, dat, zoodra de mensch deel uitmaakt van een massa, hij in gedachten en handelingen daalt op de ladder der beschaving. Hij keert in zekeren zin terug tot den toestand van den onbewust, instinctief handelenden mensch, den natuurmensch, den wilde. Hij krijgt de spontanëiteit, de heftigheid, de lichtgeloovigheid, maar ook het enthousiasme, den heldenmoed, de doodsverachting van de primitieve wezens terug. Hij laat zich beinvloeden door woorden of andere indrukken, die op hem alleen niets geen vat zouden hebben, hij laat zich leiden tot handelingen, geheel strijdig met zijn belangen of met zijn individueele neigingen. Er is in dit opzicht weinig verschil of de massa bestaat uit knappe menschen of uit domooren. Een vereeniging van bekwamen geeft lang niet altijd waarborg voor bekwaamheid. Commissiën van geleerden kunnen inferieur werk leveren. Indien de parlementen de wetten eens maakten in plaats van ze te beoordeelen, zou het er met de wetgeving slecht uitzien. In een massa, hoe ook samengesteld, schijnen zoovele elkander opheffende krachten te schuilen dat zij zich bij hare collectieve manifestatie als het ware losmaakt van de soort en het gehalte der samenstellende individuen. Het is ermede als met een algebraische som, waarvan men de termen ieder op zich zelf wel kan vergrooten zonder dat dit echter invloed behoeft te hebben op de uitkomst. Ook de maatschappelijke stand heeft weinig invloed. Bij een paniek in den schouwburg regelen zich de gedragingen van het publiek niet naar de plaats waar men gezeten heeft: de stalles of het parterre. Aan den vooravond van de invoering van het algemeen kiesrecht bij ons is het dus zeker niet zonder belang te weten dat er, in psychologisch opzicht, in | ||||||
[pagina 444]
| ||||||
de gedragingen van het kiezerscorps geen wezenlijk verschil is te verwachten, al breidt men de kiesbevoegdheid ook tot de onderste lagen der samenleving uit. Voor velen zal die laatste bewering op den eersten oogopslag niet zoo voetstoots aannemelijk zijnGa naar voetnoot1). Op dit punt hebben wij, hooger ontwikkelden, nu eenmaal af te leggen een zekere zelfoverschatting, die als gevolg van onze meerdere ontwikkeling wel verklaarbaar, maar daarom toch nog niet gewettigd is. Het is niet de eenige opvatting die wij hebben recht te zetten alvorens tot een goed psychologisch inzicht te komen aangaande de volksmassa. Duizend menschen, die grieksch en latijn kennen, of knappe wiskunstenaars zijn, of architecten, doctoren, advocaten van naam, behoeven nu eenmaal in hunne beslissingen over algemeene zaken - dus die geen vak-quaesties betreffen - geen duimbreed te excelleeren boven evenveel gewone menschen. Dezelfde oneenigheid, dezelfde onzekerheid, dezelfde eenzijdigheid, in het kort dezelfde nivelleerende, geestelijk neêrdrukkende aandoenlijkheid voor alle invloeden die de massa beroeren, zullen ook hunne beslissingen kenmerken. Dit verschijnsel komt volmaakt overeen met het in dézen vorm meer bekende: dat in zaken van gevoel, karakter en inzicht in de dagelijksche zaken des levens de meest talentvolle mensch niets hooger staat, althans niets hooger behoeft te staan dan een doodgewone stervelingGa naar voetnoot2). | ||||||
[pagina 445]
| ||||||
De vorenaangegeven waarnemingen en hare verklaring zijn voor het practische leven van het hoogste gewicht. Ieder, regeerder, bestuurder, vereenigingsman, in het kort elkeen die met de menigte als zoodanig te maken heeft, heeft er zich van te doordringen dat hij daarbij staat tegenover een geestelijk lager staand wezen, een psychisch minderwaardige, een kind. Het kind-zijn der massa verklaart al de moeilijkheden van den omgang met haar. Het verklaart al de schijnbare of wezenlijke tegenstrijdigheden en ondoorgrondelijkheden harer psyche. Het verklaart al haar deugden en al haar ondeugden: haar goedgeloovigheid en vasthoudendheid aan eenmaal opgevatte denkbeelden; haar prikkelbaarheid en onbestendigheid; haar eenzijdigheid, veeleischendheid en neiging tot overdrijven; haar onvatbaarheid voor logische redeneering en haar rijke, soms tot in het ziekelijke overgaande fantasie. Het verklaart al de excessen in haar gevoelsuitingen: dat haar bijval zoo spoedig overslaat tot enthousiasme; dat haar blijdschap en haar vreugde zoo licht worden uitgelatenheid en ongebondenheid; dat haar haat zoo ruw en zoo wreed kan zijn en haar moed zoo licht doodsverachting wordt. Het verklaart het zoo vaak geziene tijdelijk succes van lieden van twijfelachtig gehalte als leiders van de volksmassa: wie haar zwakheden kent weet haar dikwijls voor een oogenblik te boeien met dezelfde middelen als waarmede men het een kind doet: een stuk | ||||||
[pagina 446]
| ||||||
speelgoed of een... fopspeen. Het verklaart tevens hoe alleen het blijvend succes is voor de superieuren, zooals op den duur het kind zich alleen hecht met al zijn liefde en vertrouwen aan den eminenten opvoeder, door het teere onderscheidingsvermogen dat het kenmerk is van primitieve zielen. Het verklaart eindelijk tal van geschiedkundige verschijnselen die zonder haar onverklaarbaar zouden blijven. Zoo bijv. de ondergang van zoovele democratiën omdat de leiders ontbraken die in hoogheid en standvastigheid van karakter de gave bezaten om op den duur de menigte te kunnen leiden en beheerschen. En verder: dat het oordeel van den tijdgenoot dikwijls zoo geheel anders is dan dat van het nageslacht omdat de eerste, in hoogere mate collectief wezen dan de laatste, daardoor meer oordeelde naar oppervlakkigheden, naar uiterlijkheid, dan naar innerlijke menschwaarde. Heeft Rome geen goddelijke eer bewezen aan keizers, die de geschiedenis bijna niet meer noemt? Recruteert men de meeste heiligen niet uit de martelaren? Lag Frankrijk niet een oogenblik bijna aan de voeten van een Boulanger? Hoe anders zal het latere algemeene oordeel zijn over mannen als een Bebel en een Jaurès bijv., levens van strijd voor het welzijn van millioenen, die thans in den vollen omvang van hun nut voor de menschheid wellicht nog niet kunnen worden gewaardeerd. Is, tot slot, in dit verband, het meest klassieke voorbeeld van alle, voor ons Christenen, niet Jezus, dien de tijdgenoot kruisigde en het nageslacht verhief tot Gods zoon?
***
Na de hiervoren gegeven en opzettelijk algemeen gehouden beschouwingen zouden we nu kunnen overgaan tot een meer methodisch psychologisch onderzoek der massa. Daarvoor zou eerst een classificatie, een systematische indeeling noodig zijn van de verschillende vormen en variaties, waarin de massa zich kan voordoen. Men zou als twee hoofdgroepen kunnen nemen de compacte of samengegroepte menigte en de diffuse of verspreide menigte. Ik trek met opzet tusschen deze twee groepen de hoofd- | ||||||
[pagina 477]
| ||||||
scheidingslijn, omdat het mij voorkomt dat tusschen hen meer bestaat dan een gradueel verschil; er is tusschen beide tot zekere hoogte verschil in wezen. Hun uitingen, hun reacties zijn doorgaans zeer verschillend, soms zelfs aan elkander tegenovergesteld. Dit verklaart zich uit de omstandigheid dat bij een compacte massa het verband tusschen de samenstellende individuen meer rechtstreeksch en innig is, bij de verspreide daarentegen zwakker is en in sommige gevallen zelfs geheel of nagenoeg geheel ontbreekt. Het verschil springt dadelijk in het oog wanneer men zich maar twee typen denkt van beide soorten, eerst bijv. een in het openbaar bij gelegenheid van een bijzondere gebeurtenis samengestroomde menigte, daarna een verspreid publiek, of een volk of een bevolkingsgroep. In het eerste geval heeft één bedoeling, één gedachte, hen allen saam gebracht, één gemoedsaandoening hen allen tot een collectief wezen gemaakt. Elke zielsberoering - schrik, angst, vreugde, nieuwsgierigheid - plant zich dan ook door de innige onderlinge aanraking der samenstellende individuen onmiddellijk en met snelheid voort. De saamgegroepte menigte is als het ware een electrische keten en hare reacties zijn ontladingen. Vandaar dat deze dikwijls zoo spontaan en zoo heftig kunnen zijn. Bij het tweede geval zijn er ook wel bindmiddelen, maar die zijn zwakker. Bij een verspreid publiek hebben we bijv. het gerucht (het ‘loopende vuur’), de pers, het personenen briefverkeer; bij een volk de nationale gedachte. Maar in gewone omstandigheden zijn die niet in staat om van een verspreide massa te maken een collectief wezen met collectieve reacties. Integendeel, we weten het bij ervaring hoe uiterst langzaam somtijds ziels- en geestesberoeringen bij het volk doordringen, waarbij natuurlijk de beschavingstoestand grooten invloed heeft. Op analphabeten bijv. heeft de pers geen vat. Eilandbewoners of andere afgezonderd levende volksgroepen blijven, door hun gebrekkige verbinding met de overige wereld, ver van het massa-gebeuren en de massa-bewegingen van den tijd. In overeenstemming met of, juister gezegd, naar aanleiding van de weinige innigheid der onderlinge geestelijke aanraking, vertoont nu een verspreide menigte in hare reacties als | ||||||
[pagina 448]
| ||||||
regel het tegenovergestelde van de samengegroepte massa. Waar deze is prikkelbaar, bewegelijk, goedgeloovig, en spoedig tot uitersten overslaat, is een volk of bevolkingsgroep in zijn gedragingen juist als regel rustiger en meer overwogen; heeft als massa iets logs, is in het overgaan van het eene denkbeeld naar het andere vaak weifelend en conservatief. Dit is niet altijd waar. We zeiden het boven al, dat ook een volk reageeren kan als een samengegroepte massa wanneer zeer sterke collectieve zielsberoeringen zich van het geheele volk hebben meester gemaakt, bijv. bij een belangrijke nationale gebeurtenis. Maar in dat geval worden in materieelen zin toch ook de bindmiddelen doorgaans hechter: men bespreekt onderling het geval; men grijpt gretiger en algemeener naar de courant; men leest bulletins, men groept te zamen. We zien het dus: er zijn grensgevallen en overgangsvormen. Men neemt dikwijls zeer duidelijk waar hoe dezelfde massa van den eenen in den anderen vorm overgaat. Bij de Haagsche tramstaking in Juli 1914 bijv. was de Haagsche bevolking aanvankelijk één psychologische massa; haar spontaan en onbesuisd partij trekken voor de stakers leidde zelfs tot ongeregeldheden. Bij het afnemen der aandachtsspanning ging zij langzamerhand tot een verspreid publiek over met een meer bezonken en critisch oordeel omtrent den toestand, die echter vrij algemeen ten gunste van de stakers bleef. Bij den dood van Thomson was het Nederlandsche volk een psychologische massa. Ten aanzien van de vraag der terugroeping van de Nederlandsche officieren in Albaneeschen dienst, onmiddelijk volgende op en zoo nauw verwant aan zijn plotselingen dood, manifesteerde het zich als een verspreid publiek. Ook de tegenwoordige oorlog geeft, als het ware dagelijks, treffende voorbeelden van de hierbedoelde gedaanteverwisseling der massa. We lazen het al herhaaldelijk in de courant hoe het verkeer der vijandelijke troepen in de loopgraven, indien de omstandigheden hen veroorlooft een oogenblik gewoon mensch te zijn en eigen wil en inzicht te volgen, welwillend en hulpvaardig is, dikwijls op het vriendschappelijke af. Maar nauwelijks klinkt het bevel en voegt de mannen samen tot een psychologische massa met alle daarmede gepaard gaande en | ||||||
[pagina 449]
| ||||||
dadelijk intredende gevolgen van psychische ontaarding, of dezelfde soldaten die een oogenblik tevoren elkander kleine diensten bewezen, vriendelijkheden of geschenken wisselden, staan elkander naar het leven met de woede, den bloeddorst van den barbaar. Wat in het klein gebeurt in de loopgraven geschiedt in het groot met de volken, wanneer ze, doorgaans onbewust, veelal tegen hun wil, van uit het gewone internationale verkeer, door een oorlogsverklaring waarover zij niet worden geraadpleegd, gedreven worden in den krijg. Het geestelijk leven nivelleert zich plotseling op het laagste peil. Men doet daden, geheel in strijd met zijn verleden of met zijn individueele neigingen. Verschil van stand of ontwikkeling - een psychologisch verschijnsel waarop we reeds wezen - geldt daarbij nietGa naar voetnoot1). Men doet erger. Men doet en verheerlijkt daden die onder gewone omstandigheden zouden worden aangemerkt als trouweloosheid, contractbreuk, vernieling, moord, brandstichting. Alle rechtsverhoudingen worden ontwricht, het geweld en de willekeur van het oogenblik heerschen. De volken worden onaandoenlijk voor de onherstelbare vernietiging van veel wat tot dusver hun hoogste levensblijheid uitmaakte. Zij zien het aan, ongeschokt, hoe het plekje aarde dat ze bewonen en dat zij, dank zij de gulheid van de schepping, door hunnen gezamenlijken arbeid wellicht zouden kunnen maken tot een paradijs, tot beschaming van henzelven en van hunne regeerders, in den meest wezenlijken zin van het woord wordt gemaakt tot een hel. Van den ouden Moltke is het bekende woord afkomstig dat eeuwige vrede een droom is en niet eens een schoone droom. De groote veldheer doelt daarbij niet op de wenschelijkheid van den strijd in het algemeen: die wedijver, die concurrentie, die meting van kracht op elk gebied van het menschelijk denken en kunnen, die den geest gespannen houdt en de bron is van steeds nieuwe energie. Evenmin op dien strijd in nog hoogeren zin: dat evolueerend zich omhoog worstelen van nieuwe denkbeel- | ||||||
[pagina 450]
| ||||||
den en nieuwe levensvormen uit oude opvattingen en oude levensordeningen, - neen, hij doelt, blijkens hetgeen hij volgen laat, uitsluitend op den oorlog, in den vorm en met de middelen zooals wij er thans elken dag van in de dagbladen lezen. Door hoevelen van ons is het woord van Moltke niet meermalen gedachteloos en in goed geloof, als gold het een axioma, althans een diepe menschkundige waarheid, nagezegd. Wanneer ons psychologisch inzicht zal zijn toegenomen lijdt het geen twijfel of we zullen ook dit woord van den ouden Pruisischen generaal, dat een tijdlang zelfs dreigde een gevleugeld woord te worden, leeren verwijzen naar de vele.... vergissingen, die in den loop der tijden ook door beroemde mannen zijn begaanGa naar voetnoot1). In de beide hoofdgroepen die ik noemde, kunnen we nu weer tal van vormen en variaties onderscheiden. Van de | ||||||
[pagina 451]
| ||||||
compacte menigten ligt tusschen het echtpaar of de dader met zijn medeplichtige (beide, vooral uit een criminalistisch oogpunt dikwijls belangrijke psychologische massa's) tot de duizendkoppige vergadering of de tienduizendkoppige menigte bij een nationaal feest of een oproer, een groote verscheidenheid. We noemen slechts als specimen: een jury, een schouwburgpubliek, een militaire troep, een kerkgehoor, beursbezoekers, een volksvertegenwoordiging enz. Bij een verspreide massa is de verscheidenheid in soorten en variaties nog grooter. Hier zou zelfs voor een goed overzicht weer een methodische onderverdeeling noodig zijn, die wij bijv. als volgt zouden kunnen kiezen. We zouden de verspreide menigten kunnen rangschikken naar:
Het is toch duidelijk dat elke op deze wijze tot een homogeen samenstel teruggebrachte verspreide massa niet alleen heeft de algemeene eigenschappen van den mensch en de menigte maar ook de bijzondere (door gelijksoortige denkbeelden, belangen, smaken, gewoonten) van den landaard, de levenswijze, het beroep, enz. Met deze categoriseering zou echter de stof niet uitgeput zijn. Ook heterogene verspreide groepen (het publiek, bijv. in den zin van het courantenlezend publiek; kiezerscorpsen, enz.) zouden nog aan een afzonderlijke bespreking onderworpen kunnen worden. We zien het, een uitgebreid veld ligt hier voor ons, feitelijk door de oneindige verscheidenheid der variaties, zoowel in de breedte als in de diepte van onbegrensde afmetingen. | ||||||
[pagina 452]
| ||||||
Het zou mij veel te ver voeren, indien ik, al was het nog zoo vluchtig, naar de vorenaangegeven indeeling wilde ingaan op een eenigszins volledige psychologische bespreking der menigte. De plaatsruimte in dit tijdschrift zou het niet toelaten maar ook zou het mij te ver afvoeren van mijn bedoeling om voor het oogenblik slechts in fragmentarischen vorm te spreken over de sociologische vraagstukken die mij bezig houden en een meer uitgebreide studie te bewaren tot later, als de tijd mij wellicht gegeven zal zijn voor meer uitvoerige beschouwing en systematische bewerking. Het vorenstaande kan echter, naar ik hoop, al een denkbeeld hebben gegeven van welk belang die studie is voor elkeen die in het openbare leven staat, hetzij als leider of regeerder of apostel van nieuwe denkbeelden, dan wel, in bescheidener verhouding, aan het hoofd van een eenigszins omvangrijk administratief verband of een talrijk ambtenaarscorps.
***
Ik zou willen dat er naast de hier aangeduide nieuwe wetenschap, die van wijsgeerigen aard is, zich nog een andere ontwikkelde die de studie der massaverschijnselen ook van een anderen kant aanvatte. Ik bedoel: de physieke oorzaken opspoorde, die op het karakter, den aard, de neigingen, den aanleg van de massa, vooral van de georganiseerde massa als bepaalde bevolkingsgroepen, invloed uitoefenen. Het staat toch bij mij vast en de psychologen spreken dit niet tegen, dat het klimaat, (aard en gesteldheid van weer en lucht), de omgeving, (vooral kleur en lijnen van het landschap), in één woord de honderd en een invloeden, die bij elkander het natuurkundige milieu vormen, van zeer bijzonderen invloed zijn op de geestelijke eigenschappen van het volk. Die invloeden na te gaan, ze in hun samenstellende elementen te ontleden en het verband op te sporen die die elementaire oorzaken uitoefenen op het volkskarakter zou de geheele studie der massa-verschijnselen zeker aan waarde, vooral practische waarde, doen winnen. Wat ik bedoel kan ik niet beter aangeven dan door een voorbeeld. Aan ieder onzer ligt stellig nog versch in het geheugen het optreden der suffragettes in Engeland. Bommen | ||||||
[pagina 453]
| ||||||
werden geworpen, aanslagen op ministers gepleegd, kunstwerken vernield of beschadigd, en huizen en openbare gebouwen in brand gestoken. De voorzitter van de vereeniging van assuradeuren te Liverpool schatte de brandschade in één jaar door de suffragettes aangericht op niet minder dan 3 millioen gulden. Op eenige weinige uitzonderingen na hoorde men echter van het vinden en straffen der pleegsters van al die wandaden niets en het Engelsche publiek scheen zich met zijn typisch Engelsch phlegma, daarbij neer te leggen. Stellen we ons nu eens voor dat diezelfde feiten waren gepleegd in Frankrijk of bij ons. Hoe zou dáár het publiek gereageerd hebben op die eeuwige onvindbaarheid en straffeloosheid der daders? Ik vermoed dat er in Frankrijk al heel spoedig interpellaties in de Kamer zouden hebben plaats gehad, als gevolg daarvan een paar politieprefecten als onbekwaam naar huis zouden zijn gestuurd en wellicht even veel ministeries omvergeworpen zouden zijn omdat in stormachtige zittingen zou zijn aangetoond dat al die bewindslieden mede aansprakelijk waren voor de verschrikkelijke onveiligheid in het land. En bij ons? De dagbladen zouden overstroomd zijn met ingezonden stukken, ellenlange jeremiades, waarin de Nederlander zijn overkropt gemoed zoo gaarne lucht en die ik, ik ken de geschiedenis der Nederlandsche journalistiek te weinig om het met gedocumenteerde zekerheid te zeggen, altijd heb aangezien voor een specifiek Nederlandsche uitvinding. Vanwaar die tegenstelling? Waarom reageert het Engelsche publiek zoo geheel anders dan het Fransche of het Nederlandsche? Verschil in ras, zegt men, maar dat antwoord bevredigt ons eigenlijk heelemaal niet. We willen juist de oorzaken van dat verschil in ras kennen: waarom en onder welke invloeden op de eene plek der aarde onder millioenen van menschen een zekere psychische eenvormigheid is ontstaan, die hemelsbreed verschilt van die van een andere groep menschen in een land dat er onmiddellijk aan grenst. Een afdoend antwoord daaromtrent hebben we tot dusver van de wetenschap nog niet ontvangen. Men vindt hier en daar wel al iets van hetgeen ik bedoel, zelfs in meer dan eerste begin; waaruit dus volgt dat het denkbeeld niet nieuw meer is. Het verband leggen tusschen | ||||||
[pagina 454]
| ||||||
klimaat en volkskarakter ligt nog al voor de hand. Een sprekend voorbeeld kennen we uit de mededeeling in reisverhalen dat er in het westen van Zuid-Amerika een kuststrook is waar het altijd regent. In overeenstemming met dat climatorisch milieu is de psyche der bevolking: de bewoners lachen er nooit; zij hebben geen lied. Hier zien we dus zeer duidelijk een bepaalde geestelijke aanpassing, een zekere psychische mimicry dus. Maar ook in anderen vorm heeft men al verband gezocht tusschen de volkspsyche en zekere physieke invloeden. Men heeft al sommige geestelijke afwijkingen als een verhoogde criminaliteit uit metereologische invloeden willen verklarenGa naar voetnoot1). Elders is verband gezocht tusschen de geestelijke eigenschappen des volks en de hygièneGa naar voetnoot2). Dat dit verband al lang vermoed werd, zelfs al door de Ouden, bewijst wel het bekende mens sana in corpore sano. Eindelijk dateert uit den laatsten tijd een uitvoerige studie over het verband dat er bestaat tusschen het weer, het klimaat en het landschap op het zieleleven van den menschGa naar voetnoot3). Die studie beperkt zich wel tot het individueele zieleleven, maar opent toch de mogelijkheid om te eeniger tijd de massa in dit verband te betrekken. De wetenschap staat voor niets. Zij zal zeker op den reeds ingeslagen weg nog verder gaan en, naar ik stellig verwacht, op den duur ook in dit opzicht nieuwe horizonten lichtend voor ons ontsluiten. Wie weet, zullen dus nog eens, naar mijn wensch, de mannen van de tabellen en de chemische formules komen om uit het watergehalte der lucht, hare ozonrijkheid, den aard en samenstelling der volksvoeding, de samenstelling vooral der volksdranken, de bodemgesteldheid, het klimaat, ons de karaktereigenschappen van | ||||||
[pagina 455]
| ||||||
het volk en van bepaalde bevolkingsgroepen als die van gewest of stad, te leeren kennen, zooals de medicus uit de lichaamstemperatuur van zijn patiënt of andere physieke gegevens bepaalde ziekteverschijnselen onderkent. Voor wie in de massaverschijnselen belang stelt, ze langzamerhand als de kern der maatschappelijke verschijnselen beschouwt, zal iedere vooruitgang der wetenschap op dit punt welkom zijn. Ze zal ons nader brengen tot een werkelijke grondige kennis van volk en maatschappij en ons beter toegerust doen staan in een tijd, die als Goethe's tijd, maar door de veel grootere deelneming der massa, geweldiger en forscher, een cosmopolitische belangstelling op verschillend gebied te zien geeft en een strijd van denkbeelden heeft wakker geroepen die met de oude machtsmiddelen van vroeger nauwelijks meer te beheerschen is. Vooral na dezen oorlog, met zijn harde lessen voor volken en regeerders beide, zullen we met vrij groote zekerheid, als een reactie op den druk die zoo geruimen tijd op de volken heeft gerust, massa-beroeringen kunnen verwachten van zeer bijzonderen aard. Als een van haar eerste wenschen zal de massa stellig voor het vervolg aandeel vragen in de beslissing over haar eigen lot, in dien zin dat zij de vraag van oorlog of vrede niet meer in de hand zal willen laten van enkele in het duister werkende diplomaten. Dit brengen, in de openbaarheid en in het volle licht, van de belangrijkste aller internationale vraagstukken, kan niet anders zijn dan bevorderlijk voor den vrede en voor het recht, want het is bijvoorbeeld ondenkbaar dat in eenig Parlement, in openbaar debat, zou kunnen worden besloten tot schending van het grondgebied van een staat, wiens neutraliteit men door een formeel tractaat had erkend. Nog andere eischen zullen wellicht worden gehoord, te luider en te aanhoudender omdat maandenlang het gedachtenleven der volken kunstmatig lag verlamd. Wellicht zal ons dus de allernaaste toekomst al brengen opgolvingen van onstuimig geuite democratische verlangens. Het zullen dan sterke en bekwame mannen moeten zijn die de nieuwe tijd vragen zal als leiders en bestuurders van de massa. Ik kan het niet genoeg herhalen: vooral mannen met een | ||||||
[pagina 456]
| ||||||
diep inzicht in de massa-verschijnselen van hun tijd, die de ontplooiing van de talrijke maatschappelijke krachten die dán zullen los komen, zullen weten te leiden in plaats van te pogen ze te belemmeren en te verstikken. Vooral mannen, die de massa uit grondige studie en waarneming kennen, en weten dat in haar sluimeren schatten van nobele passies naast de meest heftige en gevaarlijke instincten. Geen heerschers meer uit de oude school; geen eerzuchtigen; geen Napoleons of Napoleonnetjes - hun tijd lijkt voorbij - maar goede, nobele, wijze, karaktervolle mannen; rustige, klare gemoederen; geesten-in-evenwicht... Alleen van dezulken kan worden verwacht dat zij de menschheid, van uit de felle antithese van thans en de nog fellere die ons wellicht nog te wachten staat, nog eenmaal zullen weten te voeren naar een op dit oogenblik schijnbaar nog zoo vèr toekomstige, maar daarom toch wellicht niet geheel onbereikbare geestelijke eenheid.
Adam, Maart 1915. Th. M. Roest van Limburg. |
|