leven? Zij zullen antwoorden: genieten zooals zij het doen, is de beste wijze van verstaan en ook de grootste geleerde loopt met al zijn kennis gevaar geleerdheid voor kunstgenot aan te zien en de ware beteekenis van den dichter te miskennen, wijl hij gevoelen door denken en aandoening door weten vervangt.
Maar zulken lezers zij het werkje van Dr. Bierens de Haan over Dante's Commedia ten sterkste aanbevolen om te leeren, dat ook een voor poëzie gevoelig man geleerde, en de uitkomsten van zijn onderzoek ook voor het gemoed en de kunst van groote waarde zijn kunnen. Hier zal men niet de lezers van de Hel voor de onnoozele halzen aanzien, tot welke de schrijver hen schijnt te verklaren, want lang niet dom lijken zij die de Hel bewonderen, al was het maar alleen om Francesca en Ugolino, maar dankbaar, zeer dankbaar mogen de zulken niettemin zijn aan Dr. B.d.H., dat hij hun zoo schoon de beteekenis wijst van de andere groote deelen der Commedia en den Dante van het geheel in zijn geweldige taak zoo groot, en juist als dichter van het geheel, zoo groot-menschelijk weet voor te stellen.
Want inderdaad, voor den gewonen lezer is Dante de man van de Hel, die om dat deel van zijn werk onsterfelijk heeten moet, terwijl de andere deelen voor zijn tijdgenooten wellicht van belang waren, maar aan ons nieuweren weinig meer schenken, al geven zij nog zoo schoone verzen, wijl de denkwijze verouderd is en Dante opgaat in bespiegelingen en visioenen zelfs, die maar bij uitzondering voor onzen tijd wat beteekenen. Niemand wellicht heeft meer dan Dante geleden onder de leekenbehandeling van zijn gedicht, en het mag een weldaad heeten zoo er iemand komt, die het leekenoordeel recht zet, als die poging zulk een schoon beeld van den dichter oplevert.
Het is het beeld van een heldenziel, die in zijn zucht naar een groote opvatting van het leven, uitgaande van een reeds schoon doch zeker niet zeldzaam gevoel, de eerbiedige liefde voor een vrouw, dat gevoel omzet in een verlangen om de geheelen Kosmos te begrijpen in de harmonie zijner krachten en de bewondering voor de onophoudelijke werking der kracht, en die bij zijn pogingen om dieper in die bewondering door te dringen, zijn eigen zieleleven omtoovert in een steeds hooger stijgende opklimming boven het alledaagsche, en een steeds strenger reiniging van het kleine in zijn eigen gemoed onderneemt. Dit groote plan, dat men waarlijk niet voor Dante's tijd alleen van beteekenis noemen kan, ligt aan het gansche gedicht ten grondslag, en wat het tijdelijke schijnt, het is slechts een door Dante zelf als uitingswijze opgevatte inkleeding van symbolischen zin.