De Gids. Jaargang 79
(1915)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 364]
| |
Buitenlandsch overzicht.26 April 1915.Het slot van deze maand wordt gekenmerkt door een merkelijke verlevendiging van den oorlog op het Westelijk front. Het afsluiten van alle verkeer naar België door de Duitschers, van het verkeer over de Noordzee door de Engelschen, heeft blijkbaar moeten dienen om troepenverplaatsingen te maskeeren, die, althans voor zooveel de Engelschen betreft, op het oogenblik nog geenszins schijnen afgeloopen. Bij de Engelschen, die eerst moeten worden ingescheept en vervolgens in een Fransche haven ontscheept eer zij naar het front kunnen worden gebracht, loopt zulk eene verplaatsing niet zoo snel af als bij de Duitschers, die kunnen volstaan met één onafgebroken spoorwegreis. Het maakt allen indruk alsof bij de jongste gevechten benoorden Yperen wel reeds versche Duitsche troepen tot den aanval, maar nog geen versche troepen der bondgenooten tot de verdediging zijn gebruikt. Op het oogenblik dat wij schrijven duurt het gevecht nog voort; de bondgenooten trachten een verder opdringen der Duitschers naar de zijde van Yperen tegen te houden, en schijnen hierin te slagen. Wellicht hebben zij de hoop nog niet opgegeven, het geheele jongste Duitsche succes weer te niet te kunnen doen, en hun oude front Bixschoote-Langemarck-Passchendaele weer te kunnen innemen; - zal dit gelukken, dan moet er evenwel spoedig vrij wat meer volk, en vooral vrij wat meer artillerie worden aangevoerd dan waarover zij op het oogenblik daar beschikken. | |
[pagina 365]
| |
Intusschen zullen de Duitschers zeker alles in het werk stellen om het veroverde te behouden. Gelukt hun dit en zal dus het front over Pilkem-St. Julien blijven loopen, dan blijft Yperen gevaarlijk bedreigd. Ook al leidt de verovering van de twee kanaalovergangen bij Steenstraete en het Sas er niet toe dat zij vasten voet krijgen op de linkerzijde van het kanaal (het jongste Fransche bericht meldt de herovering van Lizerne, het wegenkruispunt op den linkeroever, op ongeveer gelijken afstand van die beide overgangen), dan is toch hun succes vermoedelijk de belangrijkste verandering in het front na Soissons. Wij zijn, ter hoogte van Bixschoote en Lizerne, niet meer in de streek waar inundatiën van eenig belang kunnen worden gesteld, en de uitpuiling in de richting van Passchendaele is steeds beschouwd als tot het behoud van Yperen dringend noodzakelijk. Gelukt het die uitpuiling geheel te doen verdwijnen, dan is, tenzij het mogelijk blijkt op den linkeroever van het kanaal eene linie te vormen die in sterkte voor de verlatene niet onder doet, het Engelsche front bezuiden Yperen met omvatting bedreigd. Een drie weken geleden scheen het alsof het succes van de maand niet door Duitschland doch door Frankrijk zou worden behaald. Op de beide zijden van den driehoek die haar toppunt heeft te Saint-Mihiel aan de Maas werd door de Franschen een krachtigen aanval gedaan, die aanvankelijk succes had zoowel naar de zijde van Flirey als op het noordelijke been, bij Les Eparges. Doch een beslissende overwinning werd niet behaald; de aanvallen verslapten spoedig en de Duitsche vooruitgeschoven positie aan de Maas schijnt tot dusver niet ernstig bedreigd. Zelfs meldt het jongste Duitsche bericht een vrij omvangrijke Fransche nederlaag op de hoogten ten Zuidoosten van Combres; eene nederlaag door de Franschen zelve, blijkens hun namiddagbulletin van den 25sten, niet ten eenenmale geloochend. Zeer waarschijnlijk zal er op het geheele Westelijke front in Mei en Juni nog veel heviger gevochten worden dan thans in April. Geen der oorlogvoerende partijen behoeft nog aan den uitslag volstrekt te wanhopen; beiden kunnen nog versterkingen doen aanrukken, en thans is de tijd aangebroken dat de laatste krachten zullen moeten worden ingezet. Wiens reserve is het grootst en het best toegerust en voor- | |
[pagina 366]
| |
bereid? De wereld zal eerlang weten wat ‘Kitchener's army’ inderdaad beteekent. Voor eenige weken werd ons medegedeeld dat de Engelschen eene frontlengte bezet houden van 50 K.M.; dat is nog niet tweemaal zooveel als de Belgen; - en toch heet het dat dezen over een 100.000 man, en de Engelschen over een 700.000 man te velde beschikken! Eén van de twee opgaven moet dunkt mij onjuist zijn, òf die omtrent de 50 K.M., òf die omtrent de 700.000 man. Zijn zij beide juist, dan is hier een raadsel waarvan de wereld met belangstelling eenmaal de oplossing zal vernemen. Dit is zeker dat Engeland, met eene bevolking welke die van Frankrijk met zes à zeven millioen te boven gaat (van Canada en Australië niet eens gesproken), tot dusver op geen stukken na in dezelfde verhouding als Frankrijk zijn menschenmateriaal ter beschikking heeft gesteld voor het succes van den oorlog te land. ‘We hebben reeds meer dan tweemaal zooveel manschappen te velde gezonden’, zeggen de Engelschen, ‘als ooit tegen Napoleon’. Deze opmerking is van een zeer bijzondere onnoozelheid. Het gaat er om, nu als toen, een sterken vijand van Engeland te overwinnen. Toen heeft Engeland eindelijk de kracht gevonden zooveel soldaten in het gelid te stellen als tot die overwinning in bondgenootschap met anderen noodig was. De tegenwoordige overwinning stelt zooveel maal hoogere eischen, als de Duitsche strijdkrachten van thans die van Napoleon in getal te boven gaan; en aan die eischen van tegenwoordig heeft Engeland nog steeds niet voldaan. Het is de vraag, of een land zonder algemeenen dienstplicht er aan voldoen kan. Die het doel wil, moet naar de middelen durven grijpen. Meent Engeland zijne toekomst als zeemogendheid niet te kunnen beveiligen zonder deel te nemen aan een grooten oorlog te land, dan moet het begrijpen dat de landoorlog zooals hij tegenwoordig gevoerd wordt van ieder deelnemer den inzet vergt van alle krachten.
Evenmin als in het Westen teekent zich in het Oosten eene beslissing af. Er is in het begin van de maand in de Karpathen bijzonder hardnekkig gevochten, en in het Westelijk deel van dit bergland kwamen de Russen een oogenblik over de passen heen, maar tegelijk werden zij ten Oosten | |
[pagina 367]
| |
van den Uszok-pas zóóver teruggedrongen dat zij niet langer in Hongarije konden afdalen zonder gevaar te loopen, Oost-Galicië te verliezen. Thans schijnt de oorlog in de Karpathen weder te ‘staan’, evenals hij het de gansche maand door is blijven doen op alle andere gedeelten van het onmetelijk Oostelijk front. Wat de bondgenooten tegen Turkije voor hebben is ver van duidelijk. De poging tot het forceeren der Dardanellen met oorlogsschepen alleen schijnt niet weer te zullen worden herhaald. Er wordt nu vrij wat gewag gemaakt van het expeditiecorps onder d'Amade, maar wat zullen 50.000 man tegen het gros van het Turksche leger?Ga naar voetnoot1) En de kans den Balkanbond te herstellen en tot deelneming aan den oorlog aan de zijde der Ententemogendheden over te halen schijnt verder af dan ooit. Het wordt bevestigd dat Rusland aan Roemenië, in ruil voor de vergrooting met Zevenburgen, eene opoffering van gebied aan den Donaumond voorgesteld heeft; voorwaarde waarin geen Roemeensche regeering ooit goedschiks treden zal. En Venizelos heeft den strijd ontweken om beter tijden af te wachten. Servië en Bulgarije blijven elkander beloeren, werden zelfs een oogenblik bijna handgemeen. Italië gelooft blijkbaar nog niet aan een aanstaande verdeeling van den Turkschen buit, waarbij het zich zou te haasten hebben ook zijne aanspraken te doen gelden; het volhardt in zijne sphinxenrol. Onder de Italiaansche socialisten schijnt de beweging tegen deelneming aan den oorlog aan kracht te winnen. Maar de berichten daaromtrent zijn meest uit Duitsche bron.... Eén ding is zeer zeker opmerkelijk: de toenemende onrust in Italië gewekt door de Groot-Servische aspiratiën. Over het geheel is Italië's houding, bij vorige conflicten tusschen Oostenrijk en Servië, voor het laatstgenoemde land vriendschappelijk geweest. Het wil gaarne alles bevorderen wat Oostenrijk's positie in de Adriatische Zee verzwakken kan - mits van wat Oostenrijk opoffert het leeuwendeel | |
[pagina 368]
| |
toevalt aan Italië zelf. Het wil dat zoo mogelijk alles wat eenmaal Venetiaansch is geweest thans of later Italiaansch zal worden: daaronder de ‘bocche di Cattaro’, de sterke maritieme positie die het Oostenrijksche bezit in Dalmatië in den tegenwoordigen oorlog, niettegenstaande het groote overwicht der Fransche vloot, tegen een aanval uit zee beveiligt. Bovendien wil het Triëst, wil het Fiume. Maar overal dreigt de in getal de Italianen der kuststreek ver overtreffende Slavische bevolking van het achterland. Italië zou den Groot-Servischen staat willen toelaten in havens als San Giovanni di Medua of Durazzo, die in het geheel geen militaire waarde hebben, en in het economische slechts een rol kunnen vervullen van plaatselijk belang. De beheerschende militaire en commercieele posities wenscht het voor zich: Walona heeft het nu bezet; Triëst en Pola en Fiume en Cattaro hoopt het eenmaal te verwerven. Of dit ooit gelukken zal? Er wonen in de gedeelten der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie die door de Adriatische Zee worden bespoeld, nog niet één millioen Italianen; het getal der Slovenen, Kroaten en onder Oostenrijksch gezag levende Serviërs daarentegen is niet ver van de zeven millioen. Wat is de reden dat de Entente zich zoo opvallend onthouden heeft van elke poging om Bosnië en Herzegowina in Servische handen te helpen brengen? De troepen die thans op Lemnos liggen zouden, te Antivari geland, waarschijnlijk heel wat meer succes hebben gehad dan zij thans of in afzienbaren tijd behalen kunnen in de Levant; en de maritieme strijdkrachten der Entente waren sterk genoeg om de Oostenrijksche vloot zóó volstrekt in hare beschermde havens op te blijven sluiten dat zij tegen zulk een landing niets hoegenaamd zou hebben kunnen ondernemen. Servië, aan Bosnië en Noord-Albanië geholpen, zou royaal hebben kunnen zijn tegenover Bulgarije in Macedonië; het zou wellicht van meet af aan Bulgarije hebben kunnen inruimen wat deze staat zich vooraf wil toegewezen zien eer hij er in bewilligt den Balkanbond te herstellen en met dien bond aan de zijde der Entente te gaan staan. Tegen een verovering van Constantinopel door den Balkanbond zou Roemenië niet hetzelfde bezwaar hebben gehad als tegen eenzijdige plannen van Rusland. Blijkens Venizelos' in de | |
[pagina 369]
| |
Times gepubliceerden brief aan koning Constantijn heeft den geestelijken vader van den Balkanbond deze politiek voor oogen gestaan en heeft hij er niet tegen opgezien van Griekenlands zijde tot haar welslagen mede te werken door het beschikbaar stellen van Kawala. Men zou dan de afrekening met de Turken, en de eindbeschikking over Bosporus en Dardanellen, tot de taak hebben gesteld van de Balkanvolken en de Entente in samenwerkìng; en aan geen ander kan zij immers, in de omstandigheden die deze oorlog nu eenmaal geschapen heeft, met eenig uitzicht op succes worden toevertrouwd? Waardoor is de Balkanbevrediging in 1913 spaak geloopen? Door de inmenging van Oostenrijk en Italië. Oostenrijk was nu geëlimineerd; Italië was het niet. De omstandigheid, dat men Italië tot aansluiting verlokken wilde, heeft vermoedelijk de Balkanactie op zijde doen zetten en de Dardanellenactie doen aangrijpen; immers de Balkanactie zou met het groot maken van Servië hebben moeten beginnen, en met het groot maken van Servië naar eene zijde waarheen Italië Servië niet te veel wil zien uitgroeien. Eene uitlating van Sonnino's orgaan, het Giornale d'Italia, is wel geschikt deze vermoedens te bevestigen. ‘De tegenwoordige machtsverdeeling aan de kusten der Adriatische Zee’, zegt dit den Italiaanschen minister van buitenlandsche zaken zeer na staande blad, ‘is zeker voor Italië niet bevredigend; maar veel onaannemelijker zou een regeling zijn die het strategisch overwicht alleen aan Oostenrijk ontrukte om het in handen van een Slavischen staat te brengen. Tot elken prijs zou Italië moeten verhinderen wat het als een doodsteek beschouwt.’ Het kan wel niet anders of de hier aangewezen moeilijkheid heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat de Entente in Zuidoost-Europa zoo gehandeld heeft als is geschied. Het zou anders onbegrijpelijk zijn dat de poging om Duitschland-Oostenrijk in te sluiten niet voltooid is door Servië uit zijn isolement te verlossen. Italië en Roemenië waren noodig om den kring geheel te sluiten. In December, in Januari nog, leek het of de poging zou gelukken; met name voor de aansluiting van Roemenië werd met blijkbaar vertrouwen de datum reeds genoemd. Tusschen 25 December (de Italianen bezetten Walona) en 19 Februari | |
[pagina 370]
| |
(begin der Dardanellen-actie) moet er iets fout zijn gegaan. Gedurig meer hoopen de aanwijzingen zich op dat in het geval van Roemenië de fout bij Rusland heeft gelegen. In het geval van Italië ook? Heeft Rusland voor Servië meer trachten te bespreken dan Italië gedoogen wil dat Servië verkrijgt? Het licht is over dit alles nog niet opgegaan. Wat is de reden dat Italië in toenemende mate zich begint te verontrusten over ‘het Slavische gevaar’, althans voor die onrust in toenemende mate uitkomt? Juist nu Servië van alle onmiddellijke hulp verstoken is gebleven? Weet het van wat er in Kroatië en Bosnië omgaat meer dan wij in West-Europa? Niet onwaarschijnlijk. Andere beweegredenen kunnen er natuurlijk toe hebben medegewerkt dat de Entente in Zuidoost-Europa den weg heeft ingeslagen waarop zij tot dusver zoo bijster weinig succes heeft. De kracht eener maritieme actie tot verovering van Constantinopel kan door Churchill zijn overschat; de wensch tot onmiddellijk herstel der gemeenschap met de Zwarte Zee zeer levendig zijn geweest (om den afvoer van het graan uit en den toevoer van munitie naar Rusland); niet minder de wensch tot onmiddellijke afleiding van het gevaar, dat dreigde aan het Suezkanaal en aan den Kaukasus. En dan heeft men de keus die Griekenland metterdaad gedaan heeft blijkbaar buiten alle mogelijkheid gesteld; ware die uitgevallen zooals de Entente ze verwachtte, dan, hoopte men, zou Italië mede zich hebben moeten decideeren, om nog eenig uitzicht te kunnen houden op een invloedssfeer in Klein-Azië, en in evenwicht te blijven met Griekenland in het Oosten der Middellandsche Zee. Dat Griekenland de Entente teleurgesteld heeft is uit vrees voor Bulgarije geweest, en dat die vrees gerechtvaardigd kon zijn is een gevolg geweest van het verzuim der Entente om een bevredigende oplossing der Balkanmoeilijkheden in het gezicht te brengen eer zij op Constantinopel afging. Het heeft zich gewroken dat de Entente, ter wille van Oostenrijk en Italië, in 1913 de Balkanzaken, die zich goed begonnen te schikken, in het honderd heeft laten loopen.
De Duitsche verklaring in zake de Katwijk is wel wat vroeg ‘volkomen voldoende’ genoemd. Het eigenaardige dier verklaring is dat alle volkomenheid er aan ontbreekt | |
[pagina 371]
| |
en moest ontbreken; immers zij spreekt onderstellenderwijs, en kon op het oogenblik waarop zij gegeven werd, niet anders spreken. Zij behoeft, om afdoende te zijn, onvertraagde mededeeling van het resultaat, dat het toegezegde ambtelijk onderzoek moet hebben opgeleverd. Of een Duitsche duikboot heeft de Katwijk getorpedeerd, òf niet. De Duitsche regeering weet thans, of zal spoedig weten, òf er, en zoo ja, welke van haar duikbooten op den bewusten avond bij de Noordhinder zijn geweest. Duikbooten blijven niet eeuwig in zee; zij moeten na eenigen tijd naar hare basis terug, en wij dienen aan te nemen dat de Duitsche tucht over de middelen beschikt om ieder binnenloopend gezagvoerder onmiddellijk een der waarheid getrouw rapport te doen uitbrengen. Dat de waarheid aan de Duitsche regeering verborgen zou kunnen blijven, is alleen denkbaar wanneer de mogelijke dader vóór het binnenloopen zelf zou zijn vergaan. Tot dusver is er niets bekend geworden dat dit kan doen vermoeden. Wij zijn dus in afwachting van de mededeeling, die niet uitblijven kan, zonder aan de eerste verklaring hare waarde te ontnemen. Als voorloopige verklaring was die onberispelijk èn van inhoud èn van toon, en wij hebben op prijs gesteld dat zij is afgelegd vóór nog eene klacht door Nederland was ingebracht; eene klacht die trouwens ten gevolge van het gemis aan voldingend bewijs van de nationaliteit van den aanrander niet viel in te brengen zonder zelf in het onderstellende te vervallen dat ieder, die het hoofd koel houdt, in Nederlandsche vertoogen tot oorlogvoerenden gaarne vermeden ziet. Door haar aanvankelijke royaliteit heeft de Duitsche regeering eene zedelijke verplichting erkend, die wij niet gelooven kunnen dat zij nu zal trachten te ontwijken. Volgt even rond het noodzakelijke tweede woord, dan zal de eerste verklaring in de herinnering blijven als een lichtpunt in de niet enkel militaire, ook zedelijke crisis die de wereld thans doormaakt. Volgt dat tweede woord niet, of zegt het (uitgezonderd het geval van mededeeling van het vergaan van den mogelijken dader) iets anders dan ja of neen, dan behoeven wij niet nader aan te duiden met welke gevoelens wij aan de eerste verklaring zullen moeten terugdenken.
C. |
|