| |
| |
| |
Islampolitiek.
(Afwijkend van hare gewoonte om geen kritiek op in haar tijdschrift verschenen opstellen op te nemen, heeft de Redactie gemeend, ter wille van de internationale hoffelijkheid, aan het hier volgend betoog, gericht tegen de beschouwingen van Prof. Snouck Hurgronje, voorkomende in het Januari-nummer van De Gids, onder den titel ‘Heilige oorlog made in Germany’, een plaats te mogen verleenen).
Daar de Islam als godsdienst zich niet beperkt tot het innerlijk leven zijner belijders, maar het geheele burgerlijk leven, en in theorie zelfs hun opvatting van den staat beheerscht, hebben alle staten - de Europeesche zoowel als de Oostersche - die met Mohammedaansche onderdanen te doen hebben, een bepaald standpunt moeten innemen met betrekking tot de eischen en de rechten van dezen godsdienst. In zooverre zulk eene houding zich in bewuste maatregelen of concessies uit, mag zij ‘Islampolitiek’ heeten.
Wanneer wij van historische beschouwingen afzien, en den tegenwoordigen toestand onderzoeken, dan vinden wij, dat er voor de moderne staten, wat hun Islampolitiek betreft, drie geheel verschillende punten van uitgang zijn. De eenige nog zelfstandige Islamstaat is Turkije. Hier is de Islam nog de staatsgodsdienst, de heerschende volksklasse is Mohammedaansch. Hier zal dus de Islampolitiek, zoowel bij de binnen- als bij de buitenlandsche staatkunde in het oog moeten worden gehouden.
Daarnevens staan Engeland, Frankrijk, Rusland en Nederland als heerschende over koloniën, waarvan de inheemsche bevolking voor een belangrijk deel den Mohammedaanschen godsdienst belijdt.
| |
| |
Bij hen is de Islampolitiek een gewichtig onderdeel van hun koloniale politiek. Ten slotte moeten hier nog staten genoemd worden, die, zooals Duitschland en de Donau-monarchie, wel enkele Mohammedaansche onderdanen hebben, maar deze, bij hun algemeene politiek, buiten rekening kunnen laten. Wanneer deze staten een Islampolitiek volgen, dan dient deze òf tot ondersteuning òf tot bestrijding van de Turksche politiek. Islampolitiek is voor hen dus een onderdeel van hun buitenlandsche politiek. Het ligt voor de hand, dat hierbij de mogelijkheid van een belangenstrijd niet is buitengesloten.
De houding van de koloniale mogendheden tegenover het Islamprobleem kan in bijzonderheden verschillend zijn, in hoofdzaak leiden hier dezelfde belangen naar hetzelfde doel. Moet de Europeesche staat zich zooveel mogelijk met alles bemoeien, of moet hij ten aanzien van de interne aangelegenheden der Mohammedanen zich bepalen tot een algemeen oppertoezicht?
Moet b.v. de rechtspraak verdeeld worden in een burgerlijke met Europeesche en een godsdienstige met Moslimsche rechters, of moet de beslissing der rechtsgeschillen uitsluitend aan Europeesche rechters worden toevertrouwd, aan wie dan in speciaal Moslimsche quaesties Moslimsche raadgevers toegevoegd worden? In hoever moet een Europeesch koloniaal gebied in 't algemeen de rechten van de Sjarî'ah (heilige wet, Turksch: Sjeri'et) erkennen? In hoever moet bij de inrichting van het onderwijs rekening worden gehouden met de inzichten der Mohammedanen? De vraag of op de overheidsscholen Christelijk godsdienstonderwijs mag worden gegeven, sluit zich onmiddellijk hierbij aan.
Hoe moet er gehandeld worden ten opzichte van de in sommige landen zeer omvangrijke goederen in de doode hand, uit welker inkomsten moskeeën, kloosters, fonteinen enz. in stand gehouden worden; hoe moet het Moslimsche familie-fideicommis behandeld worden? Welke gedragslijn is raadzaam in verband met de pelgrimstochten naar Mekka? Met deze en andere vragen moet een koloniale Islampolitiek zich bezig houden.
Bij de beantwoording van al deze vragen kunnen de koloniale mogendheden onderling verschillen, in den grond der zaak zijn allen het eens.
| |
| |
Allen beschouwen de Mohammedanen in hun gebied als burgers of onderdanen, dus als een integreerend bestanddeel van hun rijk. Hun politiek doel moet zijn, deze koloniale burgers zoo vast mogelijk aan het moederland te hechten. Zij moeten zich dus verzetten tegen elk panislamitisch streven, omdat het centrifugaal karakter van internationale groepeeringen doodend is voor een aaneensluiting op nationalen grondslag. En al moge nu ook het politiek panislamisme met als einddoel de vereeniging van alle Mohammedanen onder één wereldlijk hoofd, een utopie zijn, een koloniale mogendheid zal niettemin alle pogingen moeten bestrijden van buitenlanders, die in het internationaal verband der Mohammedaansche godsdienstgemeenschap aanleiding mochten willen vinden tot inmenging in de binnenlandsche aangelegenheden der kolonie.
Op een geheel ander standpunt staat Turkije wat den Islam betreft. Wel staat het in zijn binnenlandsche aangelegenheden voor dezelfde problemen als de Europeesche koloniale mogendheden. Ook in Turkije is de vraag, welke waarde nog aan de Sjeri'et gehecht moet worden, aan de orde van den dag. Reeds in het oude Turkije voldeed de godsdienstige rechtspraak alléén niet meer, en sedert de legislatieve hervorming der vorige eeuw zien we de Sjeri'et-wetgeving langzaam maar zeker voor de nieuwe Tanzimát-wetgeving plaats maken. Naast den Sjeich-oel-islam staan nu de Minister van Justitie en de Minister van Onderwijs; want ook op het terrein van het onderwijs is de geleidelijke vrijmaking van clericale invloeden aan den gang. Reeds het oude Turkije had - evenals andere Oostersche Staten - een toezicht op de broederschappen, op de goederen in de doode hand enz. ingesteld en op zijn manier, het probleem van ‘kerkelijke autonomie en staatstoezicht’ tot oplossing gebracht. Zonder moeilijkheden is dat ook daar niet gegaan, maar in elk geval, doordien de staat als zoodanig Mohammedaansch was, veel gemakkelijker dan in de koloniën van Europeesche staten.
Het Mohammedaansch karakter van den Turkschen staat is dan ook trots alle stormen en hervormingen van den jongsten tijd bewaard gebleven. Na de revolutie van 1907/08 hebben de Christelijke burgers van Turkije gelijke rechten
| |
| |
gekregen. Sommige modernisten hadden toen gaarne een godsdienstig-neutralen Osmanenstaat gevestigd, maar daartegen verzetten zich de historische traditie, de bouw van den staat en vooral de ethische grondslag van het leger. Zelfs een zoo vereuropeescht en zeker niet panislamitisch denkend man als Ahmed Riza, de eerste president van het Turksche parlement, heeft in zijn brochure ‘La Crise de l'Orient’ gezegd: ‘La concentration (du Sultanat et du Khalifat) a été nécessaire jadis pour l'oeuvre de conquête; elle l'est aujourd'hui pour notre défense...’ Actuellement, la Turquie ne peut ni se séparer du Khalifat, ni le sepárer de son pouvoir temporel’.
Niettemin heeft men, in vrijzinnigen geest, een proef genomen met den ‘neutralen staat’, maar de loop der gebeurtenissen heeft Turkije er steeds meer toe gebracht de gedachte van den ‘khalifenstaat’ weder naar voren te doen treden. Dat het hierop nadruk legt, is niet alleen een binnenlandsche noodzakelijkheid, maar ook een eisch van zijn buitenlandsche politiek. Wel weet men in Constantinopel zeer goed, dat men nooit zal kunnen rekenen op een politieke heerschappij over alle Mohammedanen, maar men hoopt een Moslimsche groote mogendheid te kunnen worden en houdt daarbij rekening met de panislamitische gevoelens in andere door Mohammedanen bevolkte landen. Waar Engeland en Rusland hun gebied ten koste van Turkije trachten uit te breiden, en Frankrijk Turkije op financieel gebied zoekt te bevoogden, daar worden natuurlijk turcophiele neigingen van Indiërs, Egyptenaren en Tataren of zelfs maar het streven dier volken naar onafhankelijkheid door de Turken als welkome strijdmiddelen tegen hunne vijanden beschouwd.
Hier herhaalt zich in omgekeerde richting de politiek van de oude groote mogendheden tegenover Turkije. Evenals vroeger Engeland, Rusland en Frankrijk de Christelijke onderdanen van Turkije in hunne ontevredenheid stijfden en hen zelfs opstookten, niet om die Christenen te bevrijden, maar om Turkije te verzwakken en zijn grondgebied te verdeelen, zoo wil Turkije thans omgekeerd hetzelfde middel: eenheid van godsdienst gebruiken, niet om de macht van die mogendheden te fnuiken - daartoe is het niet in staat -, maar om ze bezig te houden, hen in moeilijkheden te brengen,
| |
| |
en zich tegen hen te weer te stellen. De richting van zijn politiek is dus, ofschoon het juist omgekeerd schijnt, in tegenstelling tot de agressieve politiek der mogendheden zuiver defensief. Deze politiek vindt in de staatsidee en in de leer van den Islam en het Khalifaat een niet te onderschatten steun. Wanneer men eens beproeft, zich boven het egoïstische standpunt van een Europeesche koloniale mogendheid te stellen, dan kan men Turkije, een om zijn bestaan strijdenden Staat, objectief het recht tot het volgen van deze gedragslijn niet ontzeggen. Zoowel ethisch als historisch heeft deze Turksche Islampolitiek in elk geval veel meer recht van bestaan dan het op de verdeeling van Turkije aangelegde imperialisme der groote mogendheden.
Deze onder het oude regime reeds bestaande politiek van de Porte is, daar ze in den aard der zaak ligt, ook door de Jong-Turken weer aanvaard niettegenstaande hun afkeer van de tradities van Abdoel Hamid. In deze ure der beslissing heeft zij hare militante uitdrukking gevonden in de verklaring van den Heiligen Oorlog. Het is het historische parool voor het Turksche leger, het is de Mohammedaansche vorm voor een beroep op den steun der geloofsgenooten in de vijandelijke Staten, het is ten slotte - daarom juist die sterk Europeesche tint der mise-en-scène - het, in verband met Europeesche vooroordeelen, meest geschikte middel, om den oorlogvoerenden in Europa schrik aan te jagen.
De staat van zaken, die van zelf uit natuurlijke tegenstelling van belangen geboren wordt, maakt nu in den laatsten tijd eenen verwarden indruk doordien - ik heb het hierboven reeds aangeduid - nog een derde soort van Islampolitiek mogelijk is. Deze zal zich voordoen bij eene mogendheid, die niet door overwegingen van koloniale of binnenlandsche politiek weerhouden wordt, het internationale karakter van den Islam als een factor voor haar buitenlandsche politiek te beschouwen. In dit geval verkeert Duitschland.
In China, Marokko en Turkije heeft Duitschland consequent de politiek van het behoud der inheemsche staatsbesturen gevolgd, daar het in Oostersche Staten door de ‘open deur’ betere zaken kon doen dan in vreemde koloniën. Het meest heeft Duitschland kunnen doen voor Turkije, daar de souvereiniteit en de integriteit van Turkije een der dogma's
| |
| |
van de Duitsche ‘Wirtschaftspolitik’ is. Hier vielen de belangen van Duitschland als industriestaat samen met die van het om zijn bestaan worstelende Turkije. Op deze overeenstemming van belangen, en niet op sentimenteele voorliefde voor den Islam of de Turken, is de Duitsch-Turksche vriendschap gebaseerd. In het uur van den nood werden zij wapenbroeders tegen dezelfde vijanden, en beide bondgenooten stelden elkander zoowel hunne politieke als hunne militaire strijdmiddelen ter beschikking. Zoo dient de Heilige Oorlog thans ook wel ten voordeele van Duitschland, maar hij is zeer zeker niet ‘made in Germany’. Dat toont reeds Duitschlands houding tegenover den Islam in vredestijd.
Het nu door den oorlog voor een ieder duidelijk geworden verband was natuurlijk door oplettende waarnemers der geschiedenis van den dag reeds lang ingezien. Kwaadgezinde beoordeelaars van de Duitsche politiek zochten dan ook steeds Duitschland achter de schermen der Turksche Islampolitiek. Ten onrechte. Natuurlijk zag men in Berlijn wel, dat de Turksche Islampolitiek in geval eener internationale crisis het bevriende Duitschland ten goede kon komen, maar men hoedde zich er wel voor, panislamitische agitaties op touw te zetten. Wel nam men, met het oog op Turkije, tegenover den Islam een welwillende houding aan, zonder op de openbare meening in Duitschland invloed uit te oefenen, of aan andere mogendheden in hun koloniën moeilijkheden te veroorzaken. De Duitsche Islampolitiek was dus niets anders dan een opmerkzaam gadeslaan van dezen internationalen factor, een voorzichtig ontzien van Mohammedaansche en Turksche gevoeligheden en, bij geschikte gelegenheden, een platonische, maar tevens opzettelijke sympathiebetuiging voor den Islam. De tegenwoordige situatie is niet door Duitschland in 't leven geroepen, maar de natuurlijke loop der dingen heeft Duitschland als beschermer van Turkije de thans een ieder bekende eigenaardige positie in de Islamwereld bezorgd.
Geregelde lezers van De Gids zullen begrepen hebben, dat dit betoog gericht is tegen de uiteenzettingen van Prof. Snouck Hurgronje, in het Januari-nummer van dezen jaargang. Ook het buitenland weet, dat onder den invloed van
| |
| |
dezen hoogstaanden geleerde het bestuur der Nederlandsche koloniën na velerlei dwalingen eindelijk tegenover den Islam het standpunt heeft ingenomen, dat met de ware belangen van Nederland strookt. Dat de tegenwoordige wereldtoestand den Hollandschen kolonialen kringen zorgen baart, kan men in Duitschland zeer goed begrijpen. Nog daargelaten de mogelijke, maar gelukkig onwaarschijnlijke uitwerking van de Turksche politiek op Nederlandsch-Indië, zouden in Nederland de tegenstanders van de tegenwoordige Nederlandsche Islampolitiek aan den Heiligen Oorlog een voorwendsel kunnen ontleenen om aan deze gelukkige politiek te tornen. Nederland heeft thans geheel buiten zijn schuld zoowel onder den handelsoorlog als onder de evolutie van het Islamvraagstuk te lijden, want de Islam is al even internationaal als de handel.
Het artikel van Snouck Hurgronje is in eene uitvoerige gedachtenwisseling in de ‘Internationale Monatsschrift,’ door hem zelf terecht gekenschetst als eene levendige uiting van bezorgdheid op het gebied der koloniale politiek. Rechtmatige teleurstelling wegens den feitelijken historischen loop der dingen heeft aan de rechtvaardigheid van zijn oordeel over de Duitsche Islam-politiek in den weg gestaan.
Daarom scheen het niet meer dan billijk, dat een Duitscher, wiens wieg trouwens ook in Holland stond, bij alle waardeering van de Nederlandsche zienswijze, ook de Duitsche opvatting eens uiteenzette.
Objectiviteit is op dit gebied moeilijk, zoo niet onmogelijk. Bij het Islamvraagstuk zijn wij allen belanghebbend en dus ook partijdig.
Bonn.
C.H. Becker.
NOOT VAN DE REDACTIE.
Prof. Snouck Hurgronje ziet af van dupliek, maar vestigt de aandacht der Redactie op de wenschelijkheid der, zij het voor Nederlandsche lezers zeker overbodige, rectificatie der voorstelling, alsof de Nederlandsche Regeering, na vele dwalingen, onlangs de ware Islampolitiek gevonden had. Ten overvloede zij hier dus herinnerd, dat de houding van het Nederlandsch gezag jegens den Islam sinds de dagen der Compagnie niet noemenswaard veranderd is; alleen werd in den loop der 19de eeuw uit den boezem der kerkelijke partijen vaak de klacht vernomen, dat de Islam door de Regeering al te angstvallig werd ontzien.
|
|