dat zij niet weten, wat zij willen. Ik zou ook nog Dr. Walch kunnen noemen, daar hij het evenmin heeft geweten. Hij doopte een tooneelstuk Antithese, waarin hij den gemoedsstrijd wou geven eener katholieke, getrouwd met een atheïstsocialist. En hij sleepte daar een roomschen neef bij, op wien het vrouwtje verliefd geweest is! Het niet-geslaagde werk heeft ons Rotterdammers voor de zooveelste maal doen beseffen, dat Alida Klein niet tot haar recht komt, haar groote talent veel te weinig doen kan. Haar echtgenoot, de heer Tartaud, fungeerde ook in het stuk als man en speelde die rol verdienstelijk.
Jan Fabricius, de gebruinde Drent, wiens nog jonge leven een roman is van kwiekheid, heeft, uit den vreemde teruggekeerd met het kloeke besluit, van zijn tooneelpen te ‘bestaan’, bij den directeur van het Rotterdamsch Tooneelgezelschap twee tooneelstukken te gelijk afgegeven, waarvan het ééne beter nooit gespeeld waar', zelfs niet in dezen droeven winter van een ‘Koninklijk’... Pro Domo; en het andere moest zijn teruggegeven tot een nauwgezette correctie.
IJnske had iets goeds kunnen worden, van inniger waarde of dieper zin dan Eenzaam, dat handige stuk vol stemming, dat de ellende van het alleen-zijn wist te vertoonen op de planken. Doch na met een zelfde aandacht werken als Jörn Uhl en tooneelproblemen van Ibsen bestudeerd te hebben, is de heer Fabricius aan den arbeid getogen, zonder te beseffen, dat qui trop embrasse mal étreint, en heeft hij de aardrijkskunde door de liefde, het raadselachtige gebeuren door de klaarste evidentie, een overdaad van rhetorisch betoog door verbluffende snelheid van begrip gemengd, zoodat men soms stevige voedingsstof proeft, doch de geheele spijs niet verteert en onbevredigd van tafel gaat. Al dadelijk heeft de heer Fabricius het beneden zijn waardigheid als levensbeelder geoordeeld, de plek te bepalen, waarheen hij ons voert: het mislukkende huwelijk van IJnske en den fantastischen pseudo-held, dien zij tot haar man verheft, moest voor ons zijn als de botsing van twee volksstammen en blijkt het die van twee poovere schimmen, hoeveel knaps er aan beider teekening zij.
En wat blijft er ten slotte van Haarlem's schout Cousaert?