De Gids. Jaargang 79
(1915)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
Mistral en zijn werk.I.Langzaam maar onwederstaanbaar verdringt het Frans, de taal van Isle-de-France, de oude dialekten. Wanneer we de monumentale Atlas linguistique der heren Gilliéron en Edmont opslaan en op een der kaarten de geschiedenis van een woord of uitdrukking bestuderen, dan zien we hoe in den regel het Franse woord zich langs de grote verkeerswegen verspreid en vaak het inheemse woord geheel verdrongen heeft. Dat is vooral het geval in het noorden, omdat de verschillende dialekten daar gesproken nauw met de taal van Parijs verwant zijn en er dus gemakkelik door beïnvloed kunnen worden; maar ook in het Zuiden, waar feitelik een andere taal gesproken wordt, staat de zaak in de grond niet anders. Grote steden als Bordeaux, Lyon, Toulouse, Marseille hebben voor een goed deel de langue d'oc vergeten en spreken Frans met een min of meer zuidelik aksent. Op hun beurt zijn die steden brandpunten geworden van waaruit de langue d'oïl uitstraalt over het omliggende land. Overbodig dat te bewijzen voor woorden die alleen aan de hogere standen bekend zijn: het spreekt vanzelf dat geleerde woorden als algèbre, gastronome, amphitryon en derg. alleen in Franse vorm bestaan. Neen, om die invloed in het Zuiden te begrijpen, moeten we een woord als ketel en uitdrukkingen als men moet nemen. Welnu, zelfs voor deze echte volkswoorden dringt de Franse vorm, die zich gemakkelik langs het Rhônedal een weg baande, meer en meer door, en het inheemse | |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
woord heeft zich alleen in enkele afgelegen plaatsen weten staande te houden. Dat is niet altijd zo geweest. Wel had het Frans in het Noorden reeds vroeg een zeker overwicht, zodat in de twaalfde eeuw een dichter met trots kon uitroepen: Mes langages est bons, car en France sui nez; in het Zuiden stond daar een taal tegenover die gelijkwaardig was aan die van het Noorden, en een beschaving die in vele opzichten de meerdere was van de Franse: Het Provensaals was de taal der troubadours, die het in hun cansons en sirventés in het Noorden van Frankrijk, zowel als in Spanje en Italië droegen: Bernard de Ventadour bezong de schone Eleonore d'Aquitaine in Normandië en Engeland, de oudste Italiaanse trovatori als Sordello dichtten in het Provensaals, en Dante en Petrarca zijn zonder kennis van de poëzie der troubadours niet te begrijpen. Maar de beschaving van Provence werd ten ondergang gedoemd: de bloedige kruistocht tegen de Albigenzen, de instelling der inkwisitie en der Dominikaner-orde werkten mee tot het vernietigen van de hoofse poëzie die zulk een invloed heeft uitgeoefend op het Europa der Middeleeuwen. Parijs, het middelpunt geworden van het verenigd Frankrijk, droeg zijn taal in administratie en leger, door het gesproken en het geschreven woord, tot de Pyreneeën. Reeds vroeg, al in de veertiende eeuw, gebruiken schrijvers uit het Zuiden het Frans in hun geschriften, het Provensaals daalde langzamerhand tot de rang van dialekt, of liever verviel in allerlei patois, de band ener gemeenschappelike taal, die in de middeleeuwen had bestaan, werd verbroken. En in de ogen der bewoners zelve heeft het Frans een zeker cachet gekregen. Mistral vertelt in zijn Mémoires et récits dat, wanneer er een heer bij hen kwam, zijn ouders plotseling biezonder beleefd werden, want het was een ‘monsieur’, waarop de kleine Mistral met een koppig gebaar verklaarde dat hij geen ‘ monsieur’ wilde worden. Wanneer het Provensaals al geschreven werd, dan was het hoofdzakelik voor enkele kluchtige, min of meer gewaagde verhaaltjes en gedichtjes, voor hogere poëzie werd het niet geschikt geacht. Zo scheen het bestemd een langzame dood te sterven, toen Mistral optrad. | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
Mistral werd de 8ste September 1870 geboren te Maillane, in hetzelfde dorpje waar hij enige maanden geleden de ogen gesloten heeft. Afgelegen ligt het van de grote verkeerswegen. In Tarascon nam ik het zijlijntje dat me weldra te St. Remy de Provence bracht. (Wat een plaatsen dragen hier heiligennamen!) Van daar was het gemakkelikst vervoermiddel een fiets. En tegen de fors waaiende Mistral in, langs de typiese donker-groene cypressemuren, die het land tegen de kracht van de wind beschermen, bereikte ik al spoedig nog vóór het eigenlike dorp de Mas da Juge, de boerderij waar Mistral geboren was. Niet zonder aandoening betrad ik de kamer waar de grote eenvoudige man het levenslicht aanschouwde, waar ook zijn vader overleden is, toneel dat hij ons met zo'n roerende eenvoud geschilderd heeft. Hier heeft Mistral de eerste indrukken ontvangen, hier op dit land met de golvende lijn der Alpilles aan de horizon, is zijn diepgewortelde liefde ontstaan voor zijn geboortegrond, zijn taal, zijn zeden en gewoonten, en zijn geschiedenis. In zijn Memoires vertelt Mistral hoe op de Mas du Juge de ‘veilleé de Noël’ werd gevierd: te midden van de leden van het gezin en der arbeiders die niet naar huis waren gegaan, werd het Kerstblok feestelik naar binnen gebracht, driemaal werd het de keuken rondgedragen, dan voor de haard goot Maître François een glas wijn over de boomstam uit, die ten slotte op de haard werd gelegd en in brand gestoken: A la bûche
Boute feu!
En allen zetten zich aan de tafel, verlicht door drie kandelaars en begonnen het traditionele Kerstmaal; en in de lange avond die volgde vertelde Maître François van zijn veldtocht naar Spanje onder Napoleon. Dat waren onuitwisbare herinneringen voor de jonge Frédéric. Zijn verdere opvoeding kreeg hij van de arbeiders: van hen leerde hij de rijkdom van de Provensaalse taal en de bekoring der volksverhalen, van het Beest met de Zeven Koppen, Maria Magdalena de arme zondares, de Scheepsjongen van Marseille, van de Slechte Rijkaard en andere meer. De pelgrimstochten naar tal van heilige plaatsen, zoals | |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
naar de kapel van Sint Gent ondernomen, en de heiligenlegenden hebben een diepe indruk achtergelaten in het ontvankelik gemoed van de dichter: zijn gehele werk is vol van herinneringen uit zijn jeugd: als Mireille in de vlakte van de Crau verdwaalt roept zij Sint Gent aan ‘die de wolven voor zijn ploeg spande’. Pijnlik werd dan ook het gemoed van de jonge Mistral getroffen, toen in het pensionnaat te Avignon de spot gedreven werd met zijn Provensaals, de taal die hij geleerd had van de lippen van zijn moeder, waarin hij allerlei vrome legenden had horen vertellen, die samengeweven waren met het teerste en hoogste wat in hem leefde. Welk een vreugde, toen hij - hij was nog geen veertien jaar oud - in een krant een Provensaals versje las van Jasmin, de kapperpoëet uit Agen. Dadelik maakte hij zelf een lofgedicht, zond het aan Jasmin, maar helaas! - diepe wond voor zijn kinderlike ijdelheid - hij ontving geen antwoord. Beslissend voor zijn verder leven was de ontmoeting met Joseph Roumanille, uit St. Remy, die hij in het pensionnaat van Dupuy tot leraar kreeg. Veel heeft Mistral en de gehele moderne Provensaalse dichtkunst met hem aan deze man te danken. Roumanille was begonnen in het Frans te schrijven, maar toen hij zijn moeder treurig zag omdat zij het werk van haar zoon niet begreep, verscheurde hij het papier en zwoer voortaan alleen in de taal van zijn moeder te dichten. En al mogen de tonen die hij aan de Provensaalse lier ontlokte, niet zoo vol en krachtig zijn als die van zijn leerling, zuiver en innig zijn ze zeker. Op een Zondag, terwijl alle leerlingen in het koor de vesper meezongen, kreeg de jonge Mistral lust naast de Boetpsalmen in zijn boek de Provensaalse vertaling te zetten. Roumanille bemerkte dit en zo begon de kennismaking tussen beide dichters. Hij las Mistral wat van zijn werk voor, en niettegenstaande het verschil in leeftijd - Roumanille was twaalf jaar ouder dan Frédéric - sloten de jonge manned vriendschap, een vriendschap die gedurende vijftig jaren onverzwakt is gebleven. In die tijd vormde de Boui-Abaisso, dat van 1841 tot 1846 wekeliks te Marseille verscheen, het orgaan van de schrijvers in patois, zoals men zeide. Maar eerbied voor hun taal | |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
hadden volksdichters als Bellot, Gélu, Chailan, Benedit niet, ze dachten er niet aan het Provensaals als algemeene schrijftaal in te voeren en een Provensaalse letterkunde te stichten. Dat werd het doel van Roumanille, Mistral en enige anderen, die te zamen de jonge dichterschool uit Avignon vormden. Om het te bereiken besloten ze verschillende hervormingen in te voeren. In de eerste plaats moest de spelling vereenvoudigd worden en bevrijd van Franse invloed. Immers, daar de schrijfwijze van de ene streek sterk afweek van die der andere, ja ieder voor zich zich allerlei vrijheden daaromtrent veroorloofde, scheen het verschil tussen de dialekten der langue d'oc groter dan in werkelikheid het geval was. Daar moest dus eenheid in gebracht worden: overbodige letters als de s van het meervoud, de ch in woorden als fach, dich, de t van de deelwoorden amat, de r van de infinitieven werden overboord geworpen. Een tweede maatregel bestond in het zuiveren der taal zelf. Ook in de werken van hen die Provensaals schreven, waren allerlei Franse woorden en uitdrukkingen in geslopen, waarvan men de echt Provensaalse equivalenten niet meer kende of ze als te vulgair op zij schoof. Roumanille sloeg het eerst de hand aan de ploeg en na zijn ‘Pâquerettes’ deed hij verschillende stukken in proza verschijnen in zijn blad de Commune. Ten slotte werd op zijn initiatiefin 1852 een bloemlezing uitgegeven li Prouvençalo (Avignon, Seguin), die behalve gedichten van hemzelf en Mistral ook stukken bevatte van dichters uit Aix, Marseille, en zelfs uit Languedoc. Deze belangrijke publikatie had een inniger kontakt tussen de verschillende Provensaals-schrijvende dichters tengevolge. Zo ontstond het denkbeeld een kongres bijeen te roepen, dat dan ook de 29 Augustus 1852 ʇe Arles plaats had. Daar verenigden zich o.a. Aubanel, de dichter van de prachtige Venus d'Arle, Gaut, Giéra, Mathieu, de vurige dichter der Kussen, Roumanille, Mistral e.a. Jasmin uit Agen had op de invitatie geantwoord: ‘Al zijn ze met hun veertigen of honderden, ze zullen met hen allen nooit zoveel leven maken als ik alleen!’ Waarin de dichter van Marthe la folle zich wel enigszins vergiste. Het volgend jaar kwam men weder in kongres tezamen, ditmaal in Aix, en in dubbelen getale waren de kongressisten opgekomen. | |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
Daar zong de dichter-boer Tavan zijn liedje de Schatten van Mariette. Onder die Provensaalse dichters vormden de Avignonnese een afzonderlike groep. Bijna elke Zondag verenigden zij zich, nu eens in Avignon bij Aubanel, dan weer te St. Remy ten huize van Roumanille, een andermaal in Maillane bij Mistral, die na in Aix in de rechten gestudeerd te hebben, zich nu geheel aan zijn levensdoel kon wijden. Maar bij voorkeur kwamen ze bijeen in het kasteel Font-Ségugne, waar de familie van Paul Giéra de jonge dichters gastvrij ontving. In dat schilderachtig oord, niet ver van het door Petrarca bezongen Vaucluse, verenigden zij zich ook de 21e Mei 1854. Ontstemd over de uitslag der beide kongressen, in Arles en Aix, die bij slot van rekening niets hadden uitgewerkt, ziende dat de hervormingen die ze voorstelden door de overige letterkundigen niet aangenomen werden, besloot toen onze groep zich af te scheiden van de andere dichters en zelfstandig de hand aan de ploeg te slaan. Als orgaan zou men een Armana prouvençau publiceren, die sedert ten getale van 4500 eksemplaren per jaar in Provence verspreid, een heilzame invloed heeft uitgeoefend op het Provensaalse volk, gewend zijn taal veracht en achteruitgezet te zien. Daar was het ook dat Mistral in de geestdrift van het ogenblik de belofte aflégde, al moest het hem ook twintig jaren van zijn leven kosten, de wereld te bewijzen dat het Provensaals een taal is gelijkwaardig aan andere. En schitterend heeft hij die belofte gehouden: zijn Trésor du Félibrige is een werk waarop Provence trots māg zijn. Ten slotte om urbi et orbi te verkondigen dat er iets nieuws geboren was, had men een naam noodig. En op voorstel van Mistral werd eenstemmig de naam félibre aangenomen. En terstond werden afleidingen gevormd: félibrerie, félibriser, félibréen, félibresse. félibrillon en félibrige, het werk en de vereniging der felibres aanduidende. Zij die de Félibrige stichtten waren, behalve Mistral, die meer en meer op de voorgrond treedt, en Roumanille, Paul Giéra, Aubanel, Mathieu, Brunet en Tavan. Daar de 25e Mei de dag van de Santo Estelo was, werd een ster met zeven stralen het embleem van de nieuwe dichterschool. Wat nu het woord félibre eigenlik betekent? Ja, dat | |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
wisten onze dichters feitelik ook niet. Mistral had het woord gevonden in een vizioen van de H. Anselmus, waarin de Heilige Maagd haar zoon de zeven smarten opsomt die zij om zijnentwil geleden heeft: De vierde smart die ik om u leed, mijn lieve zoon, is toen ik u verloren had en u gedurende drie dagen en drie nachten tevergeefs zocht, want gij waart in de tempel met de schriftgeleerden en le set felibres de la lei. In zijn Trésor du Félibrige somt Mistral niet zonder een ondeugend glimlachje de verschillende etymologieën op, die men zo al voorgesteld heeft: de een meent dat felibre uit het Latijn komt, een ander verklaart dat het van een Grieks woord moet afgeleid worden, anderen weer hebben het Spaans, het Iers, het Germaans of het Andalousies te hulp geroepen; het meest waarschijnlik is wel dat er moet staan: niet set felibre, maar sefer livre zodat men leest: Emé lou Sefer, livre de la lei. Maria vond dus haar zoon met de schriftgeleerden en met de Sepher, een hebreeuws woord dat Wetboek betekent. Maar al moge de naam op een misverstand berusten, het is een ‘malentendu fécond’ geweest; de nieuwe school was gesticht; het kwam er nu slechts op aan haar levensvatbaarheid te tonen. Eerst wel is waar vonden onze jonge dichters slechts bewondering en wierook bij elkaar, maar in 1859 dwong de verschijning van Mireille eerst Frankrijk en Europa en toen ook Provence de beweging te erkennen. Zo is Mistral op de leeftijd van 29 jaar beroemd geworden. Hij dankt dit voor een belangrijk deel aan Lamartine die in een zijner Entretiens littéraires Mireille besprak: ‘On dirait que pendant la nuit une île de l'Archipel, une flottante Délos, s'est détachée d'un groupe d'îles grecques ou ioniennes et qu'elle est venue sans bruit s'annexer au continent de la Provence embaumée, apportant avec elle un de ses chantres divins de la familie des Mélisigènes.’ En sedert die tijd is de roem van Mistral niet verbleekt. Acht jaren na het verschijnen van Mireille publiceerde hij Calendau, dat prachtige epos dat in sommige gedeelten met brede wiekslag zich verheft boven Mireille, daarop Li Isclo d'Or (1875), een verzameling kostelike lyriese gedichten Nerto (1884), een allerprettigst verhaalde legende, waarin de | |||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
duivel, een neef van de Paus en de jeugdige Nerto de hoofdpersonen zijn; La Rèino Jano (1890), dat in dramatiese vorm ons een beeld geeft van deze schone vrouw, die zo verschillend beoordeeld wordt; Lou Pouèmo dou Rose (1897), het epos van de Rhône, Les Oliviades (1912); verder allerlei prozastukken, verhaaltjes, legenden, galejades in de Armana prouvençau verschenen; zijn vertaling van Genesis in 1912; zijn zo sympathiek geschreven Mémoires, en ten slotte de monumentale Trésor du Félibrige. | |||||||||||||||||||
II.Het is moeilik - en onbillik tevens - de gedichten van Mistral te analyseren. Bij een analyse springen vooral de fouten der kompositie in het oog; want er kleeft aan het werk van Mistral iets tweeslachtigs: naast de poëtiese behandeling van een bepaald gegeven onderwerp heeft de dichter steeds een ander doel voor oogen: de verheerliking van Provence! En door de gave der goddelike poëzie hoopt hij invloed uit te oefenen op zijn landgenoten, hoopt hij een herleving van Provensaalse taal en zeden in het leven te roepen. Al zijn streven is gericht op, zijn gehele leven is gewijd aan dat doel, Provence vervult hem geheel, en ernstig gemeend is dan ook het opschrift dat hij op zijn graftombe in Maillane heeft laten plaatsen: ‘Non nobis, Domine, non nobis, sed Nomini tuo et Provinciae nostrae da gloriam’. De liefde voor Provence heeft hem de moed gegeven de reuzentaak van het Woordenboek op zich te nemen en tot een goed einde te brengen. 't Is diezelfde liefde die hem heeft aangezet het Museon Arlatén te stichten. Museum, woordenboek en gedichten, hoever ze ook van elkaar schijnen af te staan, ze zijn alle uitingen van dezelfde geest, bezield door hetzelfde ideaal. Wanneer we het Museum in Arles betreden, dat oude, statige huis van de familie Laval, uit de vijftiende eeuw, dan worden we getroffen door de zorg en de liefde waarmede alles wat betrekking heeft op het leven van Provence, is bijeenverzameld, gerangschikt en met het fijne handschrift van Mistral zelf geëtiketteerd en beschreven is. Daar zien we verschillende visserswerktuigen, als de | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
madrague, het net uit vijf afdeelingen bestaande, waarmee Calendal 3200 vissen tegelijk ving; daar merken we de typiese klederdrachten op uit verschillende tijden en streken; daar is verzameld wat betrekking heeft op het huishoudelik leven in de mas, op de leefwijze van de schaap- en veeherders, van de bewakers der stieren in de Crau en der halfwilde paarden in de Camargue. We staan stil voor de Salo Calendalo: driemaal hebben ze het zware Kerstblok de tafel omgedragen, daarna op de haardijzers gelegd, de vrouw zit aan de éne kant van het vuur onder de ruime schoorsteenmantel, aan de andere kant de baas, die het blok met wijn besprenkelt en zegent; de tafel met het Kerstmaal staat gereed; de mannen zijn van het land gekomen en zullen zo dadelik mede aanzitten en in genoeglike kout zal de avond gesleten worden. - Iets verder een kraamvisite: de vriendinnen brengen de jonggeborene de gewone geschenken, een lucifer, een stuk brood en zout, en uiten daarbij de gewone wensen: droit comme l'allumette, bon comme le pain, vif comme le sel. Daar zien we ook allerlei voorwerpen, afbeeldingen, portretten, betrekking hebbende op Mistral en de Felibrige, de wieg van de dichter en zijn buste, met rouwcrêpe omhuld, toen ik het museum bezocht. Waarlik de man, die de Nobelprijs voor dit doel besteedde, moet Provence wel tot in de kleinste biezonderheden hebben gekend en liefgehad. Eenzelfde getuigenis legt ook zijn Woordenboek af. Om een denkbeeld te geven van zijn rijke inhoud en van de moeite die de samenstelling ervan Mistral heeft gekost citeer ik hier even de lijst van alles wat het Woordenboek ons belooft:
| |||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||
Al moge Mistral hier blijk geven de gave der opsomming te bezitten, het is onbegrijpelik hoe één enkel man een zó groots opgevat werk tot stand heeft kunnen brengen. Alleen zijn grote geestkracht, zijn liefde voor Provence en zijn van huis uit meegebrachte uitgebreide kennis van dingen en namen verklaren dat enigszins. Gezeten in een boot, ondervraagt hij de schippers, terwijl hij de touwen van het want door zijn handen laat glijden: ‘Bij ons heet dat zó! Hoe noemen jullie dat?’ En door zijn eenvoudige, hartelike wijze van spreken, door zijn kennis van het vak, wist hij het vertrouwen te winnen van schippers en landlieden, van herders en ambachtslui, zodat zij hem allerlei woorden, allerlei uitdrukkingen, zegswijzen en spreekwoorden meedeelden. De titel van het woordenboek lou Trésor dou Félibrige, is tekenend voor het streven van Mistral. Hij heeft willen tonen dat de Provensaalse taal schatten bevat die men niet vermoedde, hij wilde tevens de taak van de nieuwe dichterschool vergemakkeliken door vergeten uitdrukkingen, die | |||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||
echter nog onder het volk voortleefden, in de herinnering terug te roepen. Per lou noum de Prouvènço ai fa ço que poudiéu. ‘Voor de naam van Provence heb ik gedaan wat ik kon,’ roept hij uit en hij spoort zijn landgenooten, het ‘pople dou Mièjou’ aan in zijn boek te putten om weer de heerschappij over hun taal te herkrijgen. Zelf heeft hij misschien de meeste vruchten van zijn arbeid geplukt. Zijn taalgevoel is er door verrijkt en verfijnd, zijn liefde voor zijn land vergroot en zijn overtuiging dat het Provensaals nog steeds bij machte was een grootse roeping te vervullen, versterkt. De studie, die hij voor Woordenboek en Museum heeft ondernomen, heeft hem de rijkdom van stof en de intieme kennis van het Provensaalse leven verschaft die we in zijn werken bewonderen; ze heeft gemaakt dat Wörter en Sachen voor hem één zijn. | |||||||||||||||||||
III.Innig is Provence, het heden en het verleden, verbonden met de personen en de intrige in het werk van Mistral. Zo in Mireille. Het onderwerp is door Gounod's opera zelfs aan hen bekend, die Mistral's gedicht nòch in het oorspronkelike, nòch in vertaling gelezen hebben. Vincent, een arme rondreizende mandemakerszoon, en Mireille, de dochter van een menagié, een gezeten boer, hebben elkander lief. Maar de trots van Mireille's vader, ‘die als een koning over de lieden der mas heerst,’ verhindert het huwelik. In haar wanhoop ontvlucht Mireille het ouderlik huis en snelt door de uitgestrekte vlakte van de Camargue ten zuiden van Arles om hulp te zoeken bij de Saintes Maries aan het strand der zee. Door een zonnesteek getroffen, sterft ze op het bordes der kerk zelf. Samengeweven met de geschiedenis van onze heldin is het leven van Provence. Nu eens wordt de roem van het verleden bezongen, zoals ih het lied van Bailli Suffren die drie Engelse schepen in de grond boorde; dan weer wordt ons een schitterende voorstelling gegeven van het tegenwoordige Provence met zijn werken en zijn legenden. Herlees het kostelik tooneeltje, waarin Mireille aan de arme | |||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||
Vincent haar liefde verklaart: het is de tijd dat de zijdeworm zoveel zorg vereist - de dominees hebben in de protestante streken hun vacances des vers à soie -, de beide jongelieden zijn bezig de bladeren van de moerbezieboom te plukken die door de zijdeworm verslonden zullen worden; daar vinden ze een nest meesjes die het meisje aan haar boezem verbergt; dat plekje schijnen de beestjes wat benauwd te vinden en met klauw en snavel beginnen ze hun ontevredenheid te betuigen. Op haar kreten komt Vincent te hulp, de tak breekt, en elkaar vast omstrengeld houdende vallen ze op het zachte gras. Vincent heeft drie medeminnaars: een herder, - en de dichter schildert ons hoe de ontelbare kudden schapen en geiten de Alpen afdalen om 's winters te weiden in de Crau, de vlakte die zich ten zuidoosten van Arles uitstrekt en die des zomers verschroeid is; - Veran, de hoeder van halfwilde paarden die in de Camargue grazen - en ten slotte Ourrias, die in menige ferrade de stieren op de grond geworpen en met het brandmerk voorzien had. In wanhoop is Mireille het ouderlik huis uitgesneld om de hulp der heilige maagden in te roepen. Ze ijlt de eindeloos dorre Camargue door - en de dichter geeft ons in enkele treffende koepletten een indruk van die troosteloze vlakte op verschillende tijdstippen van de dag. - Aangekomen in de Saintes Maries, komen de heiligen haar zelf vertroosten: en heel de elfde zang is gewijd aan de komst der eerste discipelen in Provence, de heilige Trophimus in Arles, en Martha in Tarascon, waar ze door de kracht van het kruis de Tarasque bedwong. Zo wordt een stuk van het verleden van Provence beschreven en de lezer ziet hoe later het vrolike koninkrijk Provence insluimert aan de boezem van Frankrijk, tot wie de dichter deze woorden richt: Tu sies la forto, elo es la belo.
Als beider karakters tot volle ontplooiing kunnen komen, is de vereniging van Frankrijk en Provence in beider belang. We moeten evenwel erkennen dat de legenden en beschrijvingen, die Mistral in zijn werk vlecht, dikwels een omvang nemen die niet gerechtvaardigd is en die de eenheid van het geheel afbreuk doet: zo de daareven vermelde elfde | |||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||
zang, zo ook de lange beschrijving die de dichter geeft van het bezoek van Vincent en Mireille aan de grot der verschrikkingen van de heks Taven. Soms daarentegen zijn die legenden zo innig met het verhaal samengeweven, dat de personen van het gedicht ze zelf beleven, zoals Ourrias die, na zijn medeminnaar Vincent neergestoten te hebben, door de geesten van de Rhône wordt meegesleurd in de diepte; ze geven daardoor een enigszins mystieke tint aan het gedicht. Deze kant van 's dichters talent - zijn mystiek en vroom gemoed - en aan de andere kant zijn zin voor de werkelikheid, zijn prachtige beschrijvingen van het leven op het land, zijn enorme kennis van gebruiken en van techniese termen, maar bovenal zijn liefde voor alles wat Provence betreft, maken van zijn werk iets geheel enigs.
Wat we van Mireille gezegd hebben, geldt ook van de andere gedichten van Mistral. Alleen - en dit wordt dikwels voor een gebrek aangezien - zijn latere werken zijn nog meer vervuld van het roemrijke verleden van Provence. Eensdeels is dit hieraan toe te schrijven dat de dichter met de jaren dieper is doorgedrongen in de studie van de Provensaalse geschiedenis; anderdeels doordat hij in het verleden de verwezenliking ziet van de idealen die hij nastreeft. Dit verhindert niet dat Mistral optimist is als ieder man van de daad, en aan een glorierijke toekomst voor zijn vaderland gelooft; hij zingt een vrolik lied uit volle borst mee, en tekenend voor hem is de zinsnede opgenomen in de Statuten van de Felibrige: ‘De Felibrige is een vrolike broederlike vriendenkring; hij is eenvoudig en openhartig. Schoonheid is zijn wijn, goedheid zijn brood, waarheid zijn weg. De zon heeft hij als toorts, zijn kennis ontleent hij aan de Liefde, op God vestigt hij zijn hoop.’ Toch beantwoordt voor het ogenblik het verleden meer aan zijn aspiraties dan het tegenwoordige. Toen het Noorden van Frankrijk nog in halfbarbaarse toestand voortleefde, had Provence reeds een hoge trap van beschaving bereikt: de arenen van Nîmes, Arles en Orange, waar nog tegenwoordig stierengevechten in gehouden worden - in den regel de onbloedige courses provençales, maar soms ook, o vreugde, met mise à mort (mijn gids kon het | |||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||
blijkbaar niet al te best vatten dat ik er niet een dag aanknoopte om dat schone schouwspel te zien) -; de Aliscamps bij Arles, die eeuwenoude Romeinse begraafplaats, door de vrome fantasie der Middeleeuwen omgetoverd in het bloedige slagveld, waar zoveel Christenstrijders in heten kamp met de ‘heidense’ Saracenen de dood vonden en de eeuwige zaligheid verdienden; Christus zelf daalde van de hemel af om die heilige plaats te zegenen. Welk een zaligheid daar begraven te worden! Men vertrouwde de kist met de dierbare dode aan de rivier toe en de Rhône droeg ze naar de Aliscamps, waar ze bleef ronddrijven tot men ze opnam om de dode in de heilige grond te begraven. Wat al herinneringen uit de Romeinse tijd: het Maison Carrée en de Tour Magne in Nîmes, triomfbogen zoals die te Orange en te St. Remy, ze bewijzen dat we hier op klassieke bodem staan. En hoeveel belangrijke gebeurtenissen hebben er plaats gegrepen en hebben talrijke sporen nagelaten in het gelukkige Provence, sedert de tijd dat de eerste Christenen het land hebben betreden tot de dag waarop de Rhône Napoleon gevangen zag wegvoeren naar het eiland Elba! Van dat lange, roemrijke verleden van Provence, is de dichter vervuld; maar de tijd die hem het meest aantrekt, waarbij hij het liefst blijft stilstaan, is het schitterende tijdperk toen de pausen te Avignon zetelden, van 1307 tot 1377, of als men de tegenpausen Clemens VII en Benedictus XIII medetelt, tot 1424. Dat was een glorierijk tijdperk, toen het Avenio ventosa het middelpunt der Christenheid werd. En Mistral vindt die keus zo kwaad nog niet: geografies is Avignon beter het centrum dan Rome! De stad met zijn 80.000 inwoners, bijna het dubbele van tegenwoordig, was vol vertier; de dichter geeft daarvan een korte, maar levendige beschrijving in Nerto; de kardinalen en andere hoge dignitarissen, die niet in het pauselik paleis konden ondergebracht worden, priesters, kooplieden, klerken en vrouwen vervulden de stad en het aan de andere zijde van de Rhône gelegen Villeneuve met een niet altijd stichtelike drukte! En dat pauselik paleis, al degradeerde de Revolutie het tot kazerne en vernielde al het inwendige schoone, wat spreekt het nog van die afgelegen tijden! Meer gelijkende op een | |||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||
fort dan op de woning van de vertegenwoordiger van de Vredevorst op aarde, heeft het gedurende vijf jaren onder Benedictus XIII weerstand geboden aan de aanvallen der Franse belegeraars. In die tijd toen de pausen in Avignon zetelden, speelt Nerto, dat alleraardigst verhaal, geschreven in paarswijs met elkaar rijmende achtlettergrepige verzen - in de trant van de verhalende poëzie der Middeleeuwen -; in die tijd grijpt ook de handeling plaats van La rèino Jano. De figuur van deze koningin van Napels en Sicilië, gravin van Provence, heeft Mistral steeds aangetrokken. Beschuldigd van medeplichtigheid aan de dood van haar man, André van Hongarije, vaart zij van Napels naar Marseille, de schone Riviera, Nice, Toulon, de Iles d'Or voorbij, welke plaatsen alle door de dichter gekarakteriseerd en bezongen worden. Voor paus Clemens VI verdedigt zij zich en wordt vrijgesproken. Deze Provensaalse opvatting van de sombere geschiedenis verdedigt de schrijver in zijn stuk. Koningin Johanna is een gestalte die nog steeds populair is: alle kastelen in Provence zijn volgens de volksmening haar eigendom geweest, alle paleizen uit de Renaissance-tijd zijn door haar gebouwd, in de omstreken van Aix toont men u nog de Trap van Koningin Johanna. Voor Mistral incarneert ze de geest van die schitterende tijd, toen schoonheid en blijheid heersten, toen Petrarca zijn Laura verheerlikte en van de fontein van Vaucluse zong Chiare fresche e dolci acque..., toen schone dames zich zouden verenigd hebben tot liefdehoven, waar allerlei dikwels heel subtiele kwesties werden beslecht omtrent de hoofse liefde, toen de ruïnen die men tegenwoordig in de Baux en elders ziet kastelen waren waar schitterende hofhoudingen zich verenigden, de tijd ten slotte toen de Provensaalse taal zich nog krachtig tegen de wassende invloed van het Frans verdedigde. O! dit schone land met zijn sonore taal, in die tijd was het Noord-Frankrijk in beschaving verre vooruit! Van de aantrekkingskracht welke die periode op Mistral uitoefende, legt ook getuigenis af het grafmonument dat hij op het stille kerkhof te Maillane heeft doen oprichten en dat de reproductie is van het Pavillon d'Amour van Koningin Johanna, dat men nog op een der schilderachtigste plekjes van de Baux kan zien. In een van zijn gedichten verenigd in li Isclo d'or vinden we eveneens een getuigenis van zijn voorliefde voor Johanna; | |||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||
ik geef het in de door hem zelf vervaardigde Franse vertaling: ‘Les paysannes entendent peu aux vers, et les bourgeoises comprennent de travers. La loi française a tout mis à l'envers: nos marquises, nos impératrices (het gedicht is van 1868!), malgré gelée et temps gris de nos jours à Paris demeurent: et mon âme idolâtre vers Jeanne et Cleopâtre, faute d'autre aliment, erre amoureusement. De naam Cleopâtre is hier, vermoed ik, alleen geplaatst om te rijmen met ‘idolâtre’. De keus ervan is allerongelukkigst. - Wat het werk van Mistral karakteriseert is het feit dat het ontsproten is op echt Provensaalse bodem, te midden van eenvoudige boeren, gevoed door de sappen die het uit die historiese grond kon trekken, beschenen door de krachtige levenwekkende zon die Mistral deed uitroepen Li solèu mi fa canta, de zon doet mij zingen, woorden die zijn levensdevies zijn geworden. Toch zou men zich deerlik vergissen wanneer men al te letterlik opvatte de woorden waarmee de dichter Mireille aan Lamartine opdraagt: Es un rasin de Crau qu'emè touto sa ramo
Te porge un païsan.Ga naar voetnoot1)
Want een boer is Mistral niet, niettegenstaande zijn innig samenleven met de natuur van zijn land. Door de studie van Virgilius en Homerus - hij zegt het zelf - is zijn talent hem openbaar geworden; de lezing van Franse dichters verschafte hem de vorm: acht- of eenlettergrepige versregels en alexandrijnen, welke laatste versmaat hij evenwel minder toepast. Toch behoudt Mistral ook in deze zijn zelfstandigheid: de strofenbouw van Mireille en Calendal is van eigen vinding. En wat de inhoud aangaat deze is geheel Provensaals. Calendal zoowel als le Poème du Rhône zijn daar de bewijzen van. | |||||||||||||||||||
IV.Calendau.Evenals in Mireille, is ook hier de held de mindere in | |||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||
afkomst. Hij is een eenvoudige visser uit Cassis, een dorpje ten Zuidwesten van Marseille aan de Middellandse Zee gelegen, zij behoort tot het eens zo machtige geslacht der heren van de Baux. Ook hier wordt het huwelik tussen de beide jonge lieden belemmerd, evenwel niet door trotse ouders, maar eensdeels door een motief van psychologiese aard, het bewustzijn n.l. van Calendal dat hij zijn Esterelle niet waardig is, anderdeels door een bruut feit: Esterelle is op een onberaden oogenblik gehuwd met een bandietenhoofdman, de graaf de Sévéran, maar op de dag van de bruiloft zelf haar man ontvlucht. Nu woont ze verscholen op de berg Gibal. Dit feit verklaart haar voortdurende weigering, hoewel zij de jonge man toch niet geheel wegstoten kan, daar ook zij liefde voor hem heeft opgevat. De gestalte dezer prinses van de Baux, die telkens vereenzelvigd wordt met de fee Esterelle, is vaag gebleven. Mistral is geen psycholoog, hij weet niet het vrouwelik gemoed te analyseren en met enkele trekjes een persoonlikheid te tekenen. De hoofdpersoon van het gedicht is Calendal. Esterelle is slechts het ideaal dat hij najaagt en waaruit hij de kracht put steeds groter daden te volbrengen; naarmate hij daarin slaagt, wordt zijn liefde reiner, en de graaf de Sévéran zag heel goed in dat hij door het lichaam te doden die liefde niet kan treffen. De ziel moest bezoedeld worden. 't Is een prachtig epies stuk de beschrijving hoe Calendal alleen de steile wanden van de Ventoux bestijgt en daarop één voor één de fiere stammen van het lorkebos nedervelt ‘li mèle tranquilos, li mèle mescladis’. En hoe weet die eenvoudige visser de eendracht te herstellen tussen de gezellen der verschillende ambachten en de eeuwenlange vete te doen vergeten: ‘Telkens als de oorlog het land verwoest had, steden en kastelen had vernietigd, dan kwaamt gij gelijk aan de bijen, en zie de prachtige werken, die bruggen, kastelen en steden, het is alles te danken aan u!’ Steeds hoger stijgt Calendal. Hij zoekt de Graaf de Sévéran te midden van zijn makkers op, en weerstaat de verleiding van weelde en wellust; ontsnapt uit het hol waar men hem ingeworpen had, houdt hij alleen op de Gibal de bende van de graaf de Sévéran terug, die zich meester wil | |||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||
maken van de prinses van de Baux. Woedend laat de graaf het bos in brand steken, maar de inwoners van Cassis snellen te hulp; in zijn voortvarendheid wordt de graaf de Sévéran door een omvallende brandende boom gedood, en als de Cassidiërs de top van de berg bereikt hebben, dan zien ze Calendal en de prinses van de Baux hand in hand staan, schitterend van jeugd, verlicht door de rosse vlammen van het brandende bos!
Er zijn vele rechtmatige kritieken gemaakt op dit gedicht. De inkleding is ten hoogste onwaarschijnlik. Immers gedurende bijna acht van de twaalf zangen, die het gedicht telt, is Calendal aan het woord en vertelt van zijn daden en van zijn liefde tot Esterelle aan de jaloerse graaf de Sévéran die hem maar geduldig aanhoort. De handeling is verder weinig psychologies gemotiveerd. De figuur van de heldin is vaag, die van Calendal zelf stemt in 't geheel niet overeen met die van een eenvoudig visser. Dit alles is juist, maar neemt niet weg dat het gedicht in verschillende passages een hoogte bereikt die men zelden aantreft, en blijk geeft van een poëties weergevingsvermogen dat benijdenswaardig is. Zie Calendal aan het werk op de top van de Ventoux: E zóu! coumenço la bataio.
A grand balans, la destrau taio,
Destressounant lou baus que i'a milo an que dor;
Lou ferre, à grand balans, s'encarno
Dins l'aubre dur que s'esbadarno;
E l'escourrau, pouisoun dis arno,
Enterigo lou ferre e plouro en degout d'or.
Vooruit! de strijd begint. Met forse slagen snijdt de bijl, wakker schuddende de rots uit zijn eeuwenlange slaap. Met forse slagen dringt hij in het vlees van het harde hout dat opensplijt, en de hars, gif voor de wormen, kleeft aan het ijzer en weent druppelen gouds. Vele andere passages zou ik nog kunnen citeren, zoals die waarin Calendal zich vergelijkt met het woud, dat langzaam, onwederstaanbaar gedurende honderden jaren de berg beklimt, om eenmaal op de top de schittering der zon te aanschouwen. | |||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||
Maar wat gloed geeft aan die beschrijvingen en leven aan het gehele gedicht, het is weer, dat Calendal de verpersoonliking is van Provence, van het land dat Mistral zo liefheeft, zo door en door kent, zo goed weet weer te geven. Geen wonder dat Daudet, na de auteur zijn gedicht te hebben horen voordragen, in zijn Lettres de mon Moulin schreef: Ce qu'il y a avant tout dans le poème, c'est la Provence, - la Provence de la mer, la Provence de la montagne, - avec son histoire, ses moeurs, ses légendes, ses paysages, tout un peuple naïf et libre qui a trouvé son grand poète avant de mourir.... | |||||||||||||||||||
Lou pouèmo dou rose.Ook hierin weer die eigenaardige vermenging van werkelikheid en fantasie. Het is een verheerliking van de tijd vóór de stoom de geheele scheepvaart deed veranderen. Wat is baas Apian trots op zijn schepen: de Cabule, de penelle of barque civadière (we zien het, Mistral houdt ervan de juiste techniese term te gebruiken, ja zelfs synoniemen te bezigen), de bateau de carate, de platte sisselande, twee grote savoyardes, en de sapine. Tachtig paarden voert hij mede om de schepen op de terugreis tegen de stroom op te trekken. Wat een bedrijvigheid op de rivier. Allen gaan naar de markt te Beaucaire, waar de zijde van Lyon, het meel van Toulouse, de wijn uit Languedoc, het zout uit Marseille ter markt wordt gebracht en waar men van heinde en ver tot over de zee uit Tunis tezamenstroomt. Men verlaat Condrieu, 44 K.M. ten Zuiden van Lyon, kweekplaats van zijdewormen, men vaart Orange, verscholen achter het geboomte, voorbij, Avignon, door jaloerse Italianen Babylon betiteld, met zijn pauselik paleis en oude stadsmuren, Beaucaire wordt bereikt met de ruïne van zijn kasteel, Beaucaire dat ons doet denken aan het oude verhaal van Aucassin en Nicolette. - De terugreis is moeilik, krachtig is de stroom en heftig waait de Mistral. Daar doet zich een dof geluid hooren: 't is de nieuwe boot, door stoom voortbewogen, waar reeds herhaaldelijk sprake van is geweest. ‘Wijken voor dat nieuwerwetse ding! Dat nooit! De Rhône behoort mij toe!’ En koppig vaart baas Apian verder. De stoomboot raakt ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||
ward in de sleeptouwen, de paarden worden in de rivier getrokken, de boten door de golven meegesleurd, ternauwernood redden Apian en zijn mannen zich het leven. Dit alles wordt door de dichter levendig beschreven; het verhaal is door allerlei typiese toneeltjes opgeluisterd: stevige kooplui die het hof maken aan aardige Venetiaanse zangeressen, die het hunne doen om de rumoerige markt te Beaucaire een jolig aanzien te geven; drink- en vechtpartijen ontbreken niet. Maar door dit realisme heen geweven heeft men weer dat mystieke element: de Rhône verpersoonlikt in de riviergenius, de vooral voor vrouwen gevaarlike Drac: eens had hij een vrouw meegenomen naar de diepte en zeven jaren lang had zij een kind moeten verzorgen, dat hij bij een schone drenkelinge gekregen had. En deze Drac wordt weer vereenzelvigd met de Prins van Oranje die naar het Zuiden gekomen was, hetzij omdat hij met zijn vader onenigheid had gehad, hetzij omdat hij wat meer kleur moest krijgen. Als de prins zich vertoont met de zwanebloem in de hand, dan roept de Anglore dadelik uit: Dat is Drac met de Rhônebloem. Anglore, hagedis, was de bijnaam van een meisje dat op de plaats waar de Ardèche in de Rhône stroomt goudkorreltjes viste. Niettegenstaande de waarschuwing van haar moeder had ze op een warme zomernacht de aantrekkingskracht van de rivier niet kunnen weerstaan, en in het bad de nauwe, weldadige omhelzing van de riviergeest gevoeld. Meermalen daarna was zij teruggekeerd. En nu verscheen hij haar op de boot van baas Apian. Al spotte ook de schipper met haar naïveteit, haar geloof is onwankelbaar. ‘Als ik je eens zei dat je je vergist, dat ik de prins van Oranje ben?’ ‘Dan zou ik zeggen dat je je kunt veranderen in elke gedaante,’ antwoordde het jonge meisje. En Willem van Oranje en de jeugdige Anglore brengen gelukkige ogenblikken in elkaars gezelschap door, al springt de jonge man ook wel eens even over naar de boot, waar de Venetiaanse schonen verlokkend zingen:
Sus moun batèu que lando
Nous raubaren au fres,
Car sieu prince d'Oulando
E noun ai pòu de res.
| |||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||
Op mijn boot die voortschiet, zullen we u meevoeren naar de koelte, want ik ben prins van Holland en ben voor niets bevreesd. In de katastrofe die de boten van Apian vernietigt, vallen beiden in het water en verdrinken: de Drac is naar zijn element teruggekeerd en heeft zijn slachtoffer meegevoerd! | |||||||||||||||||||
V.Mistral is een gelukkig man geweest. Reeds vroeg heeft hij, dank zij Roumanille, zijn roeping duidelik gezien en hij heeft de zeldzame geestkracht gehad die getrouw te blijven, al zal het de jonge man met zijn natuurlike eerzucht en zijn jeugdig bloed wel moeite gekost hebben weerstand te bieden aan de bekoring van Parijs, dat hem tevens een groter afzet aanbood voor de gedichten waarvan hij de scheppingsdrang in zich gevoelde. En die trouw is beloond. Alleen het innig kontakt met zijn land heeft hem in staat gesteld de werken te schrijven die het streven van de Felibrige algemeen bekend hebben gemaakt. En sedert is hij in Maillane gebleven, omringd door de bewondering en de liefde van allen die hem kenden. Hij was het erkende hoofd van de Felibrige, welks leden hij met raad en daad bijstond. Zo schreef hij massa's voorredenen op hun pennevruchten, een werkje waarmede hij zijn laatste levensjaren gevuld heeft, zoals een bekend Romanist, lichtelik overdrijvend, me kort geleden verklaarde! Bij gelegenheid van Mireille's vijftigjarige herdenking hebben er te Arles schitterende feesten plaatsgegrepen ter ere van de Meester; hij heeft het beleefd dat men hem bij zijn leven een standbeeld oprichtte; achttien jonge meisjes, allen Mireille geheten naar de heldin van zijn gedicht, overhandigden hem bloemen en boden haar frisse wangen aan, men heeft prachtige redevoeringen gehouden en Charles-Roux heeft aan al de feestelikheden een magnifiek boekdeel gewijd vol portretten en afbeeldingen. Mistral heeft de ‘Maîtrise’ verkregen van de Jeux Floraux te Toulouse; de Nobelprijs voor de dichtkunst is hem ten deel gevallen, de President van de Republiek is hem te Maillane een bezoek komen brengen, ieder in Provence noemt hem met eerbied. Waarlik, hij is een gelukkig man geweest. | |||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||
En na zijn dood is het met die eerbewijzen niet gedaan. Immers de Petit Marseillais stelt in alle ernst voor een kolossaal medaillon uit te beitelen in de Alpilles, 50 meter hoog, 40 meter breed, en daarop in reusachtig relief de dichter... ‘le feutre en bataille, la moustache, la barbiche et la cravate flottantes’. De hemel moge Mistral en Provence voor zo'n kolossale smakeloosheid bewaren!
Maar heeft hij nu feitelik zijn levensdoel verwezenlikt, altans de verwezenliking nabij gezien? Het antwoord op die vraag zal het volgende trachten te geven. BovenGa naar voetnoot1) heb ik in 't kort ontstaan en doel van de Felibrige uiteengezet. Hij wilde in Provence het volksbewustzijn versterken, de gehechtheid aan taal en zeden doen herleven. Dit streven sluit noodzakelikerwijs een strijd tegen Franse invloed in. En we hebben gezien, hoe Mistral als jongen al verklaard heeft geen ‘monsieur’ te willen worden, hoe hij in Avignon diep gegriefd werd, toen men met zijn patois de gek stak. Met droefheid merkt hij op dat op school die minachting voor zijn moedertaal wordt aangekweekt. En eerste vereiste is dus dat die dwang verdwijnt, en in Provence het Provensaals als voertaal gebruikt wordt. Daardoor komt Mistral in botsing met de sterke centralisatie der Franse republiek. Maar ook de studie van het verleden van Provence deed hem de uniformiserende invloed van het Noorden verafschuwen. Hij droomde van een confederatie tusschen Noord en Zuid, waarbij beide hun zelfstandigheid tot op zekere hoogte zouden bewaren. En al heeft Mistral geen vast program, ja al verklaart hij uitdrukkelik alleen dichter te zijn en zich met politieke kwesties niet in te laten, toch blijkt vooral uit zijn lyriese poëzie en uit verschillende gelegenheidsstukken dat streven ten duidelikste. In het gedicht dat hij in Mei 1870 bij de onthulling van het standbeeld van Jasmin te Agen heeft voorgedragen, spreekt hij zijn instemming uit met de man die verklaard had:
La pichouno patrio es bien abans la grandoGa naar voetnoot2).
| |||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||
Maar hij beperkt zich niet tot het eigenlike Provence, het land dat zich ten Zuiden van de Drome en ten Oosten van de Rhône tot de Middellandse Zee uitstrekt, neen hij zou het gehele Zuiden, het gehele gebied van de langue d'oc weer tot één willen verenigen. Toen hij in 1879 de ‘Maîtrise des Jeux Floraux’ te Toulouse had ontvangen, droeg hij een gedicht voor, waarin het Avignon et Toulouse, dat indertijd de oorlogskreet was, tot vredesleus werd! ‘Houd uw historiese taal in ere, Toulouse! In de taal ligt een mysterie, een oude schat. Al moge de nachtegaal ook elk jaar zich met nieuwe veren bekleden, zijn gezang behoudt hij!’ Met de Katalanen, die een zelfde doel najaagden als hij, heeft hij betrekkingen aangeknoopt, hun dichter Balaguer, die om politieke redenen zijn land had moeten verlaten, werd met de meeste gastvrijheid in Provence ontvangen, in 1868 namen Mistral en andere felibres deel aan de Jochs florals te Barcelona en nog hetzelfde jaar kwamen de Katalaanse broeders dat bezoek beantwoorden. De ode l'Troubaire catalan, Aan de Katalaanse dichters en La Coupo zijn ontstaan tengevolge van die betrekkingen; in 1867 hadden de Katalanen aan de Felibrige een prachtige bokaal ten geschenke gezonden, waarop twee beeldjes, Provence en Katalonië, elkaar een arm gevende. Elk jaar doet deze coupo felibrenco de ronde bij het feestmaal van [de Felibrige, terwijl uit volle borst Mistral's Coupo Santo wordt aangeheven! Maar moge Katalonië hem begrijpelikerwijs in 't biezonder aantrekken, hij gevoelt sterk dat al de volken die de taal van Rome bewaard hebben bij elkaar behoren en in A la race latine bezingt hij ‘het vaderland van de goddelike kunst, de bron van alle gratie en levenslust, het ras der eeuwige jeugd.’ In La Comtesse heeft men vaak separatistiese neigingen gezien, hetgeen te verklaren is door de heftige toon, vooral door het opzweperige refrein: ‘O! als ze me konden verstaan; O, als ze wilden volgen!’ De dichter wil het klooster vernielen, waar de schone gravin door haar boze geesten opgesloten wordt gehouden. Dat onder deze allegorie Provence en Frankrijk wordt verstaan, was al heel duidelik. Maar Mistral zelf heeft ten sterkste een dergelike interpretatie tegengesproken. Zeker, hij wil de zelfstandigheid | |||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||
van Provence verdedigen, maar van afscheiding van het grote vaderland wil hij niets weten. ‘Wij Provensalen, wij behoren lojaal en eerlik tot het grote Frankrijk en gij, Katalanen, erkent gaarne dat gij deel uitmaakt van het grootmoedige Spanje!’ zo verklaart hij, en in de sombere dagen van 1870 heeft hij een ‘Boetpsalm’ gedicht, waarin hij onder erkenning van schuld de Heer aanroept zijn toorn te ontwapenen en erbarmen te hebben over het grote vaderland, want ‘Frankrijk en Provence, ze vormen slechts één geheel’. En in al zijn gedichten toont Mistral dat hij een goed vaderlander is! Had ook niet zijn vader gediend onder Napoleon, de grote zoon van het grote vaderland! Maar toch, het kleine vaderland ligt hem nader aan het hart en daarvoor strijdt hij. Herhalen we onze vraag die we daar straks gesteld hebben: heeft Mistral zijn levensdoel bereikt? Het is nu duidelik dat die vraag ontkennend moet beantwoord worden. Van decentralisatie, nog veel minder van een soort federatie tussen Noord en Zuid is iets gekomen, en niemand denkt in ernst aan de mogelikheid zo iets aan te nemen. Integendeel, de bewoners van het Zuiden zelf beklagen zich niet, ze nemen een levendig aandeel in het politiek en wetenschappelik leven van Frankrijk en vele der beste politici, geleerden en krijgskundigen zijn uit het Zuiden van het land afkomstig. En hoe staat het met de zeden en gewoonten, en met de taal waarop Mistral vooral zijn aandacht had gericht? ‘Voor u schrijf ik, herders en lieden van de mas,’ had Mistral verklaard. Ongelukkigerwijs, de Provensalen mogen de naam van Mistral met eerbied noemen, de dichter lezen doen ze niet, uitgezonderd een kleine kring hartstochtelike bewonderaars van Mistral en zijn streven. De meeste lezers heeft hij gevonden buiten Provence, onder hen die het oorspronkelike niet of slecht verstaan en zich tot het lezen van de door hemzelf bijgevoegde vertaling moeten beperken. Men verklaarde mij op mijn vraag daaromtrent: ‘We hebben weinig tijd om te lezen, de weinige tijd die we hebben, besteden we aan de lectuur van Franse kranten en romannetjes; die zijn gemakkeliker te begrijpen.’ Want, de Provensalen hebben zelf moeite een tekst in hun taal geschreven te volgen; zij zijn nog niet gewend het visuële | |||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||
beeld te vereenzelvigen met de bekende klank. En Mistral is biezonder moeilik, omdat er in zijn werk zoveel techniese uitdrukkingen voorkomen, die alleen aan een meer of min enge kring volkomen bekend zijn. Bovendien heeft hij soms oude woorden weer in ere hersteld, of door afleidingen nieuwe woorden gevormd. Ten slotte is zijn taal in hoofdzaak die van St. Remy en Maillane, en wijkt dus weer af van dialecten uit andere streken van Provence, terwijl die geheel onverstaanbaar wordt voor een Gascogner en hoewel in mindere mate, ook voor een bewoner van Languedoc. Zelfs liederen - en is er krachtiger propagandamiddel? - zelfs liederen als Magali ma tant amado zijn niet algemeen bekend; een schone Provensaalse verklaarde me het eens in de opera gehoord te hebben: zijzelf gaf de voorkeur aan Franse liederen. En zij kwam van een gehuchtje bij St. Remy! De invloed van het onderwijs doet zich meer en meer gevoelen. Men heeft me verklaard dat het Frans de laatste 30 jaren veel vorderingen gemaakt heeft. Zeker, in een dorpje als Maillane, ver van de grote verkeerscentra, moge iedereen Provensaalss preken tot zelfs in de gemeenteraad; in de steden, kleine zowel als grote, verliest het terrein. Op straat hoort men de kinderen vaak Frans onder elkaar spreken. In het Museon Arlatén, gewijd aan de roem van Provence, beweerde de vrouw, die ons in nationaal kostuum de zalen doorleidde, dat ze geregeld patois sprak, maar een ogenblik daarna richtte zij zich in 't Frans tot haar dochtertje, en toen ik haar woning voorbijkwam, hoorde ik binnen alweder Frans spreken. Een dame uit St.-André, een stadje in het departement Gard, kende zelfs geen patois, al verstond zij het wel enigszins. Ik wil niet beweren dat het Provensaals op het punt is uit te sterven. Als spreektaal zal het zich nog lang op het land, in de dorpen en zelfs in de kleine steden handhaven, maar het is duidelik dat alle pogingen van Mistral en de zijnen niet hebben kunnen weerhouden dat het Frans zich uitbreidde. Het Frans is de taal der administratie en der school, van kranten, lezing en preek - er zijn vele protestanten in het Zuiden, - van het theater en ook van de letterkunde en de partikuliore korrespondentie. Tekenend is dat zelfs de felibres aan elkaar in het Frans schrijven! Het is dus onmogelik dat | |||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||
men zou kunnen komen, zoals het ideaal van Mistral was, tot een soort federatie tussen Noord en Zuid, met elk zijn eigen taal. Het is onmogelik, omdat een gemeenschappelike taal van het Zuiden eenvoudig niet bestaat en Mistral zelfs niet geslaagd is die te scheppen, of zijn dialekt, dat van Maillane, als algemeen gangbaar te doen aannemen. Bovendien, al heeft hij zelf weerstand kunnen bieden aan de aantrekkingskracht van Parijs, andere grote schrijvers, zoals Dumas en Daudet, de vriend van Mistral, zijn naar de hoofdstad getrokken en hebben de Franse letterkunde met hun werken verrijkt. En vele kunstenaars en politici hebben hun voorbeeld gevolgd. Neen, het Provensaals, zo goed als de patois gesproken in Languedoc en Gascogne, al behoort het ook tot een andere Romaanse taal, staat nu prakties tot het Frans vrijwel in dezelfde verhouding als de verschillende dialekten van de langue d'oïl. Men moge het betreuren dat een taal met zulk een schoon verleden, die ook nu nog in staat is meesterwerken als Mireille en Calendal voort te brengen, bestemd is te verdwijnen, men moge mannen als Mistral bewonderen en hun overtuiging eerbiedigen; men moet tegelijkertijd erkennen, dat het niet mogelik is de gestadige voortgang van het Frans tegen te gaan en dat de taal van Isle-de-France bestemd is zijn overwinningen, voor meer dan zeven eeuwen begonnen, voort te zetten. Trouwens, het schijnt me toe dat men tegenwoordig bezig is de waarde van de taal te overschatten. ‘Een volk dat zijn taal verliest, is zijn karakter kwijt,’ wordt wel beweerd. Toch vertonen de Fransen nog heden ten dage dezelfde eigenschappen als die welke Caesar in de Galliërs van vóór Christus geboorte ontdekte; en Daudet, al schrijft hij ook in het Frans, is toch een echte zoon van Provence gebleven. Als het Frans de algemene taal in Provence is geworden, dan zal de niet te verwoesten levenskracht van het Provensaalse volk zich toch staande weten te houden en zijn eigenaardige stempel drukken op het Frans: door aksent, door de keuze der woorden, door de vlugheid van het debiet zal het tot op zekere hoogte weder een eigen taal van Provence worden.
Leiden. K. Sneijders De Vogel. |
|