De Gids. Jaargang 79(1915)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 574] [p. 574] Verzen. Lansier. Het licht is zoo traag en de ochtend zoo rood. Hoe schoon is het leven, geliefde, hoe droef de dood. Wanneer ik weerom kom en gij zijt mijn, - Hoe schoon zal de stonde, geliefde, der liefde zijn. Waar is er wel een die het einde voorspel'? De vrede is de hemel, geliefde, de krijg is de hel. Hoe schoon is het leven, hoe droef de dood... Zoo grijs is de dag, geliefde, en de morgen zoo rood. [pagina 575] [p. 575] Nu blazen de blazers het ijzren geweld. De storm! de sporen! - Geliefde! - de lansen geveld! De vanen waaien, de wind is luid... U klagen 't de klokken, geliefde, - verloren bruid. [pagina 576] [p. 576] Huzarenrit. Ten dood gewijd, ten dood beschreven, Jagen zij uit op het bloeiende leven. Den dood voor het voorhoofd, den dood in het zael, Zes duizend strijders ijzer en staal. De zege in het hart, de macht in hun moed, De moed in hun oogen, de dood in hun bloed. De zege in hun wezen, de zielen in brand, De glorie voor oogen, de dood in hun hand. Wat zal de buit zijn, wat is de prijs: ‘Pour le mérite’ of het ijzeren kruis? Kransen van eikenloof, rozen bloedrood, Bloesemend leven of bloedige dood. [pagina 577] [p. 577] De dood is hun koning, hij is hun heer. Kort is het leven, eeuwig de eer. Hij is hun keizer en generaal: Zes duizend strijders ijzer en staal. Voort in den wind met een vloek en een lach; De dood voor hen uit met vliegende vlag. De zege in hun wezen, de zielen in brand, De glorie voor oogen, de dood in hun hand. De dood in hun zadel, de dood voor hen aan, Op leven en sterven: Baan! [pagina 578] [p. 578] In de loopgraaf. Zij graven gerangschikt in lange rij; Zij graven geluidloos zij aan zij. De nacht begunstigt het trage werk En houdt ze in zijn schuts, dat de dag het niet merk'. Zij graven gestadig zonder een woord. Hun zweet stolt paarlen; zij graven voort. Reeds was 't een bedding; het werd een gang. Zij graven koortsachtig, stonden lang. Nu is het een gracht, een diepe vaart, Als de eerste van hen den ochtend ontwaart. De dag staat grauw in de grauwe lucht. Zij zijn in de diepte der loopgraaf gevlucht. Nog graven zij dieper, zonder geluid, Als groeven zij 't hart der aarde uit. Het merg van den grond is niet mak, niet mul, Maar de aarde is zoo moederlijk goed en gul. Zij neemt ze aan haar boezem, zij fluistert ze in 't oor: ‘Hij sterft niet, die 't leven met eere verloor’. En de strijd vangt aan met het dagbegin: Zij groeven zich in hun graven in. Felix Rutten. Vorige Volgende