was het eerst aan het eind der middeneeuwen. Maar dit verweer tegen den toenemenden handel teekent dezen handel als aanwezig en is niet bij machte geweest hem teniet te doen.
Toch is de nederlandsche schrijver van oordeel, dat men de tegenstelling tusschen het economisch leven der middeneeuwen en dat van den lateren en den tegenwoordigen tijd als gesloten stad-huishouding tegenover staat- en wereldhuishouding niet behoeft te laten varen. Want de warenlijst van het middeneeuwsch handelsverkeer is véél korter dan die van het huidige en ook was de omvang van den handel in die artikelen, waarin dan wèl tusschensteedsch verkeer bestond, betrekkelijk onaanzienlijk. En zoo mogen inderdaad nog de zelfgenoegzaamheid der stedelijke huishoudingen en de directe ruil ‘als wezenlijke karaktertrekken van het economische leven der middeleeuwsche stad beschouwd worden. Bücher heeft deze kenmerken buitenmatig overdreven voorgesteld zoodat het portret bijkans caricatuur werd. Nochtans zal het zijn groote verdienste blijven deze karaktertrekken te hebben ontdekt’.
Ziehier, grootendeels met zijn eigen woorden, de belangrijke slotsom waartoe dr. Van Dillen bij zijn onderzoek in en buiten Nederland geraakte.
Een tweede deel is toegezegd, waarin een onderzoek naar een andere tegenstelling tusschen het economische leven der middeneeuwen en dat van den lateren tijd zal worden ingesteld: naar die tusschen voortbrenging-voor-behoeftenbevrediging en voortbrenging-voor-ruil. Wat wellicht scherper geteekend ware met de voortbrenging voor onmiddellijke tegenover die voor middellijke behoeftenbevrediging; niemand immers brengt voort uit zuiver pleizier in ruilen, maar om door den ruil de middelen ter bevrediging van eigen behoeften te erlangen.
Bouwstoffen voor dit tweede bevat reeds het eerste deel: in wat het mededeelt over den groothandel.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat de slotsom, waartoe het tweede deel zal komen, in zooverre op die van het eerste gelijken zal, dat van de volstrektheid der tegenstelling wat zal afgaan en het min of meer vage besluit zal hebben te zijn, dat in de middeneeuwen in sterker mate dan later voor onmiddellijke behoeftenbevrediging werd voortgebracht. En ook: dat de middeneeuwen, in dit zoo min als in ander opzicht, één afgesloten tijdperk vormen.
Een zekere vaagheid in het stellen der verkregen uitkomsten is dan eisch van wetenschappelijke voorzichtigheid. Doch zij moet niet verder gaan dan noodig is. En althans op één punt had in dit eerste deel grootere scherpte kunnen zijn betracht, te weten