De Gids. Jaargang 79
(1915)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| ||||
‘Vermomde oorlog’.II.
| ||||
[pagina 348]
| ||||
vriendelijk kunnen kijken en waaruit de storm te voorschijn kan laaien, en met het machtige onderstel van het gelaat dat niet los wil laten wat het eenmaal heeft gevat, en waarop het recht heeft. Mijn recht! zoo is het woord van dien oudsten, eersten James. Als hij na zijn klimmen op de ladder der fortuin is beland in de schuldgevangenis, ontdekt hij dat gevangenschap voor schuld gaat tegen de Magna Charta, en hij weet het zoover te brengen dat hij de zaak voor het Hof bepleit. James Stephen, de tweede, zijn zoon, de auteur, later, van ‘War in disguise’, een jongen van twaalf jaar, stond naast zijn vader voor het gerecht, gretig met zijn gezicht volgend de heftig overtuigde woorden van den pleiter. ‘'t Is jammer,’ zoo sprak de rechter zijn vonnis uit, ‘en het doet me erg leed, maar de gevangene moet naar de gevangenis terug.’ Een uit het publiek kwam naar den jongen met zijn verstandige oogen toe en drukte hem vijf shilling in de hand. Medelijden met den knaap die zijn vader in de gijzeling volgde! James Stephen, de oude, de kampioen voor de vrijheid der schuldenaars, was daar de held. De zoon ontving er voor een deel zijn opvoeding; de moeder kwam er op bezoek en maakte muziek voor de gevangenisgasten. Het is een onderwerp voor Dickens of liever voor den grover gespierden Dickens der 18de eeuw, voor Fielding of Smollett. De oude Stephen kreeg na een niet al te lang verblijf zijn vrijheid weer. Hij werd zaakwaarnemer van ongelukkige cliënten en kleine zaken. Armoedig, weinig eervol bestaan! een schrijven van pamfletten, een rondgaan in kroegen, een praten, rooken, drinken met slachtoffers van de wet; - een sterven - zijn vrouw was al eenige jaren eerder bezweken - insolvent (1779).
De opvoeding van James Stephen, de auteur van ‘War in disguise’, is dus te hooi en te gras geweest. De eerste maal dat ik hem voor me zie, is, op zijn twaalfde jaar, daar in het Hof naast zijn vader - het jaar 1770 -, dan een twintigtal jaren later kom ik hem tegen in het dagboek van Wilberforce, in het jaar 1789, het jaar van aanstaande hervormingen, van emancipatie der katholieken, van uitbreiding | ||||
[pagina 349]
| ||||
van kiesrecht, ook van afschaffing van slavenhandel die aanstaande - schijnt:
De goede Wilberforce stond op met de slavenkwestie en ging er mee naar bed; zelfs 's nachts liet ze hem niet los, ze vervolgde hem in zijn droomen. Ik kan mij hen voorstellen, James Stephen en Wilberforce, tegenover elkander gezeten in de ontbijtkamer van het aanzienlijke huis. Stephen, pas uit West-Indië, voor een korten verloftijd, naar Engeland teruggekeerd, vertellende van zijn ervaring, met oogen gloeiend van wraak in het gebruinde gelaat, de massieve mond heftig aandringend, - misschien het verhaal gevend van zijn praktische kennismaking met de afschuwelijkheid van het slavernijstelsel, toen hij, te Barbadoes geland, op een enkele, blijkbaar valsche getuigenis twee negers hoorde veroordeelen om levend te worden verbrand. ‘Kinderen werden gemarteld van 6 of 7 jaar,’ zeide Stephen; ‘maar ik heb ten minste kunnen zorgen dat de onmensch een boete kreeg. Zelf heb ik nooit slaven willen houden; mijn bedienden moesten vrije menschen zijn.’ - Wilberforce, aan de andere zijde, met het innemende gezicht, de zilveren stem, de volmaakte manieren van den man in goeden stand geboren, en vooral met een hartelijkheid uit zuivere bron, door een hooger besef dan het nut van dagelijkschen omgang gedragen. Hij had zijn wereldschen tijd gehad, en voor zijn opvoeding was niet altoos nauwlettend gezorgd, maar een ingeboren rechtschapenheid had hem het pad van deugd en deugdelijkheid spoedig doen terugvinden. Er was behoefte aan reinheid bij hem, en een zuiver geweten noopte de wereld om zich heen ook rein te zien; de schande van slavernij moest verwijderd. Het was een eerste bijeenkomst van de beide mannen, die bestemd waren als broeders tot het einde toe samen te werken.
Hoe was het leven van James Stephen geweest, sinds hij op zijn twintigste of een-en-twintigste jaar (hij is van 1758) zijn vader had verloren? | ||||
[pagina 350]
| ||||
Hij had hier en daar - in de praktijk en als behoeftig student in het voorvaderlijk Aberdeen - wat rechtskennis en ondervinding van wetten opgedaan; een enthousiast voor de nieuwe ideeën van verlichting en vrijheid die bij den opstand der Amerikaansche kolonies, omstreeks 1780, zich in de wereld begonnen te verspreiden. Nu vatte hij de bezigheid van zijn vader op als zaakwaarnemer, zocht de gezelschappen die hem bekend konden maken en klanten konden doen werven, sprak in vergaderingen over hervorming der maatschappij en afschaffing van slavenhandel, dacht er aan naar Amerika te gaan en onder Washington te dienen, werd reporter van de Parlementszittingen en verbeuzelde zijn leven zonder vooruit te komen, met het gevoel dat hij al lager zonk en in het verkeer met slechte menschen al slechter en slechter gewoonten aannam. Ook was hij heel arm. Soms stond hij voor absoluut gebrek. Wat hield hem op? Zijn hardnekkig besef van het recht, - die drang waaraan zijn vader had gehoorzaamd; zijn wil om iets te beteekenen; - maar ook zijn liefde. Zijn moeder was zijn ideaal geweest. Wanneer men het leven van de beroemde, minder beroemde en gewone mannen der 18de eeuw in Engeland wil kennen en de levensbeschrijvingen leest waaraan vooral Engeland zoo buitengewoon rijk is, welk een schat ontdekt men dan van innig vrome vrouwen en moeders, vol zelfvergetelheid en zelfopoffering en vol talenten, vol werklust tevens! Denk eens om het gezin van de Wesleys, van John Wesley, den stichter van het Methodisme, moeder en zusters. Waarlijk, de vrouwen, nederig en toch zelfbewust, de eene wat harder van nerf, de andere wat liefelijker van toon, ze dragen en steunen al wat edel en gedegen is van de achttiende eeuw - in Engeland. Toen zijn moeder stierf - hoe zonnig en flink waren de dagen geweest als James Stephen, de oude, in de volle kracht van zijn leven haar hand verwierf! - bij den dood van zijn moeder in verdriet en vereenzaming, dacht haar zoon, die haar lief had, het leven te moeten verlaten. Het had zijn licht voor hem verloren. Maar het leven was er toch voor, om licht in zich te hebben... | ||||
[pagina 351]
| ||||
Ik heb u gezegd, het was een hartstochtelijk geslacht.
James Stephen had meer liefden. In het onderzoek van zijn levensgang dat hij, oud geworden, begon op te stellen, staat deze bekentenis: ‘Men heeft mij verzekerd dat geen man twee vrouwen tegelijk kan liefhebben; maar ik weet aan mijzelf dat dit niet waar is.’ In de donkerste periode van zijn armoede, ondanks al wat er vernederends, misschien verworpens was in zijn levensweg - want het Londen van zijn dagen was een nest vol ondeugd - hield hij vast aan de gedachte van een huishouden met het meisje dat hij als jongen liefhad en vereerde. Het was de zuster van een beter door het lot bedeelden vriend. Helaas voor hem, de vriend die hem thuis voorsprak, had zelf een geliefde, en James Stephen verried die vriendschap, door ook de liefde van dat meisje te winnen. De eene was verstandig, de andere trok aan, en de vriend was edelmoedig. Ik moet nog eens herhalen, - men vindt hier het onderwerp voor een roman. Stephen stond perplex tegenover het leven. In zijn beste neigingen sloop de zonde binnen. Hij kon van geen van beiden laten, en hij moest tot de ervaring komen dat zonde is wat men niet laten kan. Het leven echter dat zoo ingenieus lagen weet te leggen, en dat knoopen onlosbaar weet te maken, is dan toch weer zoo verstandig om op eens en bijna zonder ommezien den weg te effenen en de moeilijkheid door te snijden. Een oom in West-Indië stierf; een broeder van James, daar gevestigd en de erfgenaam van zijn oom, zond geld over voor de studie. Daarmeê kon hij zich voor de balie bekwamen met het doel om later in West-Indië een winstgevende praktijk waar te nemen, en hij kreeg een opening om zijn lot te verbeteren en te regelen. Hij maakte er van gebruik, hardnekkig. Met zijn eerste liefde, de verstandige vrouw, gehuwd vertrok hij naar Barbadoes, - de andere, de aantrekkelijke en mooie, bleef niet lang verlaten zitten. Tout est bien... Maar James Stephen had den ernst van het leven gevoeld; in zijn uitredding zag hij een bedoeling, en hij begreep de | ||||
[pagina 352]
| ||||
noodzakelijkheid van tucht. De eerste ervaring van het vrome leven, zooals het beter deel der 18e eeuw het verstond, en zooals de goede bisschop Butler het geleerd heeft in zijn Overeenkomst van den natuurlijken en geopenbaarden godsdienst met de inrichting en den gang der natuur, die eerste ervaring waarbij het leven een school blijkt te zijn, en de kindsheid zich moet oefenen voor de jeugd, de jeugd voor den mannelijken leeftijd, die had hij aan den lijve ondervonden. Een bestaan schonk hem zijn advocatenwerkzaamheid, een ruim bestaan zelfs bij het groote handelsverkeer, toen, in West-Indië, maar geen vrijheid in dat slavenland om zijn overtuiging uit te spreken. Noch zijn vrouw, noch hij konden tegen het klimaat. Hebben wij hem in 1789 aan huis bij Wilberforce ontmoet, gedurende een tijdelijk verblijf in Engeland, het jaar 1794 zag hem definitief terug in zijn geboorteland, niet langer afhankelijk, voorzien van een betrekking bij het Prijzengerechtshof. Dat scheen een rustig goed eind. | ||||
Omgeving.Alsof hij rust kon hebben. Zijn hartstochtelijke aard woelde in hem. Hij had verdriet en iedere slag raakte hem tot in de grondvesten. Zijn vrouw stierf. Hij was ten diepste terneêrgeslagen. Wilberforce zocht hem op, liet hem niet los, gaf hem troost; hij noodigde hem bij zich, bood hem zijn vriendschap aan. Die menschen, de menschen van zijn kring, waren broederlijk gezind. Zij vormden, door den aard van hun geloof, een geestelijke gemeenschap. Toch, ieder behield zijn zelfstandigheid. James Stephen, in den kring opgenomen, had er zijn bepaalde plaats, zijn toon van spreken, zijn rol, - de rol van den maner. De hartstocht die hem vervulde maakte hem tot profeet. Hij had zijn woord te zeggen. Want de laatste jaren der eeuw leverden moeilijkheden genoeg op voor de negervrienden. Ook over de ideeën wierp de helle Revolutiebrand in de | ||||
[pagina 353]
| ||||
naburige streken een rooden gloed. Revolutie - maar dat was een ergernis voor het geweten der vromen, al was er menigeen zijn weg begonnen met het hangen aan gedachten van vrijheid en gelijkheid. Wat was er al niet onder de leus van bevrijding gebeurd op de West-Indische eilanden? Wie kon dan zulk voorbeeld volgen? Deed men niet beter te wachten tot gunstiger tijden? Tegenover zulke gedachten rees toorn in de stem van den man van overtuiging.
Dan stond hij tegenover Wilberforce, een aanspoorder en een aangrijper, waar het de zaak gold van het recht, en zooals zijn vrienden hem hebben gekend - ‘in toorn verschrikkelijkGa naar voetnoot1)’ - zooals zij hem ook hebben verdragen en gewaardeerd? Want Wilberforce - hij noteert in zijn dagboek verscheiden malen gedurende dezen tijd: ‘Dined tête-à-tête with Pitt - he very open, and fair, and patriotic -’ ging het verwijt niet uit den weg; hij nam de aanmerking van zijn vriend aan naar haar bedoeling, hij hardde zich voor den strijd en schonk Pharao-Pitt niet meer dan hem toekwam, - en hij gaf zijn zuster (om zoo te zeggen, want ik weet niet of zij zich liet geven) aan James Stephen ten huwelijk. Dat was de vrouw, weduwe evenals hij weduwnaar was, die bij hem behoorde. Met haar verwierf hij zijn stand in de maatschappij, en een moeder en opvoedster voor zijn kinderen, - zij liet hen van hun zesde jaar af in de ‘Overeenkomst’ van den goeden bisschop Butler lezen en richtte hun gedachten omhoog. De flinke vrouw, brandende van ijver voor het heil van den medemensch, met haar heele persoonlijkheid opgaand in haar werk, misschien geen liefelijke, maar zeker een meêsleepende verschijning. Haar minachting voor het uiterlijk van de wereld blonk door haar afgedragen kleêren heen; | ||||
[pagina 354]
| ||||
al haar geld was voor de armen. ‘Nu moèt ge toch een nieuwen rok koopen, Mrs. Stephen,’ zeide een van haar vrienden en scheurde het ding van onder tot boven. Bedaard bracht zij de stukken weer bijeen en hulde haar nederigheid in het samengevoegde kleed.
In het huis waar zij voorzat, aan haar zijde, begon James Stephen zijn brochures te schrijven over West-Indië en den slavenhandel. Men hoort er den klank in van zijn boetpredikaties tegenover Wilberforce; Engelands ondergang is zeker, zoo het niet tijdig nog den onteerenden slavenhandel keert. Het was ten dage van den vrede van Amiens, - de oorlogspauze scheen ruimte te geven voor plannen van menschlievendheid, - ten dage ook van de negerrepubliek in San Domingo onder Toussaint Louverture die den schrik der blanken ten toppunt voerde. Nog eens raadplegen wij Wilberforce's dagboek: 20 Maart 1802. - ‘Gedineerd aan huis bij Stephen. Gesprek over den toestand van West-Indië en de leiding te geven aan de afschaffing hier in ons land. Tijding van de aankomst eener Fransche vloot, door Buonaparte naar de West gezonden. Niet toegelaten op bevel van Toussaint. Bericht van algemeenen moord der blanken in Guadeloupe. Iedereen is op de hand van Buonaparte en wenscht zijn wapenen succes over Toussaint's leger, het eenige middel om een Rijk van negers in de West te ontgaan. Stephen's meening is het tegenovergestelde; in 't groot en in 't algemeen heeft hij gelijk.’Ga naar voetnoot1) Hij laat niet los van zijn idee, James Stephen, gelijk men ziet, evenmin als Mrs. Stephen van het hare. 2 April 1802 treffen we dan in het dagboek een nota over de verschijning van het eerste pamflet.
Naar het oorspronkelijk plan moest ‘War in disguise’ ook behooren tot die reeks geschriften tegen den slavenhandel, | ||||
[pagina 355]
| ||||
al wordt hij er maar even vermeld.Ga naar voetnoot1) Want slaven waren een van de kostbaarste vrachten die naar de West werden vervoerd in ruil voor de tropische producten, en het was zaak dien handel, voor zoover door neutralen gedreven, onder contrôle te brengen. Ook ging het tegen de groote huizen in Liverpool die belang hadden bij den Amerikaanschen handel en die de ladingen van negers uit Afrika brachten naar de Antillen, een afgrijzen voor iederen vromen menschenvriend. Maar definitief wordt dit alles in het boek, zooals het tot stand is gekomen, op den achtergrond gehouden, en de heele opzet, wat ook de eerste bedoeling mag zijn geweest, is van een werk dat spreekt uit den drang en den nood van den tijd. Verbiedt Stephen's open aard ons ook niet naar verborgenheden te zoeken? Neen, wat hij wil zeggen, zegt hij duidelijk genoeg; tegenover den vijand wiens macht ligt aan de andere zijde van het Kanaal, wil hij Engelands krachten dicht bijeenzamelen, en de atmosfeer van alle twijfelachtige bestanddeelen zuiverend, wil hij den slag scherp en volledig op Buonaparte doen neerdalen. Wegwijzend de hypocrisie van onderkruipers verlangt hij dat Engeland, èn op het gebied van den handel èn op het gebied van den krijg, in oorlogstijd er voor uit zal komen meester te wezen op zee, moge de ander dan aanspraak maken heer te zijn op het land - wat nog valt te bezien. De scherpe regels van James Stephen's boek komen voort uit het geloof aan de zedelijke bestemming van Engeland en zoeken die overtuiging te vestigen in het algemeen. Het is een stroom van gevoel, breeder dan de meening van enkele personen. | ||||
Hervorming en geloof.De achttiende eeuw schijnt rationalistisch, zoolang men haar waarneemt aan de oppervlakte, in de hoogere, wereldsche kringen. Werkelijk is er in onderstrooming een diepe behoefte aan godsdienst. Behoefte aan godsdienst? - laat mij het liever noemen, | ||||
[pagina 356]
| ||||
een behoefte aan vernieuwing van het geloof. Het is, in een tijd van nationalen wasdom, een teeken van groei. Men wil de geestelijke sfeer waarin de wereld ademhaalt en leeft -, de sfeer van ideeën die een band en een symbool van gemeenschap zijn voor de menschheid, - in zich opnemen en tot de zijne maken, en men wil dat de ideeën tot een innerlijke kracht worden, en opbruisen als een bron van energie: in staat om een nieuwe wereld van den geest te scheppen, - ja van gemeenschap in den geest. Zoo is het. De goede bisschop Butler met zijn ‘Overeenkomst’ van natuur en godsdienst, als hij aantoont hoe aan de natuurlijke lusten van den mensch door zijn natuurlijken bouw wordt voldaan, en evenzoo door zijn geestelijken bouw de geestelijke eischen worden vervuld, - hij heeft door zijn trouw natuurlijk inzicht meegewerkt aan de geestelijke taak. Maar de bezieling, het geniale contact van leven gaat van John Wesley uit. Wesley, de stichter van het methodisme, de hervormer, de voorganger in de godsdienstige hervorming van Engeland. Hij, wien zijn gedachten geen rust lieten totdat hij zijn intieme bevrediging had gevonden, - zoodra hij het innig vertrouwen op zijn geloof als een vast bezit had verworven, met welk een rustigen gloed, welk een vurigen ernst maakt hij zich op om zijn verzekerdheid mee te deelen aan de menschen! Men spreekt wel van veldtochten en marschen en gevechten op marsch en hervatting van den tocht na het gevecht, - welke marschen zijn dan wel te vergelijken met den gang van Wesley als hij Engeland door zijn ijver wil vervoeren en gedurende een halve eeuw in zijn arbeid voortgaat. Vijftig jaar lang trok hij door Engeland van plaats tot plaats, predikend vier, vijfmaal op één dag in drie of vier verschillende plaatsen, in 't open veld, in de straten der fabrieksstad, van een heuvel, achter de lessenaar van een vergaderlokaal; op reis nooit opgehouden door storm of sneeuw of onbegaanbare paden, vroolijk gemoed tegenover spot en haat en vervolging, met overleg zijn weg kiezend en bepalend als een veldheer; een vast doel voor oogen, het hart onbedwongen, de geest gerust; tot allen sprekend de heilsboodschap van Christus' komst op aarde. ‘Hij was gewond voor onze overtredingen.’ - ‘Ik wil uw tekort- | ||||
[pagina 357]
| ||||
komingen heelen,’ zegt de Heer. ‘Ik wil u vrijuit liefhebben.’Ga naar voetnoot1) Het is het evangelie van de open lucht, den open weg en het open hart. De elementen werkten mede aan een nieuwe geestelijke atmosfeer voor Engeland.
Toch was de invloed van Wesley, bij zijn dood, niet zoover doorgedrongen in het land, als men van zijn heroïek pogen zou hebben verwacht. Altijd verzet er zich een kracht tegen het ongewone, nog meer dan tegen het buitengewone. De vrije schenking van het heil aan de zondige menschheid verwekte wat ijverzucht, wat ergernis. ‘Spreek niet zoo, in 's Hemels naam,’ viel een predikantGa naar voetnoot2) een van Wesley's medestanders in de rede, omdat hij zijn woorden te verzoenend vond, ‘Vlei de menschen toch niet. Het meerendeel gaat Helwaarts met open oogen.’ Met andere woorden: spreek hun meer in 't geweten! Het zedelijk motief is dan vooropgesteld door de hervorming, uit Wesley's streven voortgesproten. Binnen de zedelijke kracht van het Evangelie beperkte men zich. ‘Evangelischen,’ zoo noemde men zich in tegenstelling tot de ‘sacerdotalen,’ die aan de uiterlijke kerkorde hechtten.
Twee dingen - was het niet Kant die het heeft gezegd? - kunnen ons den verheven indruk geven van Gods tegenwoordigheid: het gezicht van den sterrenhemel en de stem van ons geweten. Engeland, tegen het eind van de achttiende eeuw, heeft van de verlevendiging van het geloof de innerlijke stem verkozen; het heeft uitsluitend in zelfbeproeving naar die stem willen luisteren. De eeuwige sterren daarentegen, die genadig hun weldoende macht over Wesley's gangen straalden, daar hebben de menschen, geloof ik, te weinig op uitgekeken. Met hun verheffen van het zedelijk bewustzijn in het gevolg der herleving van den godsdienst, verrichtten de ‘Evan- | ||||
[pagina 358]
| ||||
gelischen’ toch een beteekenisvollen arbeid. In de historiën van de Engelsche kerk (het Methodisme valt daar grootendeels buiten) moet men van hen lezen hoe krachtig en degelijk hij door hen is opgenomen en voortgezet in Noord en Zuid, Oost en West van het land. Het is een opwekking en een voorbeeld, een opoffering en een aanpakken aan alle kanten. Dat Engeland dat in egoïsme dreigde te verdrogen, - hoe hebben de opkomende elementen der samenleving, de grondvesters der moderne burgermaatschappij, het door hun actief Christelijk levensideaal een hervorming ten goede doen ondergaan. Was zij ruim genoeg. Het uitzicht op de sterren aan het uitspansel ontbrak.
Nu Engeland door zijn krachtsinspanning dong naar de rol van een wereldmogendheid in de wereld, erkennen wij hier en daar, en overal, de sporen van een groei naar die bestemming van macht, stoffelijk en geestelijk. Het streven is er om los te komen uit de omwikkeling van oude misbruiken; ja er is meer, men gevoelt den plicht om op te staan en zich te verheffen tegen de verwaarloozing van het leven. De hand roert zich en het hart spreekt.
Het liefdewerk der Evangelischen. Zij hebben zich de opvoeding aangetrokken, zij hebben den Bijbel verspreid, de inwendige zending bevorderd, vereenigingen gesticht tot verbetering der zeden, voor de Zondagsrust en Zondagsheiliging in haar strengste gedaante gewaakt, voor opheffing der armoede hun geld en hun tijd gegeven, tucht en reinheid ingevoerd, en allerlei vragen willen oplossen, allerlei leuzen opgenomen die Engeland in waarheid zouden maken tot een Christelijk land. Alleen wat eng getrokken zijn de grenzen van hun werk. Maar mag men aarzelen of zij de Engelschen wel geheel tot Christenen hebben geschapen of konden herscheppen, zij hebben in allen geval het Christendom gemaakt tot iets echt Engelsch. Wat de krachtigste dam is geweest tegen de propaganda der revolutionaire ideeën, is het werk gedaan op eigen grond door de Evangelischen. Was het wel geheel een voordeel? | ||||
[pagina 359]
| ||||
De ruimte van het Europeesch gedachtenleven kwam in de knel van het sectarisch bedrijf. | ||||
Clapham secte.Want lag er nog iets grooters en algemeeners in hun arbeid, hij droeg toch een sterk sprekend merk van een kleine gemeente van personen. De meeste van die mannen, - ik bedoel hier de tijdgenooten van James Stephen, - zijn door een individueele ondervinding tot het evangelische Christendom aangetreden. Zij hebben hun strijd bestaan; er is een datum waarop zij een nieuw leven en een nieuwen zin voor het leven hebben ontvangen; daarvóór ligt bij hen de makkelijk glijdende weg naar het verderf, daarnà het harde, heerlijke pad tot het behoud. Wilberforce kent het oogenblik in het jaar 1785 toen de scheiding daar was tusschen het zorgeloos bestaan met zijn helder schijnende toekomst en den hoogeren plicht met zijn verbod van glans in een wereld die open lag voor zijn schitterende en bekorende gaven. Herinnert hij zich niet voortdurend de dagen van dat jaar, toen hem de vroege morgen al verzonken zag in de lectuur van Butler en Pascal; zijn angst dat hij de genade zoo lang heeft moeten missen, zijn bekentenis geschreven aan den boezemvriend William Pitt, en Pitt's briefGa naar voetnoot1) en morgenbezoek, en de geestelijke scheiding der beide vrienden. ‘Waarlijk, niets wat ik ooit heb gelezen in de berichten van anderen, ging boven wat ik toen heb gevoeld.’Ga naar voetnoot2). Naast Wilberforce, Zachary Macaulay, - de vader van Engelands grooten geschiedschrijver, - met James Stephen de krachtigste hulp voor hun vriend in het werk der slavenbevrijding...
Maar laat ons liever ons best doen den kring van Wilberforce bijeen te zien in het triomf jaar 1807, het jaar der | ||||
[pagina 360]
| ||||
afschaffing van den slavenhandel. En het valt ons niet moeilijk de menschen bij elkaar te krijgen, want zij bewoonden, in goede buurschap, een buitenwijk van Londen, ‘Clapham common’, zooals het heet. Hun naam komt daarvan, dat is hun parochie, in alle mogelijke beteekenissen van het woord. Daar had Wilberforce zijn villa met haar uitgestrekte park, en daar stond het royale verblijf van Henry Thornton, den vertegenwoordiger van een van Londen's groote firma's, invloedrijk lid van het Parlement. William Pitt had de teekening gemaakt voor de groote ovale zaal van Thornton's woning; over het grasperk dat naar de openslaande glazen deuren leidde, stroomden de menschen er heen, die raad kwamen vragen of raad hadden meê te deelen, of die verlangend waren naar vereeniging. Want Henry Thornton, met zijn vriend Babington, was het geweten van dien kring van menschen, die het geweten wilde zijn van Engeland. Hem was de opdracht gegeven van de geestelijke boekhouding der gemeente. Evenals hij zijn wereldsch vermogen had georderd, klaar en stipt, - een deel van zijn jaarlijksch inkomen voor zijn gezin, het overige voor anderen,Ga naar voetnoot1) - zoo gedroeg hij zich ook als de bezorger en regelaar van het zedelijk bezit dergenen, die hem aan 't hart gingen. Geen fout ontging zijn oog, geen vergoelijking gold voor zijn juisten blik, en men moest voor zijn oordeel bukken, omdat zijn vriendelijke kalmte, zijn volstrekte rechtvaardigheid er alle bitterheid aan had ontnomen. Hij was de rechter. En drukte hij dan dikwijls door zijn gewicht de gemeenschap, die zwaarte werd verlicht door de beweeglijkheid van Wilberforce. Het gezicht van den slavenbevrijder, als we hem dien naam mogen geven, (want hem komt waarlijk niet alleen die eer toe) was nooit in rust. Evenmin had hij zijn gebaren en woorden in bedwang. Wanneer hij als buurman in den namiddag een bezoek komt brengen aan Henry Thornton, dan zien wij hem, midden | ||||
[pagina 361]
| ||||
tusschen zijn stoet van volgelingen - de kinderen en de groote hond voorop - onder het breedvertakte, dichtgelooverde geboomte, al gesticuleerend aanhuppelen, met zijn stok, dien hij als een Mozesstaf zwaait, zijn argumenten onderstrepend en aandringend, zijn zilveren stem hoog opklinkend, lachend... en op eens stilhoudend wanneer een vleug van ernstige gedachten onder het licht bewogen oppervlak zijn ziel in de diepten beroert: want evenals de anderen heeft hij zijn strenge tucht en huishouding van overpeinzingen, en een machtig gevoel in de geestelijke oefening van het morgenuur beaamd en bemeesterd breekt soms heen door de afleidende bezigheid van den dag en houdt hem staande...
Waar hebben zij het over, Wilberforce en de zijnen, in dezen laten nazomer met zijn plechtige tinten? - Zoeken zij naar een rechtvaardiging voor het geweld der regeering tegen het hulpelooze, geen erg vermoedende Denemarken, dat zijn hoofdstad heeft zien bombardeeren en zijn vloot heeft zien weggevoerd? Willen zij dat heftige krijgswerk, opgelegd aan een onzijdigen staat verdedigen met de wet van den nood die Engeland noopt om Buonaparte voor te zijn, en die het dwingt in zijn plaats zich de schepen toe te eigenen van een zwakke mogendheid? - Maar alle geweld keuren zij af; toch zal de Regeering haar reden hebben gehad, en zij zal haar gedrag kunnen verdedigen, - daaraan willen zij niet twijfelen. Maar dan weer: al bestond die reden, - wanneer een hunner het besluit tot de geheime expeditie had moeten nemen, zou hij er toe zijn overgegaan? - Zoo was de vraag die men aan zijn geweten moest stellen, en welk antwoord gaf Wilberforce daarop?Ga naar voetnoot1) O, die keurige onderzoekers van hun geweten, welk een moeite hebben zij om een keus te doen in de dingen der praktijk van het leven! Een partijman staat eerder met zijn antwoord klaar.
De Evangelischen vormden geen partij. Hun rijk was wel | ||||
[pagina 362]
| ||||
in de wereld - want ze stonden niet onstevig op de aarde, - maar het was toch niet van de wereld. Vraagt men naar den grond van hun gedachten en hun pogen, zij kunnen zich het leven niet anders voorstellen dan als een beproeving met het oog op een naderende uitkomst. De oorlog tegen Frankrijk was op den duur voor hen geworden een teeken der verwarring, voorafgaand aan de vernieuwing der wereld door den wederopbouw der zuivere kerk. Zij gevoelden zich als de getrouwen reikhalzend naar de verschijning van Christus in Zijn gemeente. Wat beteekende het aardsche voor hen anders dan een opleiding? Telkens houdt dan het bruisende levensgevoel, de krachtige werkelijkheid van dien grooten tijd, een intocht te midden van hun hooge stemmingen. Het gansche bestaan werd dan als ieder van hun eigen levens voor hen in tweeën gedeeld, - hier hemel! - hier aarde! - en het was toch weer één door den flinken zinnelijk zedelijken band van de levenspraktijk. Vroomheid en maatschappelijke eischen, ze bouwden samen hun burgerlijke beschaving op: natuurlijks en geestelijks, door plicht tot een geheel gevlochten... | ||||
Het jaar 1807 en zijn gevolgen.Ik heb u binnengeleid in James Stephen's kring, maar nu wordt het tijd hem uit die wereld te voorschijn te halen, want hij is reeds onder andere menschen gekomen, op het staatstooneel. Zijn boek van den ‘Vermomden Oorlog’ heeft hem daar gebracht. Al was William Pitt kort na de verschijning gestorven en had een vredelievend ministerie hem opgevolgd, het geschrift had zijn werking niet gemist, en ook die den vrede wenschten waren voortgegaan op den weg der scherpe maatregelen. Thans, een jaar na Pitt's dood, 1807, hadden de vredeswenschen voor goed hun einde gevonden, en de oude partij van Pitt was weder aan 't bewind met, als hoofden, de keur uit zijn politieke school, Perceval, de onverzettelijke die meer waard was dan hij scheen, en Canning, de onvatbare, die meer scheen dan hij waard was, - maar hij scheen zeer, de schitterende. Het waren geen sterke mannen; desniettemin, het jaar 1807 is het jaar der krasse besluiten. | ||||
[pagina 363]
| ||||
De tijd was er immers naar. De Keizer, na de onderwerping van Pruisen, en na de harde les den Czar bij Friedland toegediend, had vrede en vriendschap met Rusland gesloten; zij beiden, sinds den zomer van 1807, heerschten voortaan in Europa: de zee mocht dan aan Engeland behooren, maar het land was van hen: van kust tot kust schreed hun gezag voort, de Oostzeekust kon hen niet ontgaan, de kust van de Middellandsche zee zou hun in handen vallen, op Spanje en Portugal hield de Keizer het oog. Alleen het onvruchtbare element mocht voor Engeland overblijven om met zijn schepen te doorploegen.
Het teeken van Engelands zeemacht, - dat was het tal van vreemde vaartuigen, Amerikaansche, Deensche, in de Theems opgebracht, die af moesten wachten het oordeel van het Hof van Beroep in Londen. Canning kon heel vriendelijk zijn tegenover gezant of zaakgelastigde die voor zijn landgenooten kwam reclameeren, - in zijn hart, met zijn luchtige opvatting van de dingen, ging hij hoog uit boven zulke quaesties van contrabande; - maar toen de kring, om Engeland getrokken, zich verengde, werd de toon van zijn stem schriller en meer beleedigend, als kon hij niet begrijpen dat de kleine neutralen zelf niet voelden, hoe zij, met hun ondergeschikte belangen, zich op moesten offeren voor het heil van de groote. - ‘Zulke onbeduidende en telkens terugkomende bezwaren!’ heette het dan voornaam. ‘Wanneer zouden dergelijke onbezonnenheden toch ophouden?’Ga naar voetnoot1) De taal was ver van vleiend, de daad die volgde, geheim en plotseling, was vernietigend. Om te verhinderen dat de vloot van Denemarken den vijand in handen zou vallen, werd in stilte een expeditie uitgerust, overmachtig als duldde ze geen tegenspraak, die de uitlevering der Deensche krijgs- | ||||
[pagina 364]
| ||||
schepen zou eischen en desnoods met geweld van de regeering in Kopenhagen zou afdwingen. Jackson, gewoon om kortaf te onderhandelen, vertrok als gezant. Het vervolg van de rasse handeling is bekend; de schrik en de onwil der Deensche regeering, de landing op Seeland, het bombardement der hoofdstad, de wegvoering der vloot: - daden misschien onnoodig; meer voortkomend uit een politiek van dadelijk effect dan van kalm overleg; diep tergend insnijdend in het nationale leven van Europa. Ter zelfder tijd ongeveer beschoot in het gezicht der Amerikaansche kust het Engelsche oorlogschip, The Leopard, een fregat der Vereenigde Staten, enterde, en ontnam het vier matrozen, geprest voor den Engelschen scheepsdienst. Hiér en daár was de hooge, zware hand meester.
Het valt niet te ontkennen dat die scherpe middelen verband houden met de besluiten op het eind van het jaar 1807, in November, tegen den neutralen handel getroffen, die bij uitstek ‘the Orders in Council’ worden genoemd. Een zedelijk verband, - het spreekt van zelf, - maar ook een direct chronologisch verband, want in den zomer van 1807, gelijk met den aanval op Denemarken, werden de voorbereidende stappen reeds genomen.Ga naar voetnoot1)
Wanneer wij de goede gemeente van Clapham reeds verdeeld vonden in haar meening omtrent Canning's handelwijs, en ook kunnen begrijpen dat zij den geweldigen inval op het dek van Amerikaansche schepen niet goedkeurde, hoe zullen wij ons voorstellen dat zij het eens was met den onverbiddelijkheidsweg tegenover onzijdige mogendheden ingeslagen - nu bijna nog alleen de Vereenigde Staten - die hun middel van bestaan wenschten te behouden Henry Thornton had eenmaal een aanzienlijk deel van zijn vermogen opgeofferd om een schuld van anderen te delgen, hij verlangde geen voorspoed, ten koste van zijn naaste. Zoo dreef hij zijn zaak, zoo verstond hij ook de zaak van het land. Hij verklaarde zich tegen. Wilberforce weifelde; hij voelde zich ingeklemd tusschen het ‘geweten’ van Thornton | ||||
[pagina 365]
| ||||
en de heftige overtuiging van James Stephen, zijn zwager, hij begon met de quaestie der neutralen te bestudeeren, alsof het zijn heil gold, - en kwam niet verder.... Was het ook wel een vraag door vóor en tegen te beslissen? James Stephen met zijn profetenpassie en zijn procureursgeest zag de opgaaf in 't groot. Ik zeg niet: als staatsman. Hij was geen staatsman, hij was een enthousiast. Hij wist, wanneer de tijd daar was, zou de Voorzienigheid Buonaparte uit de wereld wegroepen en het zou zijn alsof hij er niet was geweest; de bestemming der aarde zou worden vervuld. Maar dat was geen reden om de kracht niet bijeen te houden. Engeland moest fier staan in den strijd en open oorlog voeren, het moest gereed zijn. Een man als Stephen kon het recht der onzijdigen niet inzien. Hij bleef hen beschouwen als vallende binnen den Regel van den oorlog van 1756,- kooplieden die van den krijgstoestand van anderen wilden profiteeren, om zich van een handel meester te maken welke hun in vredestijd niet toekwam. Daarvoor had hij geen mededoogen: zij mochten den risico lijden van hun wandaad.
Het departement van financiën, de eigen taak van William Pitt, werd in het ministerie van 1807 vervuld door Perceval, den rugsteun der partij. Met zijn gewoon gezicht en zijn gedrukte houding maakte Perceval - de zoon van Lord Egmont - den indruk van een burgeradvocaat die van zijn beroep leefde. Inderdaad had hij voorheen dat vak ter hand genomen, en zeker wel een voorliefde voor een geregeld bestaan, eenvoudig man als hij was, - zonder tot de strenge vromen te hehooren, plichtmatig, zedelijk en kerksch. Met hem - hij was een intieme bekende van Wilberforce - kon James Stephen handelen; toen er sprake was van een definitieve ordening der vaart is het Stephen geweest die den scherpen vorm heeft gegeven aan de koninklijke besluiten.Ga naar voetnoot1) Bij die Orders in Council - ik mag er wel aan herinneren - waren alle havens van Frankrijk en zijn verbondenen, en | ||||
[pagina 366]
| ||||
iedere plaats waar de Britsche vlag werd geweerd, onderworpen verklaard aan de bepalingen, die gelden voor een blokkade in den strengsten zin, en was de handel van neutrale schepen naar de geblokkeerde havens alleen toegelaten, wanneer zij, na een recht voor hun lading te hebben betaald, uit een Engelsche haven waren vertrokken, en daarheen waren weergekeerd voordat zij naar hun eigen land teruggingen. (Orders in Council van 11 en 18 November 1807). ‘Het was letterlijk, voor zoover de Vereenigde Staten betrof, een herstel van de oude koloniale regeling met het doel van vermeerdering der inkomsten van Engeland als entrepôt van handel tusschen Amerika en Europa. ‘De Orders in Council,’ zeide John Quincy Adams in een openbaar schrijven, ‘wanneer wij ons er aan onderwierpen, zouden ons hebben verlaagd tot den stand van kolonisten’. (Mahan.)
Wat Adams schreef, ja, dat lag toch wel eenigzins in de bedoeling van den man achter de schermen. James Stephen, die in zijn jongelingsjaren dienst had willen nemen onder de scharen van George Washington, erkende thans de heiligheid van den band tusschen moederland en koloniën. En voor vijandig verzet van Amerika was hij niet bevreesd: de Staten daar ginds die handel dreven, hadden daarvoor te veel schepen op zee, die gekaapt konden worden, en de landstaten zouden geen geld over hebben om belasting op te brengen voor den oorlog.Ga naar voetnoot1) Het zou bij woorden blijven. Maar Amerika nam dadelijk zijn maatregelen, het legde een embargo op de schepen in de havens en belette daardoor hun uitzeilen, terwijl het later overging tot een verbod van uitvoer. Het was geen oorlog, het was toch niet langer vrede.
Canning voelde zich niet gerust. Hij wist dat de oppositie in het Parlement het hem lastig zou maken om de expeditie naar Kopenhagen; een aanstoot meer, zooals een dreigende breuk met Amerika, terwijl men te dragen had aan den krijg tegen half Europa en den Keizer, dat was een gevaar. James Stephen, wanneer hij met Perceval sprak, wilde niets daar- | ||||
[pagina 367]
| ||||
van inzien.Ga naar voetnoot1) De minister bood hem toen een plaats in het Parlement aan (1808). Hij zou het daar voor den maatregel en voor het ministerie kunnen opnemen. Was het niet een waagstuk voor den vijftigjarige, die zichzelf zijn opleiding op avontuur had moeten geven, om in een nieuwe omgeving voor den dag te komen; - waar hij moèst slagen, wilde hij niet belachlijk zijn? Hij zelf had de eer nooit gezocht, en hij zocht haar ook thans niet. Maar hij had zijn overtuiging. Hij nam aan.
In 1808 en 1809 kwamen expeditie naar Kopenhagen en Orders in Council op het parlementaire slagveld. ‘Wat bedoelt Engeland met zijn tocht naar Denemarken?’ vroeg bruusk op last van zijn meester de Russische minister aan den Britschen gezant te St. Petersburg. ‘Selfpreservation’, was het lakonieke antwoord, en geen syllabe meerGa naar voetnoot2). Dat éene woord in een heele omhaal van woorden, voorgedragen met de overreding van een vroolijk overstelpenden redeneertrant, was de verdediging van Canning tegenover den aanval in het Parlement, - ik vergat daarbij zijn stekendste wapen, het vriendelijk sarcasme, dat diep bleef haken, de gevaarlijkste gewoonte van den man in wien de Ier nog levendig was en de staatsman nog niet geheel geboren. Maar er waren nog wel mannen in het Parlement in deze nadagen zijner grootheid, die Canning stonden. - ‘Is dit nu een staal van onze nieuwe moraliteit!’ vroeg hem de redenaar der oppositie, ‘en is het uw plan Buonaparte met zijn eigen wapen te gaan bestrijden? Of moet dit gunstig voor ons stemmen dat wij neutraal gebied gaan schenden? Van politiek werd gesproken, maar politiek sluit toch het recht niet uit, of er moest van nood sprake zijn. En hier was het principe der handeling: vrees, niet overleg of vooruitzicht om een dadelijk gevaar te trotseeren, maar alleen | ||||
[pagina 368]
| ||||
de waarschijnlijkheid dat iets een volgend seizoen in ons nadeel zou kunnen zijn. Moesten wij daarvoor den haat van Europa gaande maken en ons zelf met schande beladen? De naam van ons land is meer voorzorg waard. Wat zal men van ons denken, wanneer men de monumenten ziet van onze verwoesting, - de ruïnes der publieke gebouwen, de overblijfsels van die heerlijke kerk (Onze lieve Vrouwenkerk), den trots der hoofdstad - een aangrijpende bouwval. Laat een Deensche patriot zijn geld besteden, niet om haar weer op te bouwen, maar om de ruïne in stand te houden als een herinnering aan het afgrijzen voor onze wandaad. Voordeel! de waarde van ons voordeel zal gauw genoeg verdwenen zijn!’Ga naar voetnoot1)
De aanval tegen de Orders in Council was heftiger nog - en aanhoudend gedurende jaren. De organen der Whigs, Daily Chronicle en Edinburgh Review brachten hun artikelen, een wichtige stem uit den handel deed zich hoorenGa naar voetnoot2), en telkens kwam het verzet en de waarschuwing der beide Huizen van het Parlement. ‘Waarom,’ zoo werd aan het ministerie verweten, ‘hield men zich niet rustig tegenover de decreten van Buonaparte? Laat hij op het papier Engeland onder blokkade stellen, - zijn heele bedreiging is niet meer waard dan het vod waarop ze is geschreven. Hij kon evengoed de maan geblokkeerd verklaren... ‘En noemt men de eigen besluiten soms een verweer! - van een vergelding kan toch alleen worden gesproken met betrekking tot den persoon die het kwaad heeft verricht. Maar in dit geval zijn het de Amerikanen die de vergelding treft. Hoe konden zij een maatregel dulden, nu zij onafhankelijk waren, die zij zelfs niet zouden hebben verdragen, toen zij nog een kolonie waren’... ‘Maar men kent den oorsprong van deze besluiten, - het ministerie heeft zich laten verleiden; - ik zou nooit op zulk een glibberigen en gevaarlijken weg de hulp hebben aange- | ||||
[pagina 369]
| ||||
nomen van een vernuftigen theoreticus, al is hij nog zoo'n knap advocaat en zoo'n vriendelijke man’...Ga naar voetnoot1) Daartegenover viel als verdediging, als uitdaging, het trotsche woord: ‘Laat Europa dan voelen dat een zeemogendheid minder afhangt van Europa, dan het vasteland van de zeemacht’.Ga naar voetnoot2)
En wat van James Stephen zelf ter verdediging van zijn Orders in Council? Wij hebben het getuigenis van BroughamGa naar voetnoot3) - het mag als onbevooroordeeld worden aangenomen - dat Stephen met al de flinke eigenschappen van lichaam en geest die hem tot een invloedrijk spreker bestemden, toch nooit de bezwaren van zijn late komst in een kring waar hij niet thuis behoorde, heeft kunnen overwinnen en uitwisschen. Hij was zich niet meester in de vreemde vergadering, en meegesleept door zijn onderwerp en zijn passie, wist hij noch zijn woorden in te houden, noch zijn argumenten altoos even duidelijk te schikken. Maar hij had gewicht door zijn overtuiging. Zoo hooren wij hem in het Huis der Gemeenten. ‘Dit is in den grond het verschil met onze tegenstanders. Zij denken dat een veilige vrede met Frankrijk mogelijk is; ik zou wel willen dat zij ons toonden hoe in den tegenwoordigen toestand van Frankrijk en Europa en met de middelen van binnenlandsche verdediging waarover wij beschikken, de veiligheid van ons land vereenigbaar is met den staat van zaken dien zij gelieven te noemen: vrede. Ik hoor geen voorstel van hen om onze bevolking in 't algemeen onder de wapens te roepen, of het aantal van onze krijgsmacht te vergrooten. En zij zien er niet tegen op om de zee voor Frankrijk te openen; om aan een mogendheid, op onze vernietiging uit, een mogendheid welke de gansche kust van den Oceaan bezit, van Noordkaap tot aan de straat van Gibraltar, met bijna iedere haven van Middellandsche en Baltische zee, het gebruik te geven van haar geheele handelsvermogen en het middel om haar marine te herstellen. Begrijpen zij | ||||
[pagina 370]
| ||||
dan niet dat ons overwicht ter zee voor ons behoud noodzakelijk is, en dat iets op te geven van onzen vreemden handel zou zijn de ondergang van onze scheepsmacht. ‘Moet dat de prijs zijn voor een verzoening met Amerika?’Ga naar voetnoot1) Men hoort den klank van Nelson's stem in Stephen's woorden. | ||||
Het eind der orders in council.Maar wij dienen naar een besluit te komen. Ik weet nauwlijks hoe tot een kort bestek samen te vatten de opeenhooping der gebeurtenissen: in Engeland, op het vasteland van Europa, in Amerika, krijgsvoorvallen en binnenlandsche aangelegenheden en de intieme momenten van het hart. Voor ons die den afloop kennen van het Keizerlijk schitteravontuur is het gemakkelijk den adem vrij te houden, wanneer wij de herinnering van de jaren 1809-'13 herleven; nijpend zijn ze toch zeker geweest bij het doorleven, en niet het minst voor Engeland, als vooreerst de zon van den Keizer nog voortging te stijgen in haar grootheid. Daar, bij Engelands bestuur, was in buitenlandsche ondernemingen weinig overleg en weinig geluk. Het Spaansche schiereiland maakte misschien een uitzondering, maar het heeft lang geduurd, voordat Engeland zelf aan het succes van Wellington's wapenen in Spanje geloofde - ja, tot 1812; - toen eerst is men hem gaan steunen zooals het moest. Inmiddels waren het zware lasten, uitputting en schaarschte, handelscrisis en financieele storingen, onrust en opstanden, of zoo geen opstand dan toch beroering en beweging uit gebrek en nood - in dat Engeland dat bestemd was om te triomfeeren. Niet genoeg: daarbij kwam het vreemde onheil der krankzinnigheid van den Koning, en de zwakheid der regeering van een Prins-Regent zonder aanzien, met een ministerie zonder eenheid. Perceval, die toch een rugsteun was gebleken, werd plotseling in het begin van 1812 het slachtoffer van de woede van een gek in de voorhal van het Parlementshuis. James Stephen had daar een oogenblik | ||||
[pagina 371]
| ||||
van te voren met hem staan spreken; verbeeld u dat hem het noodlottig pistoolschot had getroffen! (Iedereen, geloof ik, heeft toen voor zich het schrikbeeld opgesteld wat er gebeurd zou zijn, wanneer hij juist...!Ga naar voetnoot1)
Arme Perceval! hij had moeite genoeg gehad om zijn gezag op te houden tegenover het Parlement en ministerieele collega's als markies Wellesley, den broeder van Arthur Wellesley, oud onder-koning van Indië, en Canning, wiens hart meer trok naar den glans van den oosterschen potentaat, dan naar de doffe zekerheid van den burgerlijken pleitbezorger; maar onder alle moeite was Perceval een goed vriend gebleven voor James Stephen en in beginsel was er geen wijken geweest van de politiek der Orders in Council. Toch - de groote politiek had wijzigingen gebracht in de manier waarop de handel aan de neutralen werd toegestaan: Sinds 1809 werd meer en meer het stelsel der licentbrieven voor de verboden vaart toegepast, en dat gaf aanleiding tot misbruiken en valschheden in geschrifteGa naar voetnoot2), voor Stephen, met zijn natuur recht door zee, een gruwel. Het treden in het staatsmansbedrijf loonde de moeite niet. Hoe lauw toonde zich de regeering in de groote zaak van den slavenhandel! ‘Ik voel soms als Paulus,’ klaagde hij; ‘ik doe dit ding niet uit lust maar uit noodzaak. Een last is me opgelegd.... Het schijnt alles mooi en geleidelijk te gaan, de beste beloften, - en in werkelijkheid wordt er niets gedaan.’ Maar dan pakt hij zich toch aan: ‘Ik moet rechtvaardig zijn, ik heb niet met Perceval gesproken, en 't is ook niet waar dat niets gedaan is. Indien het even gemakkelijk ging goed te doen, als het pleizierig is, wanneer men eenmaal | ||||
[pagina 372]
| ||||
zijn doel heeft bereikt, waar zou de verdienste in bestaan?’Ga naar voetnoot1) Zoo hooren wij even de stem van den teleurgestelde in de wichtige jaren verloopen tusschen 1809 en '12.
1809 en 1812 zijn twee beteekenisvolle jaren in den gang dezer oorlogsgeschiedenis. Engeland, zonder zijn vat in de Middellandsche Zee op Sicilië en Malta los te laten, klampte zich in het Zuiden en het Noorden aan het continent van Europa: in het Spaansche schiereiland, en aan de kust van de Noordzee (expeditie naar Walcheren, plannen van expedities naar Noord-Duitschland). De Keizer daartegenover verdubbelde zijn pogen, hij breidde het gebied van zijn Rijk uit om de zeegrens zoover mogelijk onder het beheer te brengen van zijn douane, en hij gaf al strenger geboden, hij vaardigde zijn legers naar Spanje af en hij hield zijn bondgenoot en broeder Czar Alexander aan zijn plicht; hij wilde heel Europa vast snoeren in zijn stelsel, en hij deed zijn best Amerika te prikkelen tot tegenstand en strijd. Zou het hem gelukken zijn vijand uitteputten? De kans was er dat Engeland zijn greep van het vasteland zou moeten opgeven en in zijn rug den aanval van Amerika kreeg, een verarmd, verhongerd, verdeeld Engeland, alleen, onder een zwak bestuur, in open oorlog - waarlijk niet in vermomden krijg - tegenover de geheele wereld.
Ook de Vereenigde Staten doorleefden een tijdperk van groei. Maar misschien geeft deze uitdrukking mijn bedoeling niet goed weer. Laat ik het zoo zeggen: Van den kant van Engeland gezien waren het kwesties van handel en vaart die de beide verwante volken tegen elkander opzetten; men gunde den Amerikanen, als neutralen, alleen den handel door bemiddeling van Engeland,Ga naar voetnoot2) en zulk gedrag kòn de oude anti-Engelsche partij in de Vereenigde Staten tot tegen- | ||||
[pagina 373]
| ||||
weer nopen.Ga naar voetnoot1) Maar er was een nieuw geslacht opgekomen daar in het Westen met eigen inzichten en idealen. In tegenstelling met Engeland. Vijf en twintig jaar bijna hadden de Staten thans onder hun constitutie geleefd; er was een gevoel van samenhang gekomen en een begrip dat men iets nieuws voorstelde in de wereld. Een scheiding moest er zijn van het oude Europa met zijn verdeeldheid en zijn bloedige twisten. Niet als een ding om te beslechten door een verbod van uitvoer en een embargo zagen de jongeren het geschil aan met Engeland, maar als een gelegenheid om Engelsch Amerika tot een geheel te maken en Canada in te lijven: Amerika voor de Amerikanen. En het waren niet de handeldrijvende Staten van het Noorden waar deze meening het overwicht had, maar de midden- en zuidelijke Staten, met hun vurige koppen, mannen als Calhoun van Zuid-Carolina en Clay van Kentucky, vol van geestdrift en godsdienstig-zedelijken drang.Ga naar voetnoot2). In Engeland maakte men er zich geen voorstelling van. Men kwam daar langzamerhand tot het idee van een volksopstand in Spanje, en van een mogelijke nationale beweging in Duitschland, maar inderdaad onderscheidde men nog niet, van zijn insulair standpunt, de nieuwe machten, aanwezig in de wereldgeschiedenis.
Ja, tegen het eind van den grooten oorlog kreeg de macht die in de historie werkzaam is, een nieuw aanzien. De Keizer, die al wat zijn rijk en wat zijn bondgenooten hem voor middelen konden schenken bijeen taste als voorbereiding voor zijn tocht tegen Rusland - het Rusland met zijn wuften Czar Alexander die het niet langer voor zijn plicht wilde aanzien om de welvaart van zijn rijk op te offeren aan de doorvoering van Buonaparte's continentale stelsel, - de Keizer | ||||
[pagina 374]
| ||||
die met zijn honderdduizenden gereed stond om Rusland te overstroomen, en zijn honderdduizend achterliet in Spanje, de Keizer die het Zuiden vasthield en in een schittering van glorie naar het Noorden optrok om Engeland, den vijand achter zijn rug, den waren vijand, te kunnen treffen, is hij niet als een kracht boven menschelijke proportie door het lot gedreven tot het bereiken van een bovenmenschelijk doel, - of tot het vervullen van een bestemming die zijn ondergang is? En daartegenover een nieuwe genius van nationaal gevoel. (Hebben zij zoo'n vreemd voorgevoel gehad, de vromen, toen zij in Buonaparte's fortuin den voorbode zagen van triomf eener andere macht?) Vergelijk de schaal waarop thans, in 1812, de gebeurtenissen zijn getransponeerd met den betrekkelijken eenvoud der verhoudingen van de jaren 1804 en '05. Toen het verlangen van den Keizer naar de ontmoeting zijner vloot met die van de Engelschen, en zijn hoop op vrijheid van het Kanaal voor enkele uren - et l'Angleterre a vécu; in 1812, voor hetzelfde doel, om Engeland niet langer te laten leven, het in beroering brengen van een geheele wereld.
En wederom, evenals in 1804 en '05, was het Alexander I die thans aan Engeland het voorstel deed om gezamenlijk ‘den krijg op te vatten voor de onafhankelijkheid der volken, den laatsten die nog mogelijk was,’ en die daarvoor vroeg met denzelfden aandrang waarmee hij zich eertijds in de zaken van het Engelsche ministerie had gemengd, om den markies Wellesley de leiding van het bestuur te geven (April 1812).Ga naar voetnoot1) Niet zoo heel grif ging Engeland in op de verlangens van den Czar. Het koesterde zijn wantrouwen.Ga naar voetnoot2) Maar het was ontegenzeggelijk: een ministerie met Wellesley aan het hoofd, terwijl zijn broeder Arthur het leger in Spanje aan- | ||||
[pagina 375]
| ||||
voerde, scheen de beste waarborg te geven van kracht in de uitvoering van een groot plan. In dien tijd werd Perceval getroffen door het pistoolschot van den krankzinnige (11 Mei 1812). De Prins Regent verleende opdracht tot vorming van een nieuw ministerie aan Markies Wellesley. Het is hem niet gelukt. Hij was een vreemde in Engeland sinds zijn terugkomst uit Indië. Daar had hij geheerscht als een vorst over vorsten, hij had machtige rijken ten onder gebracht, en hij had een naam verworven in de historie. Hoe kon hij tevreden zijn met het gewone leven, den gewonen invloed, de gewone eer - goedkoop, altoos bestreden, nooit geheel erkend! Zie voor u dien man met zijn gaven en zijn trots, zinnelijk, theatraal, en gevoelig tot aan den uitersten graad van zenuwachtigheid toe, - romantisch in éen woord. Hij wìlde indruk maken, direct, door zijn persoon. Het is hem gebeurd dat hij een redevoering zou houden, dat men van zijn voornemen afwist en hem op zijn plaats zag verschijnen in het Hoogerhuis gereed en als onder de wapenen, maar dat men hem niet hoorde: de overmaat van zijn verlangen naar effect bracht hem, uit vrees, tot zwijgen. - ‘In wat voor stijl heeft Wellesley gesproken?’ vroeg iemand, nieuwsgierig iets over de rede te vernemen aan Eldon. ‘In den stijl van Tacitus’ (hij heeft niets gezegd), was het antwoord van den saturnischen rechtsman.Ga naar voetnoot1) Zoo was de staatsman dien Engeland tot zijn beschikking had. De rest was niets dan klein geld van William Pitt. Toen Wellesley zijn poging om een ministerie bijeen te krijgen moest opgeven, besloot de Prins-Regent voorloopig het oude, afgedane ministerie Perceval aan te houden, thans onthoofd, zonder Perceval; voorloopig kreeg Lord Liverpool de leiding; - het voorloopige heeft vijftien jaren geduurd. Het jaar 1812 vond Engeland met bestuurders zonder gezag; maar er was een Wellington in Spanje.
Het ministerie Liverpool heeft de Orders in Council begraven. | ||||
[pagina 376]
| ||||
Telkens hernieuwde de oppositie haar aanval tegen die besluiten. Ook in het begin van 1812. De nood was in het land hoog gestegen:Ga naar voetnoot1) de invoer nam af, de graanprijzen rezen, katoen werd niet meer aangebracht. Sloot Engeland de anderen van het verkeer uit, zij op hun beurt lieten Engeland alleen; de industrie verminderde, en in het Noorden heerschte groote ontevredenheid; nu dreigde tevens de oorlog van den kant van Amerika. Het was de schuld van de Orders in Council. James Stephen, de geestelijke vader, verdedigde in het Parlement zijn kind met klem en klauw. Hij hield vol dat het gebrek bestond ondanks de besluiten en niet in hun gevolg. Maar er kwamen verwijten, die niet door redeneeringen waren af te weren: waar bleef bij al het gekonkel en gesmokkel, door de maatregelen der regeering uitgelokt, de zedelijkheid waarop zoo'n roem werd gedragen?Ga naar voetnoot2) - Dan de vijandschap van Amerika? Maar op dit punt stond Stephen onwrikbaar. ‘Als men om Amerika tot vriend te houden het eenige middel uit de hand moest geven, waardoor men den oorlog tegen Buonoparte kon voortzetten, vraag dan niet om zijn toestemming.’Ga naar voetnoot3) Perceval had nog de leiding der zaken tijdens dezen grooten redestrijd in het Huis der Gemeenten (Maart 1812), hij zocht naar een overgang zonder James Stephen voor het hoofd te stooten;Ga naar voetnoot4) na Perceval's dood (Mei 1812) veranderden de omstandigheden: op het gebied der Oostzee zou Engeland bondgenooten vinden in Zweden en Rusland, en voor krachtigen steun van Wellington's leger in Spanje behoefde men den vrijen aanvoer van levensmiddelen uit Amerika. Wat moest het ministerie doen, nu het van plan was het verbond met Rusland te aanvaarden? Het maakte van een schijngrond gebruik om aan de Vereenigde Staten de opheffing der Orders in Council toe te staan zonder zijn eigen eer op te geven (Juni 1812). | ||||
[pagina 377]
| ||||
‘Stephen voelde zich boven beschrijving gegriefd,’ lezen wij in Wilberforces journaal. ‘Hij wilde uit het Parlement - bleef er in op mijn raad.’
Te laat voor Engelands toegeven; juist hadden de Vereenigde Staten den oorlogstoestand afgekondigd,Ga naar voetnoot1) en de krijg begon parallel met het laatste bedrijf van den grooten oorlog in Europa, den Russischen veldtocht, om in 1814 met een vrede te eindigen die niets besliste en niets veranderde: een teleurstelling voor de Vereenigde Staten met hun verlangen naar Canada als buit, een afgeschreven rekening voor Engeland met zijn belangstelling elders.... Het moest nog tien jaren duren voordat President Monroe de geheele onafhankelijkheid van het westelijk halfrond uitsprak, in zijn bestaan als een eigen wereld, nog meer dan tien jaren eer Canning als minister van buitenlandsche zaken met een breeden oratorischen zwaai Amerika erkende als volwichtig eigenmachtig helftdeel van de wereld.Ga naar voetnoot2) Daar ligt een van de eindpunten waar de geschiedenis der Orders in Cóuncil zich heenbeweegt.... | ||||
Besluit.Er is geen reden voor ons om die ontwikkeling verder te vervolgen. Op het punt waar wij zijn gekomen, is er weinig genoeg om te schouwen en te beschouwen, want bij het einde van den grooten oorlog staan wij pas op den drempel van ‘de negentiende eeuw’ en wij overzien waar we staan, slechts een rij van bewegingen, die chaotisch vervloeien en die vooreerst tot geen gedaante naderen, zelfs nauwelijks nog een vorm zoeken. Wie of wat is er toch die een gestalte kan geven aan de nieuwe machten losgebonden uit den laatsten strijd der mogend- | ||||
[pagina 378]
| ||||
heden over het geheele wereldtooneel: nieuwe machten van hervorming die een herschepping bedoelen, oude idealen die naar een herleving haken, romantische gevoelens woelend in het hart, klassiek overleg van den kalmen geest,... wereldverkeer en handel en industrie? - Czar Alexander, met zijn keizerboodschap aan Engeland in het jaar 1812, heeft Engelands bondgenootschap gevraagd ten behoeve van ‘de onafhankelijkheid der volken’, en het was als een oproeping aan de naties om voortaan hun leven vrij uit te leven; maar wie onder de regeerders bekommert zich om het lot der ‘volken’; wie heeft, bij den wereldvrede, in dien tijd, den vleugelslag van flink, fier leven weten meê te deelen aan de krachten die zich hadden voorbereid en die op wacht staan? - De wereldgenius, na al het wereldrumoer zijner laatste grandiose schepping van het heerschersgenie, ging voor een poos tot rust over en liet de dingen naar hun wil loopen in oude banen en op zijweegjes: hij trok zich terug onder de invalieden.
‘En wat is ùw denkbeeld over Buonaparte's loopbaan?’ vroeg in de goede oude dagen der Restauratie vorst Metternich aan Lord Dudley, den Engelschman, zijn gast, den eenige die, met steil gezicht en geknepen lippen, zijn opinie niet had gezegd, toen de vraag van den gastheer aan tafel rondging. ‘Mon Prince, je ne suis pas militaire,’ was het antwoord - een generaal had vóór hem zijn oordeel gegeven, - mais il me semble qu'il a rendu la gloire passée douteuse, et la renommée future impossible.Ga naar voetnoot1) Van denzelfden vorst Metternich moest een ander Engelschman en diplomaat merken dat hij de macht en invloed van Engeland onder het ministerie Liverpool hield ‘as things past and gone’.Ga naar voetnoot2). De geslagen Buonaparte, uitgeput in zijn gevangenis op St. Helena, had hij het dan misschien gewonnen van de zegevierende schaduw van Pitt? | ||||
[pagina 379]
| ||||
Niet alsof in Engeland geen sporen van nieuw leven zich vertoonden. Bedenk: 1812, het jaar van den Russischen veldtocht en den oorlog met Amerika is ook het jaar van Lord Byron's Childe Harold, en nu neem ik Lord Byron niet als den bestrijder van Engelands insulaire hypocrisie, maar als den man die, door persoon en houding en verbeelding, onmiddellijk beslag legde op den geest van Europa, - een recht vertegenwoordiger van macht en invloed. Engeland heeft niet van hem gewild; het mocht het romantische niet, evenmin in Lord Byron als in Lord Wellesley; het stuurde hem in ballingschap en behield voor zich zijn vrouw die het zoo goed meende en die zoo vroom leefde en die zooveel liefdadige werken heeft verricht... In de leegte van Engelands atmosfeer, onder de geringe lieden aan het bestuur, krompen de dingen in, verschrompelden, liepen dood.
Welke waren de resultaten van den oorlog met Amerika, afgezien van Canning's oratorisch gebaar? De krijg was onbeslissend gevoerd, Engeland had successen te land, Amerika was ter zee niet ongelukkig geweest; dat de toestand van beiden bleef gelijk hij was, behoeft dus niet te verwonderen. Maar er waren bepaalde vragen om op te lossen: de quaestiën van contrabande, van onderzoek, van het pressen der matrozen in open zee, van het verkeer der neutralen en van de Orders in Council! Zij werden, bij den vrede tusschen Engeland en Amerika in 1814, niet behandeld, over 't hoofd gezien, blank gelaten. Het is een drama zonder uitkomst. Evenzoo is het gesteld met het vervolg van James Stephen's leven.
Hij was hard aangekomen, de slag, toen tegen zijn verwachting het ministerie plotseling in 1812 de Orders in Council liet varen voor wier verdediging hij in het Parlement was afgevaardigd. ‘Stephen inexpressibly grieved at ministers' concessions, and wanting to go out of parliament - kept in by my advice,’ - ik heb de woorden uit Wilberforce's, journaal reeds aangehaald. Nog sterker trof de slag, omdat hij moest bemerken hoe | ||||
[pagina 380]
| ||||
zijn vrienden en genooten in hun hart zijn houding nooit hadden goedgekeurd. Zelfs Wilberforce, die zoozeer zijn best had gedaan om met hem meê te komen, en die aan zijn volstrekte belangeloosheid en oprechtheid geloofde, erkende nuGa naar voetnoot1) dat hij het met de maatregelen verre van eens was, en van den beginne niet was geweest. Waarvoor zou Stephen dan in het Parlement blijven? Hij had de betrekking gekregen van Master in Chanċery die hem een inkomen en aanzien verschafte, waartoe zou hij een plaats in de vertegenwoordiging innemen die hem ergernis gaf? - Maar hij had immers te waken voor de uitvoering der besluiten tegen den slavenhandel! Daarvoor zou hij op zijn post volhouden. En hij heeft zijn werk daar trouw gedaan. De hartstochtelijk opvliegende Stephen! Zoodra de slavenquaestie in het Lagerhuis te berde kwam, wist men dat hij zijn rust niet kon houden; men ging er wel heen expres om hem te hooren uitschietenGa naar voetnoot2). ‘Wanneer de minister zijn woord niet gestand doet,’ zoo kwam het uit zijn machtigen leeuwenmuil te voorschijn, ‘moge mijn God mij dan niet sparen, wanneer ik den edelen Lord en zijn collega's spaar!’Ga naar voetnoot3) Zoo kon men hem hooren spreken. De toorn van den profeet bleef vurig in Stephen, en het had - de schim van den Master in Chancery moge mij de oneerbiedige opmerking vergeven - zijn komische zijde. Maar zijn recht-door-zee-heid, zijn gemis van alle vertoon werd door niemand verdacht. En dan - kwam er weder een oogenblik dat hij zich diep gegriefd voelde: een voorstel waaraan hij zijn grootste zorg had besteed werd door de regeering geweigerd; toen | ||||
[pagina 381]
| ||||
schudde hij het stof van Westminster van zijn voeten en verliet voor goed een oord waar hij niet langer van nut kon zijn. ‘He can act no otherwise,’ zegt Wilberforce in zijn journaal (1815). Stephen greep weer naar zijn pen; de wereld zou dan van hem hooren over slavernij in zijn boeken en pamfletten. En hield den dienst vol tot het einde.
Zij allen waren vervuld van de groote vraag en van al hun Evangelische vragen. Wat zij afkeurden in James Stephen: dat hij zich een poos aan de wereldsche staatkunde had overgegeven, moeten wij dat niet eerder als een verdienste rekenen van den man, en het aanzien als een middel om de aparte gemeente der vromen te doen deelen in de praktijk van het gewone leven. Kwam op zoo'n wijze ook de zedelijkheid in 't nauw, werd ook hun groote verwachting gestoord en verminderd door kleine berekeningen, uit zulk een strijd zou toch het beperkte van hun problemen en het sectarische van hun geest wellicht kunnen opgaan in een ruimeren kring van zien en doen. Maar de tijd en de menschen waren er niet voor. De eerste generatie van de Evangelischen begon langzamerhand te verdwijnen; een tweede volgde en erfdė wel de vormen en de bemoeizucht, maar niet de bezielende drift van geest en de grootscheepsche onderlinge vrijheid tegenover elkaâr.Ga naar voetnoot1) Reken daarbij de teleurstellingen van ieder idealisme, van welk soort het ook zij, godsdienstig, artistiek, kleinburgerlijk: de negers en de West-Indiërs wilden niet zooals hun bevrijders wilden, en heel veel dingen meer gingen niet. Tien jaren verliepen er nauwelijks, en de wereld van fatsoen zag in hen vooral het groteske en zij scherpte haar geest aan hun vrome excentriciteitGa naar voetnoot2); laat er vijf en twintig jaar voorbijgaan, tegen 1840, en de verstandigen, uit den kring zelf voortgekomen, hebben begrepen dat men tegenover de wereld alleen over de Clapham secte kon spreken | ||||
[pagina 382]
| ||||
met een zekere tint van humor,Ga naar voetnoot1)... de derde generatie, nog vijf-en-twintig jaren later, spreekt er niet meer overGa naar voetnoot2). Zoo brokkelt de grondstemming weg van ‘War in disguise’, het boek van onze beschouwing, evenals zijn inhoud, is heengegaan - een vergeten boek.
Wil men de moraal en de moraliteit van het pamflet voor zich klaar stellen, men ga terug tot den tijd van zijn ontstaan, men denke aan het jaar van William Pitt, aan 1805, met zijn samenneming van alle krachten in Engeland tot verweer der vrijheid geboren uit de zee, aan de spanning en inspanning van den grooten minister, zijn angst voor het vaderland en eindelijken strijd, aan den slag van Trafalgar, het vooruitzicht op Engelands triomf, bezegeld met Nelson's dood. Zoo is de omgeving van het boek, en men hoort er de stem in van een die gelooft in zijn land, aan Engelands roeping tegenover Europa, aan zijn bestemming te midden der eeuwige machten van het leven. Bij Pitt, bij Nelson behoort het boek.
‘My country!’ de laatste woorden voor zijn doodstrijd van Pitt opgevangen, herinnert gij u dien uitroep?Ga naar voetnoot3) Het uitgeputte, door zorgen gepijnigde lichaam had de teleurstelling van Buonaparte's overwinning bij Austerlitz en van Pruisens afval niet meer kunnen doorstaan. Die nog in Januari 1806 bij den minister werden toegelaten, wisten, hoe hij het gesprek ook levendig wist te houden en alle bezwaren op zijde wou zetten, dat de tijd voor hem was gekomen. Het afscheid sprak uit zijn trekken. De laatste dagen lag hij droomend in 't gevoel van het heenvlietende leven. Misschien schemerden de heengegane dagen zijn geest voorbij. Dacht hij aan den | ||||
[pagina 383]
| ||||
gelukkigsten, meest vrijen tijd van zijn jeugd op reis met Wilberforce in Frankrijk en het verblijf in Reims, de avonturen van hun onbezonnenheid en de vroolijke ontboezeming van plannen voor de toekomst?Ga naar voetnoot1)Ach, de vorderende jaren hadden het masker van den staatsman al vaster en vaster hem op het gezicht gedrukt. Hij had zijn ziel gegeven aan den staat. Wat kon hij voor zichzelf zeggen, de man, ‘die welsprekend was geweest en groot en deugdzaam, zoo ge wilt, en alles wat iemand kan wezen die geen godsdienst heeft’ (Stephen), toen zijn vriend, de bisschop van Lincoln, hem geestelijken troost kwam toespreken in het stille, ernstige uur vóór de beslissing? - Hij had de onschuld van zijn leven bewaard, dat was de voldoening, dat was de hoop van den stervende.Ga naar voetnoot2) En zijn geest keerde toch terug tot de bezige wereld, een ijlende droom voerde hem het nieuws toe van vreemde landen en van de vloot in verre zeeën, of bracht hem midden in de raadzaal. ‘Hear hear! hoorde men van zijn lippen, dan weer een vraag naar de richting van den wind. Zijn gedachten bleven hangen in het leven van den staat. ‘My country! Oh my country!’Ga naar voetnoot3)
Duty is Nelson's wachtwoord,Ga naar voetnoot4) de plicht tegenover het vaderland en de eer van het vaderland. Maar dat kleine woord heeft bij den zeeman een diepen achtergrond, waarop het naar voren komt. De officier die op den morgen van den slag van Trafalgar den admiraal in zijn hut rapport bracht, vond hem geknield in zijn dagboek schrijvend. Daar staat het gebed van Nelson vóór den slag. ‘Moge God mijn land een roemrijke overwinning schenken, tot heil van Europa, en menschelijkheid na de victorie de hoofdtrek zijn van de Britsche vloot. Moge Zijn zegen stralen op mijn pogen om mijn land trouw te dienen. Op Hem verlaat ik mij, aan Hem draag ik de rechtvaardige zaak op waarvoor ik geroepen ben te strijden.’ | ||||
[pagina 384]
| ||||
Wanneer het doodelijke schot hem heeft getroffen, volgt hij stervende nog den slag, en geeft de eerste orders na de overwinning. Dan gaan zijn gedachten naar de vrouw die hij lief heeft, ‘Take care of poor Lady Hamilton, Hardy,’ zegt hij tegen zijn vertrouwden officier, den man met wien hij lief en leed heeft gedeeld; en met een onbedwingbaar gevoel van natuurlijkheid, zwaar als het hem viel heen te gaan van de vreugde en de passie van het leven, vraagt hij hem: ‘Kiss me, Hardy.’ - ‘Goddank, ik heb mijn plicht gedaan.’Ga naar voetnoot1)
James Stephen! Op hem toch loopt onze studie uit, wederom naar haar punt van aanvang. Ontembaar ging hij rond met den prachtigen blozenden kop op het krachtige lichaam, omlijst door zilverwitte manen, een beschaming voor de jeugd, die zijn stap, mijlen en mijlen ver, niet bij kon houden, buiten op 't land waar hij de wijk had genomen, zonder daarvoor nog zijn betrekking in de stad op te geven. En steeds verschenen er nieuwe brochures van den Don Quichot van West-Indië. ‘Van morgen weêr een pamflet over de West-Indische quaestie,’ zoo gaat een gesprek tusschen twee politici of would-be politici in een society-novel van 1826 (niets minder dan Disraëli's eersteling Vivian GreyGa naar voetnoot2). ‘Kent gij soms den een of anderen ijlenden rechtsman, of een gekken Master in Chancery, of zoo iets van dat soort dat zijn neus in die zaken steekt.’ ‘Oh! Stephen! een plas onder een storm! Hij heeft het verzien op een kruistocht voor de wedergeboorte der An- | ||||
[pagina 385]
| ||||
tillen - de geweldigste van alle zwakhoofden - de krachtigste aller zeurkousen!...’ Doe uw best uw leven lang, en de eerste spotvogel op straat is wijzer dan al uw wijsheid!
Maar Stephen, oud, woont op het land. Hij herleeft daar zijn leven in herinnering - ik maak gebruik van enkele uittreksels uit zijn brieven aan Wilberforce,Ga naar voetnoot1) en laat hem zelf spreken. ‘Hoe moeilijk is het,’ schrijft hij aan zijn schoonbroeder bij het herdenken van den sterfdag (in Maart) van zijn vrouw, Wilberforce's zuster, - ‘om de gewoonten van den omgang te overwinnen; zelfs tegenover u gaat het mij lichter af te schrijven dan uittespreken mijn waar gevoel bij het denken aan het heengaan van mijn lieve vrouw. Een dag als deze is het best doorgebracht in eenzaamheid. Ik heb den troost gehad hem vandaag door te brengen in de bosschen en op de velden, een dag als een zomerdag....’ Een enkele toets maar van het uitvoerige intieme schrijven. Dan een herinnering aan zijn verdriet bij den dood van zijn eerste vrouw en de opwekking uit het leed door den aandrang van Wilberforce. ‘Natuurlijk is het u ontgaan, mijn dierbare vriend, maar ik weet het nog heel goed; en met wat voor teedere dankbaarheid denk ik aan uw bezoek nu vier-en-dertig jaar geleden in Sloane Street! Het kwam zoo zeer gelegen. Ik voelde een verdriet dat het leven nooit zou kunnen vergoeden, en waarin toch een leiding voor mij was te bespeuren. Het staat nog voor mij, uw binnenkomen in de kamer en de passage in het boek waarin ik bezig was te lezen om mijn gedachten af te leiden. Ik verlangde een heelen tijd niet met u om te gaan, ik gaf niet om gezelschap, ik verwachtte spoedig te sterven, ik kon niet verkeeren met menschen hooger in rang of rijker dan ik zelf, en vooral had ik het begrepen tegen de aristocraten-aanhangers van Pitt, die ik bij u aan tafel ontmoette. Maar gij, mijn lieve | ||||
[pagina 386]
| ||||
vriend, hebt het niet gewild, gij liet niet toe dat ik u verzaakte; en de herinnering aan uw zachtmoedige, edele vriendelijkheid was een band die mijn hart aan u hechtte, jaren van te voren dat nog een andere band ons bond...’
En zijn herinnering gaat verder terug in het leven; wat hem bijblijft, het is de gedachte aan zijn arme moeder. ‘Ik ben Dinsdag naar Stoke Newington geweest bij het graf van mijn moeder,’ schrijft hij, ‘en ik was kinderachtig genoeg om daar bloemen te brengen. In sommige opzichten ben ik meer dan half Roomsch Katholiek. Maar werkelijk, de herinnering aan het heerlijk uiteinde van mijn lieve moeder, en de wondere wijs waarop de Voorzienigheid op haar gebed voor haar kinderen heeft geantwoord, is een stichting ook voor een Protestant. Zij kwamen voor me, de tooneelen van meer dan een halve eeuw geleden, met de frischheid van gisteren, de zon scheen luisterrijk als op dien gedenkwaardigen morgen; toen overviel mij droefheid als zoo dikwijls bij haar opwekkend stralen. Maar nu was het 't omgekeerde van droefheid, en in blijde stemming keerde ik terug van mijn wandeling naar Newington.’ Hoe gaat er toch teederheid uit van den sterke! James Stephen is in 1832 gestorven, hij is Wilberforce voorgegaan.
Vermomde oorlog! Het is een klacht en een aanklacht. Maar ze gaat verder dan den oorlogstijd. Geen macht en geen gevoel in het leven of er gaan vermomde machten en gevoelens naast. Wie den strijd tegen vermomming opneemt, er zullen oogenblikken in zijn leven voorkomen, waarin hijzelf zijn beste weten onder een vermomming zal zien. Gelukkig van wien, als van James Stephen, een edele vriend, zelfs wanneer hij hem ongelijk geeft, zal zeggen: ‘He is one of the most upright of men.
W.G.C. Byvanck. |
|