| |
| |
| |
Vrouwenstrijd.
De Maatschappelijke ontwikkeling en de bevrijding der vrouw, door Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk. (Rede in den winter 1913-1914 gehouden voor eenige arbeiders-, studenten- en vrouwenverenigingen.)
Een geschrift van de hand van Henriëtte Roland Holst is steeds een kostbare geestesgave: want deze vrouw weet op bewonderenswaardige wijze aan het cultuurleven van onzen tijd in schoone en veelzijdige openbaringen uiting te geven. De groote bekoring, die uitstraalt van hare werken is die van eene hoogst begaafde èn van eene complete persoonlijkheid. In groote harmonie is in haar vereenigd wetenschappelijk kennen, wijsgeerig schouwen, maatschappelijk en historisch doorzicht en dit weet zij te uiten in betoogen strak van lijn en ingehouden passie en in schoone verbeelding, doorgloeid van gevoel en beheerscht door weten. Ik heb maar één zwakheid kunnen ontdekken in den overweldigenden geestesrijkdom dezer vrouw, - eene eenzijdigheid, die bij hare krachtige veelzijdigheid des te pijnlijker aandoet, daar ze armelijk afsteekt bij haar intens vermogen in gemoedsen geestesleven van verleden en heden op te gaan, - het is haar marxistische afkeer van religieuse levensopvattingen, die haar in godsdienst slechts de onontkoombare ideologische begeleiding van onvolkomen productieverhoudingen vermag te doen zien. Dit marxistisch dogma aanvaardt zij in al zijn starheid. Deze vrouw van zeldzame begaafdheid, en die in weerwil van hare verstandelijke opvattingen aangaande godsdienstige verschijnselen in hare geschriften herhaaldelijk van innigen en zuiveren religieusen zin blijk geeft, - deze vrouw
| |
| |
heeft zich door hare theoretische vooropstellingen het rechte inzicht in het machtig cultuurverschijnsel van den godsdienst onmogelijk gemaakt.
Maar overigens - hoe ruim zijn hare opvattingen, hoe breed de blik, waarmede zij den gang der levensverschijnselen overziet, hetzij ze deze in kunstrijke visie uitbeeldt of in strak betoog ontleedt. -
De onlangs verschenen redevoering van Henriëtte Roland Holst is in twee stukken verdeeld: in de eerste helft geeft ze een overzicht in vogelvlucht van de maatschappelijke ontwikkeling sinds de vroegste tijden der menschelijke beschaving, toen er van mènsch of van beschàving eigenlijk nog geen sprake kon zijn, tot het begin der negentiende eeuw: ze laat zien het nauwe verband tusschen den economischen toestand der samenleving en de plaats, die de vrouw daarin bekleedt, om te vinden ‘de oorzaken van de wordende bevrijding der vrouw’. Helder schetst ze den overgang van moeder- tot vaderrecht, ‘eene ontzettende tragedie, waarin wij bovenal voelen den diepen val der vrouw van een staat van vrijheid, van geacht en geëerd zijn, tot duizenden jaren van afhankelijkheid, rechteloosheid en dienstbaarheid. Toch beteekende het een stap vooruit in de menschelijke beschaving; zoo gaat er met iederen vooruitgang veel moois, veel liefs verloren, om voor nieuwe heerlijkheid plaats te maken. Te sterk kleurt schrijfster echter den achteruitgang van het vrouwenleven, waar zij spreekt van ‘dekunstmatige verwringing en verarming van haar menschelijk wezen’ (blz. 11). Dit is sterk overdreven, want enkele bladzijden verder moet schrijfster erkennen, dat de vrouw als producente voor het gezin een schoon en rijk arbeidsveld overhield, al had zij opgehouden producente voor de gemeenschap te zijn: ‘nuttige arbeid vol afwisseling gaf aan dat leven inhoud’.
Onder invloed dezer economische verhoudingen tusschen de sexen, vormde zich het ‘mannelijk ideaal van de vrouw’, dat in de middeleeuwen zijne (overdreven) uitdrukking vond in het verhaal van de geduldige Griseldis en op den drempel van den nieuwen tijd nog eens door Schiller werd bezongen. Het oordeel over de Renaissance is vluchtig en niet juist; terecht merkt schrijfster op, dat de renaissance niet veel verandering heeft gebracht in het lot der vrouw, en nog veel
| |
| |
minder ‘eenige beweging voor een algemeene vrouwenbevrijding’ heeft doen ontstaan; maar dat hangt samen met het wezen der Renaissance, die geen verandering bracht in de rol der vrouw in het productiesysteem, en die haast uitsluitend de vrouw der hoogere standen beïnvloedde. In de hoogste kringen werd de vrouw hoe langer hoe meer ontheven van haar beperkt produceeren: de Renaissance maakte van de vrouwen der hoogere klassen cultuur-wezens: het hoog cultureel gehalte van den gezelligen omgang en het tot dilettantisme veralgemeenen der humanistische wetenschap, is voor een niet gering deel het werk der Renaissancevrouwen geweest; ook een nieuw vrouwenideaal wordt door enkele Renaissanceschrijvers bezongen: Campanella b.v. wijst haar in zijn Zonnestaat een veelzijdige werkzaamheid toe en talrijk zijn de uitlatingen, dat man en vrouw gelijken zijn, dat de vrouw ook dezelfde intellectueele opleiding moet ontvangen als de man. Het is eene schrijfster als Henriëtte Roland Holst onwaardig om de Renaissancevrouwen, die nu eenmaal tot de hoogste klassen der samenleving behoorden, af te maken als ‘blauwkousen’ en ‘min of meer verdienstelijke, zwakkere nabootsingen van de meest geleerde mannen van hun tijd’. Vrouwen als Vittoria Colonna, de verwerkelijking van het vrouwenideaal, dat Michel Angelo zich had gedroomd en eerst op zestigjarigen leeftijd in levenden lijve vereeren kon, als Renée de France en Elizabeth van de Paltz, had de schrijfster van Thomas More niet zóó behooren af te maken! Vrouwenbevrijding wortelt wel degelijk in de Renaissance, voor zoover deze de intellectueele cultuur voor de vrouw opeischt. Dat deze denkbeelden zich eerst veel later ten volle zouden ontwikkelen is het gevolg van de economische toestanden.
In het tweede gedeelte harer redevoering schetst de schrijfster uitvoerig het geweldige economische proces, dat sinds het einde der 18de eeuw het vrouwenleven totaal aan het veranderen is. Eerst het leven der arbeidersvrouw, waardoor zij en hare kinderen door de industriëele productie werden geäbsorbeerd, daarna het leven van de vrouw uit de burgerij, die haar arbeidsveld ziet inkrimpen.
Schrijfster wijst op de groote verschillen tusschen de lotgevallen der arbeidsters - en der burgervrouw: de eerste werd
| |
| |
door de vraag naar vrouwenarbeid en door den nood de fabriek letterlijk ingedrongen; de burgervrouw aan wie de arbeid in huis begon te ontbreken drong de nood naar betrekkingen, door hare mannelijke standgenooten ingenomen, mede te dingen, voor haar werd het een economische strijd tusschen de sexen. Het gevolg is schromelijke overlading van arbeid voor de arbeidsters, en ook te vaak dubbele arbeidslast voor de burgervrouw; daar de industrie den huishoudelijken arbeid niet geleidelijk genoeg overneemt, en psychische conflicten vooral tusschen de eischen van moederschap en beroepsarbeid haar het leven verzwaren.
De oude opvatting van vrouwenleven, die lijdzaam dulden als deugd prees, werkte mede de arbeidsters te doen berusten in haar slavenbestaan: èn hierdoor èn door haar afgetobd zijn na zóó zwaren arbeid is de organisatie van de proletarische vrouw eerst van later datum dan de georganiseerde strijd der burgerlijke vrouw om goede arbeidsgelegenheid; en dàt terwijl de proletarische vrouwen het eerst aan het maatschappelijk produceeren zijn toegekomen. De organisatie der burgerlijke vrouw dient om aan werk te kòmen, die van de proletarische vrouw om van de te zware arbeidslasten verlóst te worden. En hiertoe eischt ze praktische hervormingen in de eerste plaats: bescherming tegen overmatigen arbeid door de instelling van den 8-urendag en den vrijen Zaterdagmiddag; moederschapsverzekering en steun der gemeenschap bij de zorg voor het jonge kind; verlichting van den huiselijken arbeidslast door gemeentelijke inrichtingen en instellingen van allerlei soort (blz. 34). De vereeniging van de tegenstrijdige eischen, die moederschap en beroepsarbeid aan haar stellen, is het probleem óók van de vrouw uit burgerkringen. Volgens mevr. Roland Holst kan ook hier het socialisme uitkomst brengen door socialisatie van het huishouden en van de zorgen voor het jonge kind. Voor een deel allicht, waar ook menige intellectueel arbeidende vrouw onder een dubbele last gebukt gaat als hare verdiensten ontoereikend zijn om goed geschoolde hulp en dure technische vereenvoudigingen in het huishouden te betalen.
Maar al worden de uiterlijke moeilijkheden opgeheven, mevr. Roland Holst ziet over het hoofd dat de innerlijke
| |
| |
blijven en het socialisme machteloos zal blijken deze op te heffen. Beroepsarbeid, die een aantal uren van den dag vult zonder de innerlijke krachten totaal in beslag te nemen, zal een normale gezonde moeder zonder bezwaar kunnen verrichten. De moeilijkheid begint bij die arbeid, die den heelen geest vergt en het gemoed vervult: alle waarachtig scheppende arbeid, waartoe niet alleen het voortbrengen van kunst behoort, maar ook menigmaal wetenschappelijk werk. Het uitwerken van een wetenschappelijke gedachte, 't zij op het gebied van filologie of letterkunde, natuurkunde of wijsbegeerte, vergt zoo'n concentratie van de heele persoonlijkheid, dat zorg voor kinderen storend moet werken, omdat zorg voor het kind óók scheppend, het gemoed vervullend werk is. Het is dan ook niet toevallig, dat de rijpste vruchten van intellectueelen vrouwenarbeid voortgebracht zijn door moeders van volwassen kinderen. En wat de tragiek van vrouwenarbeid nog onontkoombaarder maakt is dit: eerst door de innerlijke verrijking van het vrouw- en moederzijn wordt de vrouw volledig mensch. Zeer zeker hebben enkele vrouwen door ‘Anempfindung’ het leven in zijn vollen rijkdom verstaan, maar dit blijven uitzonderingen.
Zeker, er zullen moeders zijn, die een beroep uitoefenen en zooveel doenlijk hare kinderen aan vreemde handen toevertrouwen: hoe menige mondain levende vrouw doet het niet vrijwillig! Maar waar het feminisme in zijn beste uitingen juist streeft naar ontplooiing van alle krachten, die in de vrouw sluimeren, zien we, dat intellectueel ontwikkelde vrouwen juist haar moederschap zeer ernstig opvatten: door intellectueele ontwikkeling wordt hare persoonlijkheid verdiept, evenals hare verhouding tot den man in het huwelijk. De band met de kinderen wordt anders: ontwikkelder moeders zullen ook de intellectueele opvoeding harer kinderen willen leiden en richten. Juist gestudeerde vrouwen hebben hier te lande en in Duitschland uitgesproken haar verlangen en streven naar cultuurverdieping. Te zeer toch heeft de enorme vlucht naar detailwetenschap en techniek de hoogere geestesbeschaving geschaad en verdrongen. Reactie daartegen wordt alom merkbaar en niet het minst onder de vrouwen: bij dit herlevend cultuurstreven past allerminst de door schrijfster verwachte socialisatie van kinderzorg en daarmede onvermijdelijke
| |
| |
ontbinding van het gezin. Het schijnt me toe, dat dit ideaal der toekomst nog een vrucht is van den geestestoestand, voortgekomen uit het materialisme, en dat het huidig streven naar cultuurvernieuwing hier lijnrecht tegen ingaat. Het individualisme zal niet verdwijnen, integendeel het zal zich verfijnen. Ook het gezinsleven zal er hechter, want innerlijker door worden. En al wordt de maatschappij rechtvaardiger en humaner, het gezin zàl blijven de warme en innige toevlucht van de menschenkinderen. Het familiebezit moge geleid hebben tot de vorming van een gesloten gezin, die uiterlijke oorzaak heeft zich verinnerlijkt in den loop der tijden tot iets beters. Het eigenaardige is, dat in intellectueele families met weinig of zonder fortuin een veel hechter familieleven zich openbaart, dan in menig gezin der schatrijke bourgeoisie, waar het weeldeleven dit bedenkelijk heeft ondermijnd. Uitersten van armoede en van rijkdom beide, dus de door het socialisme fel bestreden karakteristieke gevolgen van het kapitalisme, blijken bij uitstek de verwoesters van het gezinsleven te zijn. Zal het socialisme deze ontreddering toejuichen en voortzetten, of zal het met het feminisme werken aan verfijning van het gezinsleven? - Dat zal de toek/mst moeten leeren.
Mevr. Roland Holst verwijt aan het feminisme, dat het wil, ‘dat aan de heerschappij en de uitbuiting, die tot nu toe door de mannen der heerschende klassen gevoerd en bedreven werden, ook de vrouwen dier klasse zullen deelnemen.’ (bl. 43). Dit nu is eene onwaardige beschuldiging: vóór nog de sociaal-democratische vrouwen zich hadden georganiseerd, hebben de feministen geijverd voor tal van instellingen, die de proletariërsvrouw ten goede komen: vakopleiding van meisjes, óók uit de volksklasse; zorg voor de ongehuwde moeders en hare kinderen, tot stand brengen van goede bewaarscholen en crêches. De burgerlijke feministen eischten voor zichzelven zeer zeker de beter gesalariëerde betrekkingen; maar behooren technici, artsen, leeraren bij middelbaar onderwijs, nu allen tot wat men in socialistische kringen ‘uitbuitende’ klassen noemt? Is menig vrouwenstreven juist niet een erkenning van de euvelen van het kapitalisme? De vrouwencredietbank, die vrouwen pogen op te richten, zal vrouwenbelangen, door de gewone crediet- | |
| |
instellingen vaak onvoldoende behartigd, in beroep en bedrijf steunen, met de uitdrukkelijke bepaling, dat ‘winst behalen’ niet de bedoeling is van haar bedrijf. Trouwens de meeste feministen, die willen werken voor haar brood, komen niet voort uit de groote bourgeoisie, uit de leidende kringen van het kapitalisme, maar uit die middelklasse, die in menig opzicht ook door de verhoudingen in ons maatschappelijk stelsel gedrukt worden. Deze vrouwen vragen arbeid om te kunnen leven meestal; vaak ook om een leven te kunnen leiden, dat haar ten volle bevredigt. Dat sommige harer, vervuld van de belemmeringen, die zij zelven te overwinnen hadden, niet duidelijk inzien, dat de arbeidersvrouwen andere eischen moeten stellen, laat zich verklaren: beide kategorieën streven naar menschwaardigen arbeid; bij de arbeidersvrouwen ligt de klemtoon op
't eerste woord, menschwaardige arbeid; bij de burgerlijke feministen vooral op het tweede: menschwaardige arbeid. Maar talrijk zijn de feministen, die hard hebben gewerkt voor de menschwaardigheid van den arbeid van proletarische vrouwen. Zij zijn het ook, die telkens trachten, de vrouwen uit de rijkste kringen op te wekken haar weeldeleven op te geven, om zich aan maatschappelijk werk, om zich aan cultuurarbeid te wijden. Terwijl de proletarische vrouwen deze dames nog al eens met afgunstigen wrok plegen te benijden, zijn de feministen verontwaardigd èn vol medelijden tevens over de dorheid en leegheid van vele dezer vrouwenlevens. Mevrouw Roland Holst laat deze kategorie vrouwen buiten bespreking in hare beschouwing, daar op die levens de industriëele revolutie weinig of geen invloed heeft gehad. Een belangrijk punt heeft zij hierdoor niet besproken; een noodlottige uitwerking, die de industriëele revolutie indirect op de bevrijding der vrouw heeft uitgeoefend, n.l. om haar aan luxe verslaafd te maken. De industrieele revolutie heeft het vormen van vele groote vermogens mogelijk gemaakt en zoo aan vrouwen uit de bovenste lagen der maatschappij een gelegenheid tot geld verspillen verschaft als nooit te voren, terwijl ze tegelijkertijd door nieuwe bedrijven het huishouden vereenvoudigde. De oude, nuttige bezigheden verdwenen en de vrouwen schiepen nieuwe weeldebehoeften om haar tijd te dooden: huisinrichting, leefwijze en toilet
| |
| |
zijn tot een vroeger ongekende hoogte van bewerkelijkheid en kostbaarheid gestegen. En deze weeldezucht won spoedig veld in de middelklassen der burgerij, ja zelfs in den arbeidersstand: waar de techniek vereenvoudiging mogelijk maakte, heeft de toenemende, omslachtige weelde de vrouw der middelklasse al te veel in hare bevrijding belemmerd. Genotzucht, holle pralerij maken menig vrouwenleven leeger en zwaarder dan het behoefde te zijn; ter wille der bevrijding van de vrouw zal het noodzakelijk zijn het leven te vereenvoudigen en van onnutte ballast te ontdoen. Het is een gevolg van gebrek aan ware cultuur, het is ook een uitvloeisel van den oeconomischen toestand: de industrie ziet kans winst, veel winst te behalen met 't produceeren van veel lorrige, zgn. luxe voorwerpen, die de arme proletariërs te gretig koopen; zoo worden ze door de luxe der leidende kringen der industrie verleid zich aan schijnweelde te vergapen en zoo trekt de industrie dubbele winst uit het proletariaat: eerst direct door zijn arbeidskracht, dan indirect door zijn kooplust in verkeerde richting te leiden.
Mevrouw Roland Holst zou voor deze moeilijkheid spoedig raad weten: het socialisme zal ook dezen misstand doen verdwijnen. Mocht ooit het socialisme eigen idealen ten volle kunnen verwerkelijken, dan zal het met dolle en prullige weelde gelijkelijk gedaan zijn. Voorloopig echter zullen alle vrouwen, die het gevaar zien, dat van deze zijde hare bevrijding belaagt, wijs doen, door propaganda, door eigen voorbeeld, het schoone van het eenvoudig-praktische tot het volksbewustzijn te doen doordringen.
Dr. J. van den Bergh van Eysinga-Elias.
|
|