De Gids. Jaargang 79
(1915)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
‘Vermomde oorlog’.De titel voert onze gedachte meer dan honderd jaren terug. Want War in disguise; or the frauds of the neutral flags heet een vlugschrift, zonder naam van auteur, te Londen verschenen in 1805, het jaar der derde coalitie tegen Frankrijk. De ondertitel over de knoeierijen onder de vlag van neutrale mogendheden geeft, in verband met het jaartal, reeds dadelijk de strekking te kennen der brochure: schuldig aan den vermomden oorlog zijn zij die buiten het gevecht staan. In den langdurigen kamp van Engeland met Napoleon komen de onzijdigen in het gedrang. Natuurlijk, zij moeten het ontgelden te midden van den strijd op leven en dood tusschen de machtigen der aarde. War in disguise, krijg in 't geniep! Men vernietigt ze liefst, moreel of physisch, wanneer men hen niet als bondgenooten aan zijn zijde kan brengen... ‘Er bestaan geen neutralen’,Ga naar voetnoot1) is een woord van Napoleon, een Napoleontisch woord. Engeland, in den grond van zijn hart, denkt eenstemmig - gedurende den tijd van den grooten oorlog. En het heeft roekeloos ingegrepen door daden van geweld of door geweldige maatregelen om zijn gezindheid aan de wereld heel duidelijk te maken: het heeft, tegen het recht, zilverschepen aan Spanje ontvoerd, een gansche vloot van Denemarken geroofd, en tegen de billijkheid in heeft het scherpe besluiten uitgevaardigd over contrabande en den handel der onzijdige staten. ‘Er bestaan geen neutralen.’ Ja, dat bleek het geval te wezen, toen de groote krijg op 't eind liep. De eenigen die nog overbleven waren de Vereenigde Staten, en in 1812 | |
[pagina 75]
| |
verklaarde Amerika den oorlog aan Engeland om de scherpte van zijn maatregelen en de willekeur van hun uitvoering. Al stonden daarbij de vermaarde ‘orders in council’ van het jaar 1807 niet op den voorgrond, zij waren toch de oorzaak. Het boek over den ‘vermomden oorlog’ was een aankondiging van die ‘besluiten in Rade genomen’Ga naar voetnoot1) en hun rechtvaardiging bij voorbaat; de schrijver van het boek, James Stephen, werd door partijgenoot en tegenstanderGa naar voetnoot2) de vader van die ‘besluiten’ genoemd. (Want als ik hier van Engeland spreek, dan bedoel ik de regeering die het land vertegenwoordigde; er is altoos in het land zelf een heftige oppositie geweest zoowel tegen de gewelddaden, als tegen de geweldmaatregelen.)
Toen, ten gevolge van de tweede Haagsche Vredesconferentie, de declaratie van Londen werd opgesteld over de behandeling van neutralen en de contrabande, is natuurlijk de oorlog met Amerika van 1812 ter sprake gekomen als uitvloeisel der ‘orders in council’ - het was een waarschuwing van een eeuw geleden; maar ik herinner mij niet dat daarbij melding is gemaakt van Stephen's pamflet War in disguise. Mahan, de beroemde Amerikaansche marinespecialiteit, heeft twee deelen aan dienzelfden oorlog gewijd (Sea power in its relations to the war of 1812, London, 1905) als een vervolg op zijn werk over de Revolutie-oorlogen (The influence of sea power upon the French Revolution and Empire 1793-1812, London 1892); ook hij noemt noch Stephen, noch zijn boek, - Mahan heeft meest gebruik gemaakt van Amerikaansche bronnen.Ga naar voetnoot3) Dus, terwijl | |
[pagina 76]
| |
de herinnering aan de ‘orders in council’ en hun gevolgen is bewaard - om verschillende goede redenen, - heeft vergetelheid het pamflet bedekt en bedolven...
Een toeval speelde mij het boek in handen, enkele jaren geleden - een in zijn tijd veel gelezen, nu verweerd, verwaarloosd exemplaar. Het ding leek dood, en er was toch dadelijk contact... Ja waarlijk, het voelde nog warm aan; in zijn bladzijden leefde iets van de spanning van groote gebeurtenissen... De datum van zijn voorrede, 18 October 1805! maar dat was een vooravond van den slag bij Trafalgar; en wat ik las, maakte dat niet een tegenhanger van de nederlaag, door Nelson aan de Fransche vloot toegebracht? Daar de strijd op zee, hier de strijd op handelsterrein. Ook een persoonlijkheid kwam uit het boek te voorschijn, en met die persoonlijkheid het karakter van een tijdperk. Het had zijn atmosfeer, het leidde een wereld binnen met haar ideeën en haar voorliefden. Het leefde langzamerhand volledig op. Niets curieuzer dan zoo'n opstanding bij te wonen. L'histoire est une résurrection, heeft men gezegd, en ik geloof niet dat men een verleden tijd beter kan binnengaan dan door het oproepen van de stem en de ziel van zulk een getuige. Wat feiten zuiver voorgesteld en net geordend, - dat geeft toch nooit meer dan een dor getimmerte, men moet het leven, de menschen, hun betrekkingen, hun toestand voor zich zien oprijzen. Daarom is het te doen bij historie...
Nu, na weinig jaren, neem ik het boek weer op, terwijl wij zelf leven als getuigen van een oorlog, waarschijnlijk van niet minder gewicht dan de worsteling tegen het overmachtige Keizerschap in het begin der voorgaande eeuw. Frauds of the neutral flags, klinkt ons dat niet als een bekend verwijt in de ooren? L'histoire se répète; alsof het niet van zelf sprak dat geschiedenis, die een wederopstanding is, telkens met een gezicht voor ons staat dat wij meenen te kunnen herkennen. Het Engeland van honderd jaar geleden, in zijn kamp om de wereldmacht die zijn leven is, komt natuurlijk overeen | |
[pagina 77]
| |
met het Engeland van het tegenwoordig oogenblik, al heeft het personeel zich gewijzigd. Er is een achtergrond van historie die weinig verandert, en er zijn allerlei trekken en toevalligheden op den voorgrond die ons aan het voorgaande herinneren. L'histoire se répète, het is onloochenbaar. Maar het geschieden zelf is toch steeds verschillend. Telkens is er iets bijzonders, iets op zichzelf staands, waarin het leven zich uit. L'histoire ne se répète point. Men kan niet direct gevolgtrekkingen maken van het eene tijdperk op het andere; de verhoudingen zijn onderscheiden.
Wat beoog ik er dan meê, door thans dit onbekende pamflet War in disguise uit zijn diepte van jaren naar boven te halen? Wel, ik mag niet ontkennen dat de overeenkomst van toen en nu mij toescheen de aandacht te zullen trekken, met andere woorden, dat ik speculeerde op de menschelijke ijdelheid die blij is, wanneer ze meent het Lot of de Voorzienigheid op de een of andere manier in de kaart te kunnen kijken. Tegelijkertijd en in hoofdzaak echter wou ik, in een klein bestek en naar een enkel voorbeeld, een idee, ik zal niet zeggen, geven, maar opwekken aan een grooter leven dat zoowel het bestaan van een eeuw her als de wereld van thans draagt en doordringt. Om het eenvoudiger uit te drukken: wanneer dubbele titels nog in gebruik waren, zou ik deze kleine verhandeling benoemd hebben ‘Vermomde oorlog’ of een bijdrage tot de kennis van het Engelsche volkskarakter.
Maar al genoeg geprologeer! Laat mij nu eerst het kader opzetten voor de brochure die ons een ‘ingang’ moet wezen tot de ruimere geschiedenis. Historie mag niet zoo eng en zielloos blijven als wij haar gewoonlijk maken! | |
De groote oorlog.Engelands wereldmacht is van recenten datum; zij werd opgebouwd gedurende de achitiende eeuw en bevestigd in den wereldoorlog op den overgang van achttiende tot negentiende. Zij rust op het gevoel van den Engelschman dat aan Engeland | |
[pagina 78]
| |
toekomt de heerschappij ter zee en van de wegen over zee. Twee oorlogen dienen eerst gememoreerd. De oorlog tegen het Frankrijk van Lodewijk XV in het midden der 18e eeuw (1756-63) maakt het keerpunt van Engelands historie. Toen, - als ‘de wind van welken kant hij ook woei de tijding bracht van een zege behaald, een vesting veroverd, een provincie gewonnen voor het rijk’Ga naar voetnoot1) - groeide het onder William Pitt, den oudere, tot eerste koloniale mogendheid. Dertig jaar later breekt, tegen het revolutionaire Frankrijk en tegen Napoleon, de oorlog uit welks stormen dien groei hebben verzekerd als een onbetwiste stelling. Tusschen die twee oorlogen in: de opstand der kolonies in Amerika en de strijd tegen het Frankrijk van Lodewijk XVI. Een teruggang. Want in de ontwikkeling der geschiedenis bestaat er geen fataliteit. Wanneer men terugziet op de feiten van een geheele periode zal men in de historie van een land een toeneming kunnen bespeuren naar zekere richting, en men zal daaruit de gevolgtrekking maken dat zulk een natie een bepaald streven wil verwerkelijken en een eigen type heeft van groei. In de opvolging der feiten ligt dit echter niet absoluut. Er is voortdurend een op en neêr, een verwarring en verknooping van oorzaken en aanleidingen, een tegen elkander in werken van omstandigheden en personen. Uit die conflicten worden wel dikwijls de voorwaarden geboren die het volk doen grijpen naar de dingen waarvoor het neiging gevoelt. Maar bedoeling is het oorspronkelijk niet.
De politicusGa naar voetnoot2) zal zeggen: Alle oorlogen van Engeland in de achttiende eeuw zijn gevoerd om uitbreiding van zijn zeemacht. Wie spreekt tegen dat het daartoe kwam, maar wie durft beweren dat het aanleidende oorzaak was? Engeland heeft inderdaad den oorlog tegen het Frankrijk van 1793 niet gewild. De revolutionaire woelingen bij den nabuur | |
[pagina 79]
| |
kwamen zeer ongelegen. Het dacht niet aan een revanche voor de hulp bij den Amerikaanschen opstand door Lodewijk XVI verleend. Integendeel, er bestond een toenadering, en veel meer: in 1786 was er een handelsverdrag gesloten, in 't voordeel van Engeland, en voor Frankrijk ver van nadeelig. Een tijd van verdragen was daar. De betrekkingen tusschen de volken werden op beteren voet gebracht, en wat Engeland aangaat, het stond aan 't begin van een geheele transformatie. Het had den vrede noodig, het kon den oorlog niet gebruiken. Het land maakte den overgang door tot een industriestaat. De vorderingen in kennis en techniek, de vermeerdering der bevolking, de uitbreiding van de bronnen van bestaan, het hield alles in, dat Engeland zijn oude instellingen wilde verlaten en nieuwe wegen zocht. In een tijdperk van vrede scheen een reeks van hervormingen op komst: hervorming van het parlementaire stelsel, van het strafrecht, van de bepalingen omtrent handel en nijverheid, opneming van de Katholieken in het staatsverband, afschaffing van zooveel wat als misbruik was ingeslopen, afschaffing vooral van den slavenhandel. Dat waren enkele punten van het overrijke programma. William Pitt, de vroegrijpe zoon van den grooten William Pitt, uit den zevenjarigen oorlog, den lateren Lord Chatham, werd voor den man gehouden om het uit te voeren. De revolutie en de oorlog van 1793 heeft zijn plannen in de war gestuurd. Hij was geen groot man. Hij had alle groote eigenschappen van den staatsman: welsprekend, zooals geen, van houding waardig, den eerbied afdwingend, vlug terecht te midden van moeilijkheden, vol van kennis, van ijver, van zorg, belangeloos; de vonk echter welke die eigenschappen verbond tot éen bezieling ontbrak. Niet altijd misschien, maar te dikwijls. Hij bezat het gebrek, dat voor komt bij mannen te vroeg tot heerschen geroepen: hij had zijn jeugd niet uitgeleefd, hij was timide. Hij verlangde rust om zijn taak af te kunnen werken. Hij had zijn doel niet voor oogen door een branding heen. Toen niet ten minste. ‘Security’, zoo was zijn wachtwoord, voor buitenlandsche politiek, evenals voor binnenlandsche. Hoe dikwijls moest zijn vriend William Wilberforce niet bij den minister aandringen om de zaak van den slavenhandel | |
[pagina 80]
| |
op te nemen! En William Pitt onttrok zich niet aan zijn eenmaal gegeven belofte, hij hield in het Parlement groote redevoeringen ten behoeve der afschaffing, maar hij wist niet door te zetten. De revolutionnaire beweging in Frankrijk, met haar leuze van gelijkheid, bracht de menschlievendheid van Engeland in discrediet, en de woelingen onder de kleurlingen in de West-Indische Kolonies van Frankrijk dreven tot een angstige voorzichtigheid.Ga naar voetnoot1) De hervorming bleef steken. Gelijk lot trof de andere ontwerpen. Zij waren nog niet uit het gezicht verloren, maar zij stonden heel ver weg.
Niet dat William Pitt voorliefde had voor het behoud van het koningschap in Frankrijk. Engeland vecht niet voor ideeën. Dat liet het over aan Oostenrijk en Pruisen met hun campagne van het jaar 1792. Het hield zich buiten het gewoel op het vasteland. Zonder toch zijn wereldpositie op te geven. Het verkreeg in dezen tijd voor zijn bezittingen in Canada een uitweg naar den Grooten Oceaan en plantte vasten voet in Australië. Maar rustig. In Voor-Indië, waar Lord Cornwallis met te veel kracht voortging, werd de opvolging gegeven aan een vromen, eenigszins bevreesden ambtenaar, die zijn loopbaan in 't Oosten als klerk was begonnen.Ga naar voetnoot2) Overal secuur en geen aanstoot. Met het eind van 1792 echter - toen veranderde het aanzicht van de dingen. Frankrijk vermeesterde België, en had plan om het te houden; het bezette Antwerpen, bedreigde Holland - het Holland van 1788, tot een van de kleine staten van Europa geworden, onder Engelands hoede, - en het erkende langer geen enkel tractaat; ja, het riep de volken op tegen hun onderdrukkers en het bereidde zich voor aan zijn eigen koning de straf te voltrekken. Thans noopten de tradities van zijn politiek en redenen van zelfbehoud het koele, secure Albion uit zijn koelheid en securiteit te voorschijn. Tumultuarisch, gelijk het gaat | |
[pagina 81]
| |
wanneer de toestand gespannen is, na haastige besprekingen, was de oorlogsverklaring van Frankrijk daar, eer men er nog op had gerekend (begin 1793).Ga naar voetnoot1) Maar Engeland had den krijg niet gewild. Hij was niet populair, toen hij eenmaal was verklaard. (Het moment zelf is altoos opwindend.) Niet alleen de uiterste radicale partij die een omkeer wenschte, ook de oppositie, de Whigs, waren er tegen; en de groote groep der vromen in den lande, de Evangelische partij, waarlijk niet revolutionair gestemd, was volstrekt niet overtuigd van zijn noodzaak; tot in de naaste omgeving van den Minister liet zij door William Wilberforce haar stem voor den vrede of voor een herstel van den vrede vernemen.
William Pitt, in den aanvang, dacht niet aan een oorlog van langen duur. Hem smaakten de Fransche ideeën niet, hij geloofde niet aan hun kracht, zoolang zij niet door geordende financies werden ondersteund, en hij zag neer op de tuchteloosheid van het Fransche volk. Hij hoopte op een korten wapengang. Zoo begon Engeland den krijg. Het stuurde troepen naar de Zuidelijke Nederlanden en subsidies aan zijn verbondenen voor legers, om met die troepen samen te werken, en het was de oude manier. Maar de Engelsche vloot ging naar de West-Indische eilanden op verovering. Daar was het rijkste handelsverkeer; van daar trok Engeland een inkomen viermaal grooter dan uit het andere Indië; daar kon men den vijand in zijn hulpbronnen treffen, daar kwam het er op aan te waken... Tot zoo ver wat den oorlog betreft. | |
‘Orders in council.’Ik heb nog over het politieke instinct der zeeheerschappij te spreken. Nelson, wiens naam wij direct aan den zeekrijg van dit | |
[pagina 82]
| |
tijdperk verbinden, is daarvan de vertegenwoordiger. Hij heeft gedurende den ‘grooten oorlog’ niet gediend in West-Indië, welk een belangrijk station het ook was voor de Engelsche vloot. Maar hij voerde er wel een van zijn eerste commando's kort na het sluiten van den vrede met Amerika in 1784 en '85, en men leert er den jongen kapitein, versch van schepping, kennen in officieele hoedanigheid.Ga naar voetnoot1) Hij is daar opgetreden als handhaver van het palladium der Engelsche vaart, de Scheepvaartwet (the Act of Navigation) die dateerde van den tijd van Cromwell. Zij heeft aan Engeland de vrachtvaart, en zijn scheeps-materieel en personeel verzekerd. Dat wilde Nelson voor zijn land in de kolonies behouden; hij gunde het den Amerikanen niet. Zij wilden den waardevollen handel op de Engelsche Antillen nog blijven voortvoeren, ofschoon ze zich hadden losgemaakt uit het verband met den moederstaat, en ze konden daarbij rekenen op de instemming van de Engelsche planters en van het burgerlijk bestuur en van den bevelvoerenden admiraal. Ja, zelfs heeft William Pitt, volgeling van Adam Smith en van de nieuwe economische ideeën, een aanloop genomen - maar niet doorgezet - om den handel vrij te maken. Waartegen had Nelson 't dan al niet op te houden? - Niet alleen tegen de burgerlijke autoriteiten, maar ook tegen het bevel van zijn eigen admiraal. Toch, met zijn hard en hartstochtelijk hoofd dreef hij zijn wil door. ‘Zonder mij zouden ze (hij noemde een paar van de Antillen) de vijftig schepen niet hebben gehad, echt Engelsch van bouw en bemanning, die nu in de vaart zijn,’ - dat was zijn voldoening; en voor zichzelf op zijn rauw glorieuze manier: ‘Eer en eerlijkheid, onveranderlijk gevolgd, kunnen niet anders ten slotte dan den mensch leiden op het pad van den roem.’ De Scheepvaartwet was het eene steunpunt van Engelands zeemacht; zij was de norm, zij diende in vredestijd; the Rule of 1756, dagteekenend van een eeuw later, uit den zevenjarigen oorlog, zorgde voor den Engelschen handel in oorlogstijd. Die regel was tegen de onzijdige staten gericht, die van den krijgstoestand gebruik maakten om den handel | |
[pagina 83]
| |
te onderhouden tusschen de vijandige staten en hun koloniën.Ga naar voetnoot1) Het beginsel was: Zulke kolonies maakten een deel uit van het moederland; en de oorlog hief die betrekking niet op, zelfs al gaf het moederland in zijn nood den handel vrij. De onzijdige die daarvan gebruik maakte was een onderkruiper; hij moest gestraft. Want de maatregel was heel scherp, omdat het daarbij ging tegen lading en schip, zelfs als de papieren bewezen dat zij het volle eigendom waren van den onzijdigen handelaar. Een geweldig wapen, het gaf aanleiding tot beslag op de kostbaarste vrachten en tot grievende misbruiken van onderzoek en aanhouding. - Hoe is het mogelijk zoo ver te gaan? - ‘His Majesty could not otherwise get out of the war with safety,’ het antwoord.Ga naar voetnoot2)
In den krijg van 1793 werd dadelijk door de Engelsche regeering de forsche Rule of 1756 weder voor den dag gehaald, zooals hij had gediend in den vroegeren zee-oorlog tegen Frankrijk. De handel van Engeland diende gewaarborgd tegen achteruitgang. Geen onzijdige mogendheid als indringer in de vaart om den suiker- of koffij-handel der West-Indische Fransche kolonies naar zich toe te trekken! De Regel dreigde als een flikkerend zwaard. Amerika verzette zich. De Vereenigde Staten konden zich niet aan het machtsgebod onderwerpen. Het was onrecht,Ga naar voetnoot3) en zij moesten leven, voor een deel, van het vervoer met West-Indië. Men week voor dien aandrang, omdat men zich niet secuur gevoelde van zijn recht, en stond dadelijk een wijziging toe in de bepaling (1794). Het directe vervoer uit de kolonies naar Europa bleef daarbij buitengesloten; maar met den omweg over Amerika en Engeland, en op die wijs verhoogde kosten, kon de Engelsche regeering den handel dulden. Alleen de reis moest zijn een afgebroken reis. | |
[pagina 84]
| |
De korte oorlog, zooals William Pitt hem zich had voorgesteld! - Hij duurde twintig jaren, de strijd veranderend van aard, aangrijpend het bestaan van Engeland tot in zijn wortels, niet altijd wijs gevoerd, dan heftig, dan weer met lossen greep, midden in afgebroken, als in een woelige zee, door het opstekende rustpunt van den vrede van Amiens (1802). William Pitt heeft dien vrede niet gesloten; ook stond hij buiten de regeering bij het opnieuw uitbreken van den oorlog (1803). Een mindere man had zijn plaats ingenomen, een flauwe afschaduwing. Maar toen de strijd dreigde, toen de krijg weer op eens daar was in zijn felle kracht, hoezeer gevoelde men toen het afwezen van een machtige persoonlijkheid om het lot van het land te sturen. Want het was niet alleen dat Frankrijk zijn overheerschende positie te land niet wou opgeven, evenmin als Engeland zijn mogendheid ter zee, maar er was een wil in de wereldgeschiedenis verschenen, die alles voor zich wou doen buigen, en er stond een volk tegenover dat niet buigen woû. Napoleon had het revolutionaire Frankrijk vervangen. - ‘Kom me niet aan met het gewone praatje van: maatregelen en geen menschen (measures, not men). Neen, naar verhouding beteekenen maatregeeln niets, de man alles. Ik spreek van tijden van nood en gevaar, wanneer de gewone regels om zich naar te gedragen, falen... zeg daarom ook niet: Bonaparte's politiek, Bonaparte's maatregelen. Het is zijn karakter, zijn genie dat de wereld er onder houdt. Om hem bij te komen, hem te dwingen, hem te temmen, hem te staan, behoeven wij wapens van dezelfde soort. Ik stem volledig voor al de voorzieningen in het krijgsbudget. Maar als het te doen is om tegen Bonaparte op te kunnen, weegt een man die vermag te commandeeren op tegen al die maatregelen.’ Wie spreekt er zoo? Het is Canning, de volgeling, de leerling van William Pitt, in zijn redevoering over de oorlogsmiddelen voor 1803. Hij vorderde het terugkeeren van den grooten minister op den zetel - groot mag men hem noemen waar hij afwezend is, groot, omdat hij spoedig zou toonen de grootsche elementen in zijn aanleg: - tegenover Bonaparte, Pitt. Ja, de oorlog na het jaar 1803 kreeg het karakter van een | |
[pagina 85]
| |
tegenstelling tusschen personen, of liever van een symbolisch contrast, want het was grootendeels niet een strijd met William Pitt, - l'ennemi da genre humain, had hem de Conventie officieel gedoodverwd - maar met zijn schaduw. Hoe kort heeft het eigen leven van den man nog maar gestrekt (tot Januari 1806)! Gelijk hij niet was bij het begin, zoo was hij ook een afwezende bij het vervolg en het eind van het vernieuwd conflict. Maar zijn geest heerschte nog.
Het was, als men zich voor een oogenblik ophoudt bij de genomen maatregelen, een duel; men kan de stooten en tegenstooten daarbij markeeren: aangevallen wordt met bepalingen en ‘besluiten in Rade’, geriposteerd met afkondigingen en ‘decreten’. Want het vermaarde decreet van Berlijn (21 November 1806), de hoeksteen van Napoleons continentaal stelsel, is niet zoo op eenmaal ontstaan in het brein van den heerscher, het is een maatregel van tegenweer tegen Engeland.
In de hoofdstad van Frederik den Groote, na zijn schitterende campagne van het jaar 1806, kondigde de Keizer het fel gebod af waarmede hij Engelands handel afsneed, zijn kust onder blokkade en elk schip besmet verklaarde, als zelfs maar een klein deel van zijn lading afkomstig was van Engeland. Het continent zou het voortaan doen zonder Engeland, zonder zijn handel, zonder zijn koloniale waren, - ik had bijna gezegd ook zonder Engelschen - want het decreet van Berlijn keerde zich ook tegen de Engelschen op Fransch grondgebied. Napoleon voelde het als een maatregel van verdediging. William Pitt immers dreigde met den Regel van 1756 tegen de neutralen en had hem virtueel, reeds vooruit in 1805, hersteld, toen in Mei van dat jaar het Engelsche admiraliteitshof zijn interpretatie gaf van wettige vaart en afgebroken reis die den onzijdigen handel verlamde. En na zijn dood was men toen niet voortgegaan door afkondiging der kustblokkade? Dan kwam als antwoord op Napoleons decreet van Berlijn een nieuw vaartverbod en een herstel van den Regel van 1756 in zijn vollen omvang en met al zijn gevolgen. | |
[pagina 86]
| |
Geen andere handel bijna was meer toegelaten aan de onzijdigen dan alleen over Engeland. Het gaf den slag terug. Zoo waren de ‘orders in council’ van 11 November 1807. Sloot Frankrijk dus alles buiten wat Britsch was, Engeland zou wel zorg dragen dat geen kostbare, begeerlijke lading werd vervoerd of ze was van Britsche afkomst. ‘France,’ om den toestand met de woorden van een tijdgenoot in 't kort samen te vatten, ‘France, by her Decrees, resolved to abolish all trade with England; England said in return that France should then have no trade but with England.’Ga naar voetnoot1) Waarom nog voort te gaan en op te sommen hoe Napoleon, onmiddellijk na de ‘orders in council’, riposteerde met het decreet van Milaan, waarbij de blokkade werd uitgebreid bijna over de geheele wereld, en het vonnis werd uitgesproken bijna over ieder handelsvaartuig (17 December 1807). Het leek wel alsof op zee overal grenslijnen waren getrokken die niemand over mocht.
Amerika mengde zich in den strijd, en het gespte zich het harnas aan. De korte vredestijd in het begin der eeuw had zijn handel op West-Indië zien toenemen, zijn vloot groeide aan, zijn betrekkingen met Europa vermeerderden. Nu moest het de werking ondervinden der ‘besluiten in rade’ tegen het verkeer der neutralen. Het nam zijn tegenmaatregeleʼn en het was een verbod van uitvoer van waren naar Engeland, een stremming van het verkeer, een onderhandelen met Frankrijk, een dreigen... (embargo van 22 December 1807, non-intercourse-act van 3 Maart 1809)... En alweer nieuwe grens- en afsluitlijnen waren getrokken over het rimpelig gelaat van de oude getrouwe, bitter booze goedige Moeder Zee.
Een lijst van besluiten en contra-besluiten, een opvolging van regeeringsbeschikkingen! Om de uitvoering van die bepalingen was het in de werkelijkheid te doen, natuurlijk. | |
[pagina 87]
| |
De uitvoering - dat zijn: de kwellingen van het onderzoek aan boord naar de verboden waren en naar den landaard der matrozen, de plagerijen der douane, de kosten van de processen, licenten en passen, om dan nog het ergste voor het laatste te bewaren: het risico der kaperavonturen... Wij kunnen ons in die bijkomstigheden, - maar toch wel het voornaamste voor de menschen zelf die ze aan hun lijf moesten ondervinden; - in al dat op en neêr en voor en tegen van het zeemansbedrijf kunnen we ons niet begeven, noch den voortgang der gebeurtenissen nagaan. Niet de ‘measures’ met al wat er om- en aanhangt interesseeren ons, want dat is geleden en verleden; maar het karakter, de genius, van den krijg en van het volk trekt onze belangstelling, en daarvoor...
Het boek ‘War in disguise’ roept ons; zijn auteur vraagt onze aandacht, - hij dien men den vader der ‘orders in council’ heeft genoemd. Want, vooraan, met alle kracht was hij het die de politiek der ‘besluiten in rade’ heeft gepredikt. In het kader, door ons opgesteld, kunnen wij thans probeeren het geschrift te plaatsen en den man, zijn auteur: James Stephen, den procureur aan het hof van appel van het admiraliteitsgerechtshof. Hij begint zijn boek met een toespeling op een mislukt bemiddelingspogen van den Czar... | |
Het boek.‘De hoop op vrede, die zoo lang nog, al was het ook flauw, aan den Noorderhorizon heeft geschenen, is geheel teleurgesteld. De lucht is donkerder dan ooit te voren in Europa, de storm dreigt over een wijder gebied en voor een grooter duur van tijd.’ Met zulk een somberen inzet opent de schrijver zijn brochure als hij een voorstelling wil geven der politieke atmosfeer van het jaar 1805. Hij vraagt zich af, onder den indruk van die stemming, of Engeland wel is op den goeden weg. Handel en nijverheid lijden onder den oorlog, en toch heeft de vloot, meester | |
[pagina 88]
| |
ter zee, het verkeer van den vijand met zijn kolonies gestremd, zooals nog nooit is geschied. Maar de gevolgen blijven achterwege, zoowel voor Frankrijk als voor zijn bondgenooten, Spanje en Holland. Men bemerkt niet dat de Engelsche overmacht ter zee hen den ondergang nader brengt; hun schatkist is nog gevuld, hun kolonies verkeeren niet in nood. De reden is duidelijk voor wie niet let op den schijn maar op de werkelijkheid: de schijn is dat de vijandige mogendheden zich hebben teruggetrokken uit den Oceaan; en schijnbaar bezoeken zij niet meer de havens van hun kolonies. Maar het is een loutere ruse de guerreGa naar voetnoot1) - ‘Want inderdaad hebben zij grootendeels alleen hun vlag veranderd, en met gecharterde neutrale schepen een kleine wijziging gemaakt in hun vroegere handelswegen. Hun overzeesche bronnen van inkomsten konden daarom nooit door onze aanvallen worden vernietigd, en zijn op 't oogenblik zelfs nauwlijks aangetast.’
Een beetje historie wil dan de schrijver geven om zijn meening te verklaren. Hij legt uit hoe de Europeesche koloniale mogendheden den handel met hun kolonies altoos beschouwd hebben als een monopolie: geen provisies mochten daarheen vervoerd onder een vreemde vlag, geen producten daarvan uitgevoerd in vreemde schepen of naar een vreemden staat, voordat ze eerst waren gelost in de havens van het moederland. Maar in den oorlog van het jaar 1756, geëindigd met den vrede van 1763, toen Frankrijk, hard in 't nauw, geen kans zag om onder eigen vlag het verkeer met West-Indië te onderhouden, toen heeft het aan neutrale schepen toegestaan om het product der West-Indische eilanden over te voeren naar Fransche of andere havens in Europa. Natuurlijk voor neutrale rekening; want de bedoeling was dat ze niet zouden worden buit gemaakt op den overtocht. De prijsgerechtshoven van Engeland veroordeelden echter schip en lading wanneer ze waren aangehouden, hoe klaar ook het eigendomsrecht van de neutrale kooplieden mocht | |
[pagina 89]
| |
blijken voor wie ze bij de rechtbank werden opgeëischt. Zoo was de regel waarnaar werd gevonnist, men noemt hem den oorlogsregel van 1756: ‘Geen neutrale heeft het recht een der oorlogvoerenden te ontlasten van den druk der aanvallen van zijn vijand, door in oorlogstijd met zijn kolonies een handel te voeren die was verboden in vredestijd.’ Die regel, beweert de schrijver, is door Engeland nooit met expresse woorden opgegeven, al heeft het vrijwillig er somtijds inbreuk op toegelaten, - doch nooit zonder goede redenen.
Na de hernieuwing van den oorlog in 1803 werd de eenige wijze waarop voor de neutralen het verkeer tusschen West-Indië en Europa nog kon plaats hebben de dubbele reis: van de kolonies naar Amerika en van daar naar eenige haven van den vijand. De Amerikaansche vlag was daarbij de beste beschutting, omdat de ligging der Vereenigde Staten, door de richting der passaatwinden, aan de Europeesche schepen die van de West-Indiën komen, de gelegenheid biedt zonder noemenswaardige vertraging van de reis de Amerikaansche havens onderweg aan te doen. Vooral van de Golf van Mexico uit gaat de tocht zoo dicht langs de Noord-Amerikaansche kust, dat schepen van Havanna of Vera-Cruz op hun weg naar Europa in de havens der Vereenigde Staten kunnen aanleggen zonder het minst hun koers te wijzigen. Van deze door de natuur aangeboden kans, lezen wij in het geschrift over den vermomden oorlog, werd door den neutralen, voornamelijk Amerikaanschen, handel grof misbruik gemaakt. Men ontdook het beginsel waarop de toegestane vrijheid berustte, en deed onderweg alleen de havens der Vereenigde Staten aan om nieuwe papieren voor de lossing te verkrijgen, alsof daardoor verandering kwam in het karakter van de vaart of van het vervoer. Wordt de handel van Frankrijk of Spanje met hun kolonies dan handel van Amerika, alleen omdat de schepen met hun vracht onderweg voor een oogenblik aanleggen bij een haven in Amerika? vraagt de schrijver. Waartoe het vroeger niet had willen overgaan dat deed het prijzengerechtshof nu, in Mei 1805. Inziende welk bedrog er met papieren en certificaten werd gepleegd had het niettegenstaande het van Nieuw- | |
[pagina 90]
| |
Engeland was uitgeklaard, een schip met zijn lading veroordeeld, omdat het zijn reis inderdaad niet voor afgebroken aanzag. Had het Hof daarmede een nieuwe praktijk ingevoerd? - Wel mogelijk. Maar waarom zou men zijn methode niet veranderen, wanneer men haar gebreken erkende? Engeland, vermaant de schrijver, moest op dezen weg al strenger voortgaan; reeds betaalden de vaartuigen der onzijdigen minder aan assurantiepenningen dan de Engelsche schepen zelf; kon men dan toezien dat de handel op die wijze verliep? ‘En,’ roept hij verontwaardigd uit, ‘hebben wij tot nu toe de grootste en grofste inbreuk op onze rechten als oorlogvoerenden geduld, het was misschien nog dragelijk, al was het niet wijs. Want wijzelf betaalden de kosten, en de vijand, omdat hij alles aan de neutralen kon overlaten, verwaarloosde eigen handelsmarine om voor zijn krijgsvloot te kunnen zorgen. Maar thans - nu hij er met geweld op uit is om zijn scheepsmacht te hervormen en op te bouwen, nu andere mogendheden zich bij ons hebben aangesloten om perk te stellen aan de Fransche eerzucht, - nu is de handhaving onzer rechten op zee een plicht, zoowel jegens onze bondgenooten als tegenover onszelf. Want onze hulp in een offensieven oorlog kan maar van weinig beteekenis zijn, zoolang het schild van een verraderlijke onzijdigheid wordt opgehouden tusschen den vijand, en het zwaard van onze overmacht ter zee.’ | |
Het jaar van Pitt.Offensieve oorlog, - wij hooren het woord uitspreken door den schrijver van het vlugschrift, en hij openbaarde daarmede de bedoeling van den leider der Engelsche politiek. William Pitt, - ik heb het reeds gezegd, - was geen minister bij de verbreking van den vrede van Amiens; het nam echter niet veel tijd of het werd duidelijk dat een man als hij noodig was aan het hoofd van het ministerie. De Koning, George III, pas hersteld uit zijn bui van krankzinnigheid, prikkelbaar, grillig en lastig, wilde hem niet; maar kon niet zonder hem. Hijzelf, met wankelende | |
[pagina 91]
| |
gezondheid,Ga naar voetnoot1) bij gebreke van den aanhang eener vaste meerderheid in het Parlement, bewust van tegenwerking aan het hof en tegenwerking van vroegere partijgenooten, miste den natuurlijken lust en ijver om te regeeren; toch stond hij klaar. Hij vatte zijn werk op als een taak die hem toekwam. Nog gold zijn woord in het Lagerhuis, nog bedwong zijn blik den tegenstand, nog beheerschte zijn talent van krachtig organiseeren en van financieele administratie den toestand van het oogenblik. Maar hij gevoelde zich als een, die, aan het eind van zijn loopbaan, geheel moest opgaan in zijn werk. Hij stond in dienst van het land. De herinnering aan den grooten tijd van zijn vader prikkelde den krachtigen geest in het broze lichaam. Hoeveel tijd schoot nog over?... Zijn doel eischte hem op, en het was alsof het lot precies wou aantoonen, welke rol het hem toebedeelde, toen het zijn intrede in het ministerie deed samenvallen met het aannemen van den keizerstitel door Bonaparte (midden Mei 1804): Napoleon aan deze zijde van het Kanaal, William Pitt aan gene zijde. En Napoleon de grootste offensieve kracht van zijn tijd, van alle tijden! Hoe zou Pitt de offensie kunnen nalaten!
De Keizer had zijn plannen gemaakt voor een inval in Engeland. Gedurende de jaren 1804 en 1805 hield de bedreiging aan, en wij moeten ons den schrijver der brochure over den vermomden oorlog onder den indruk voorstellen van het alarm, waaronder geheel Engeland leefde door de toebereidselen van Napoleon in het kamp van Boulogne... Van daar de sombere lucht hangend boven zijn brochure. De Keizer zon op een middel om de Engelsche vloot uit het Kanaal weg te lokken. Dan ware Engeland zijn buit. Hij meende het middel te hebben gevonden, èn in 1804 èn in 1805, door een schitterende improvisatie van zeestrategie: zijn vlooteskaders onverwacht vereenigd, zouden losstormen op de Engelsche schepen en hen in verwarring rukken uit hun standpunt in het Kanaal... | |
[pagina 92]
| |
De Keizer zag het succes reeds in de verte, hij verwachtte niet anders dan dat Engeland bukte voor het naderend onheil. ‘Laat ons maar voor een zestal uren meesters zijn van het Kanaal,’ zeide hij in Boulogne, ‘en we zijn meesters van de wereld!’ - ‘Weten de Engelschen wel wat hun boven het hoofd hangt; geef me vrij passage gedurende twaalf uren, et l'Angleterre a vécu!’Ga naar voetnoot1) De onweerswolk lichtte aan den horizon. Het onweêr diende van de kust verwijderd. William Pitt begreep: er moest een afleiding zijn van het gevaar. Het sluiten eener nieuwe coalitie, de derde, van de Europeesche staten tegen den geweldenaar, was noodig om lucht te krijgen. Maar Rusland kwam hem tegemoet.
Alexander I, jeugdig, gevoelvol, Czar aller Russen, meester van een onmetelijke ongerepte macht, met een toekomst voor zich die hij als albeheerscher kon kneden en vormen naar zijn wil, vond het oogenblik daar om in het licht te verschijnen van de wereld en zijn Czarenwoord te spreken. Hij was diep geschokt en geschrokken van de oplichting en terechtstelling van den Hertog van Enghien, hij deinsde terug voor den gerechtelijken moord dien Bonaparte als tragisch tooneel had opgevoerd, in Maart 1804, tot voorspel zijner aanvaarding van den Keizertitel. En door den schok onthulde zich voor den Czar zijn bestemming als Vredevorst. Zijn blik richtte zich naar Engeland. Hij bood William Pitt een verbond aan. In dezen trant moest zijn afgevaardigde uit zijn naam aan den Engelschen minister een verklaring afleggen: De oorlog tegen Frankrijk was geen gewone krijg. De Franschen deden zich voor als bevrijders; hun tegenstanders mochten hun dien naam niet laten, ook zij moesten voor vrijheid strijden, zij mochten niet als hun doel beschouwen om enkel het oude Europa in zijn verouderde vormen te herstellen. Wanneer de vrede kwam was het noodzakelijk dat het een duurzame vrede zou wezen in een geordende statenmaatschappij. Er moest een herboren Europa ontstaan. Zoo alleen werd de vlek van het bloed en van de onge- | |
[pagina 93]
| |
rechtigheid die het bloed vergoot, voor goed uitgewischt. Daarom zouden alle staten grenzen krijgen die met de natuurlijke gesteldheid van den grond en den landaard hunner bewoners overeenkwamen; evenwicht zou er heerschen, en reden tot twist tusschen de volken zou ontbreken. Polen diende hersteld, Duitschland zou worden hervormd, de toestand in Italië geregeld, Holland, vergroot, kreeg de stadhouderlijke familie terug of werd onder Pruisen gebracht, als vergoeding voor zijn verliezen in het Oosten; Frankrijk zou de keus krijgen van een koning. Want het beginsel der vrijheid moest worden gehuldigd, even goed als de praktijk der hervorming. Dan konden Rusland en Engeland grootmachtig voor de orde instaan. Ook van Engeland werd gevraagd. Evenals de Czar tot opofferingen zich voorbereidde, vorderde hij ze van Engeland. Het moest, ter wille van de eendracht, het bezit van Malta opgeven, dat het hield tegen de bepalingen in van den vrede van Amiens, het moest zijn besluiten omtrent de blokkade der kusten en den handel der neutrale mogendheden verzachten, en het kon een voorbeeld geven van eensgezindheid door het staken van partijtwisten en de opneming in de regeering van de hoofden der oppositie.Ga naar voetnoot1) Een utopie.
Wat grootsche plannen! welk een schat van edelmoedigheid werd daar op eenmaal voor de oogen van den Engelschen minister uitgespreid! Hij heeft, bij de vertooning van dat wazig uitzicht op de toekomst, zeker het eerst gedacht aan de millioenen pond sterling die het Engeland jaarlijks aan subsidie zou kosten ter bestrijding van de legers der bondgenooten - Oostenrijk, mogelijk ook Pruisen - eer Europa's wedergeboorte tot werkelijkheid werd,... misschien ook rees even de herinnering op aan droomen van zijn eigen jeugd. In de plannen zelf was er toch niets dat hem afschrikte, al lag de verwezenlijking ver, zoolang de horizon werd geblokkeerd door de geweldige persoonlijkheid van den tegenstander. Maar op de eischen direct aan Engeland gesteld kon hij niet ingaan. | |
[pagina 94]
| |
Malta was een steunpunt van de Engelsche maritieme macht in de Middellandsche zee, een steun niet te missen voor een mogendheid die den weg naar Egypte en Indië open had te houden. En wat het idee van den Czar betrof over de herziening van het zeerecht... Maar laat ik het officieele antwoord aanhalen: ‘Na de fundamenteele wetten waarop de vrije constitutie van Groot Brittanje is gebouwd, liggen de eenmaal aangenomen beginsels van het zeerecht, die de macht en welvaart van het land hebben gevestigd en bevorderd, ieder Britsch onderdaan het naast aan 't hart; zij hebben hun wortels in zijn liefde voor het vaderland, en geen staatsman wordt er in het land gevonden die zou kunnen voorstellen of billijken om deze groote en essentieele principes op te dragen aan de bemiddeling van eenige mogendheid of zelfs maar aan een revisie.’Ga naar voetnoot1) Malta en het zeerecht mochten niet worden aangeraakt, zij stonden vast als de Magna Charta. De Russische gezant gaf duidelijk te kennen: wanneer Engeland Malta niet opgaf, was het ijdel te hopen op een verbond. ‘Europa zou dan toch verloren zijn,’ antwoordde Pitt. ‘Zoodra het Britsch eskader daar niet langer een goede versterkte haven bezit, zijn de Middellandsche zee, de Levant en Egypte in Frankrijks macht... Het doet me diep leed (meer dan ik kan zeggen) dat het tractaat niet kan doorgaan, maar als de afstand van Malta de uitdrukkelijke voorwaarde is, dan zetten wij den oorlog alleen voort. Hij zal op zee worden gevoerd.’Ga naar voetnoot2) Waarom zou Engeland den zeeoorlog niet aandurven?
Wat de Czar als derde vraag stelde, betrof de opneming in het ministerie van elementen der oppositie; hij verlangde een nationaal gouvernement in Engeland als waarborg voor de zekerheid van het verbond. | |
[pagina 95]
| |
Maar was dit niet Pitt's eigen wensch? Hij heeft er niet eenmaal, maar verschillende malen aan gedacht gedurende het kort verloop van tijd, dat hij het bestuur in handen had. Niet om Rusland te voldoen, natuurlijk; neen, alleen om aan 't hoofd te staan van een waarlijk gezaghebbend ministerie. Het gelukte hem niet. Hij kon of wilde niet doorzetten.Ga naar voetnoot1) Daar was de half wijze koning met zijn tegenzin tegen nu dezen dan dien persoon, en de Engelsche volksaard met zijn voorliefde voor sport ook in de politiek: - de moeilijkheden waren er voor om den minister daar overheen te zien springen. Laat hij weten, hoe hij er over komt. Dat is zijn zaak. Pitt heeft het aldoor in dit, zijn laatste, ministerie moeten ondervinden: hij kon zijn vriend, Wilberforce, geen afdoende hulp verleenen bij de bestrijding van den slavenhandel; en er werd hem weinig bespaard. Zijn medestander Dundas, lord Melville, hoofd der Admiraliteit, in dit jaar 1805 dat hij den zeeoorlog had te voeren, werd door een vijandige motie uit het ministerie geweerd, hoeveel moeite de minister zich ook gaf zijn vertrouwde voor een veroordeeling te vrijwaren. Het kwam hard aan. Toen bij de stemming in het Parlement de stemmen tegen elkander opwogen, toen het alleen van den speaker (den voorzitter) zou afhangen of de veroordeelende motie doorging - zooals ze ook inderdaad is aangenomen - toen had men de oogen van Pitt zoo angstig gespannen zien kijken, en zulk een spanning had zich ook van het Huis meester gemaakt, dat bij het vernemen van den uitslag de tegenpartij uitbarstte in een tumult van triomf. Een, de ware jachtliefhebber, in zijn roode jas, schreeuwde het uit: ‘We have killed the fox!’Ga naar voetnoot2) Pitt drukte zijn hoed diep over het voorhoofd om zijn tranen te verbergen, en stond op om heen te gaan. ‘We willen toch eens kijken hoe Billy zich houdt,’ zeiden een paar spotters; maar een kleine lijfgarde van jeugdige tra- | |
[pagina 96]
| |
wanten sloot de armen ineen en vormde een cirkel, waarin ongezien en zonder misschien zelf te weten hoe en waar hij zich bewoog, de gekrenkte minister uit het Parlement zijn weg nam naar huis.
Toen Pitt den koning om Melville op te volgen Middleton voorsloeg, - die later den titel van Lord Barham kreeg, - en het was een aanhanger en medewerker van den ontslagen minister, een man in het zeebedrijf grijs geworden, een viking met witte manen, toonde George III zich weer onwillig. Thans hielp hem zijn verzet niet; in zijn ‘zeeoorlog’ zou Pitt naast zich hebben een vertrouwden arbeider.Ga naar voetnoot1) En hij richtte de krachtigste maatregelen op de defensie van Engeland en het Kanaal, zonder het offensief te vergeten.
Het verbond met den Czar kwam er ten slotte even goed om tot stand, al wou Engeland niet van Malta wijken, en al verscherpte het ook zijn maatregelen tegen de neutrale vaart (Augustus 1805); Oostenrijk liet zich als derde vinden tegen betaling van rijke subsidies; en Pruisen, zou het zich ook niet in de coalitie laten betrekken? Maar het eigen offensief van Engeland lag ergens anders. Pitt had Nelson. Voordat Nelson naar de vloot in Spaansche wateren ging - die laatste tocht met zijn slag van Trafalgar die hem den naam van den eersten zeeheld van zijn eeuw en den dood zou geven - maakte hij een bezoek bij Pitt in zijn ministerieel kwartier van Downingstreet (September 1805). Hij sprak den minister van zijn plannen. ‘Zal ik genoeg schepen krijgen? Want ik wil den vijand overwinnen, ik wil hem vernietigen.’ Zoo was zijn vraag, zijn wil. Het is dezelfde krijgslust in Nelson, als in Napoleon. Pitt voelde voor die branding van het genie bij den gepassioneerden, tengeren man dien hij daar voor zich had in zijn ministerskamer; hij bewees hem de eer die hij maar | |
[pagina 97]
| |
heel zelden aan eenig sterveling toekende, door bij het afscheid nemen met zijn bezoeker mee te gaan en hem te geleiden tot aan het rijtuig. ‘Hij behandelde mij, zooals hij geen prins van den bloede behandelt,’ vertelde Nelson trotsch. - Arthur Wellesley, pas uit Voor-Indie teruggekeerd, heeft toen in een der ministerieele antichambres van Londen ook een ontmoeting gehad met Nelson. Zij kenden elkander niet. Maar de generaal herkende den man die een gesprek met hem aanknoopte aan den arm dien hij miste, aan den bravourtoon dien hij aansloeg. Woord volgde op woord, en onder het spreken veranderde de manier van den zeeman. Ook hij begreep met wien hij had te doen, en er kwamen van die smalle, ietwat smalende lippen woorden van wijsheid en inzicht en koelen moed, nu het ging om Engelands toekomst in de wereld, - voor den jongen veldoverste een licht en een verrukking. Het was de eenige maal, dat de twee mannen, Nelson en Wellington, echte kinderen van den genius van het vaderland, te zamen zijn gekomen - elkander voor een oogenblik in hun ware gestalte hebben gezien. William Pitt...
Maar al genoeg van Pitt, voor 't oogenblik.
Het heeft geen doel hier iets te zeggen van de afwisselende triomf en teleurstelling in de drie laatste maanden van zijn leven tot het definitieve, vroegtijdige einde (23 Januari 1806)! Napoleon's bruusk overweldigende tocht naar Duitschland met zijn overwinningen bij Ulm, bij Austerlitz, den afval van Pruisen, de victorie van Trafalgar, gekocht met Nelson's dood, wie kent dat alles niet? Ook Wellington's verhaal staat overal vermeld. Maar - Laat ons tot besluit Wellington's indruk hooren. ‘In de maand November van het jaar (1805), drie maanden voor zijn dood zag ik Pitt nog aan het diner van den Lord Mayor,’ vertelt hij.Ga naar voetnoot1). ‘Hij bedankte hem voor zijn toast in een van de beste speeches, die ik ooit in mijn leven heb gehoord. De Lord Mayor had zijn gezondheid gedronken als den Redder van Engeland en den toekomstigen | |
[pagina 98]
| |
Redder van de rest van Europa. Toen stond Pitt op en wees het compliment af, zoover het hemzelf gold: “Engeland kan niet behouden worden door een enkelen man,” zeide hij, “Engeland heeft zijn redding te danken aan eigen inspanning, en Europa zal worden gered door Engelands voorbeeld.” Dat was alles: hij had nauwelijks een paar minuten het woord, en toch kon niets volmaakter zijn uitgedrukt...’ | |
Overdenking.Het ik mij laten meêslepen door het verhaal van groote gebeurtenissen en den naam van groote mannen, en vergeten het boek en den nederigen naam van zijn auteur die toch het onderwerp zijn van mijn beschouwing? Men mag er mijn zoo sober mogelijk gehouden mededeelingen niet van verdenken. Ik heb geen oogenblik, ook niet in de ministerieele antichambres, het vlugschrift ‘War in disguise’ uit het vizier laten gaan; want al die opgenoemde feiten en daden en meeningen glijden als silhouetten van bewegelijke schaduwen tusschen de bladzijden van het boek en er over heen. Zoo moet men het zich denken. Wanneer Pitt in het voorjaar van 1805 bij de onderhandelingen met Rusland niet toe wil geven de minste verzachting van het Engelsche zeerecht, dan is dat juist de tijd waarop het admiraliteitshof de strenge interpretatie uitspreekt van het begrip der afgebroken reis die den handel der neutralen belemmert en daardoor het uitgangspunt vormt van het pamflet tegen dien handel.Ga naar voetnoot1) Als het zeerecht, bij officieele verklaring in Juni 1805 aan den Czar gegeven, het naast wordt gelijk gesteld met de grondwet van Engeland, luister dan ook als tegenhanger naar den animo waartoe zich de pagina's der brochure tegen het slot opwinden om aan te toonen het gewicht van den strijd met een tegenstander, die geen vrede kan houden of dulden. | |
[pagina 99]
| |
Zeerecht en constitutie vallen samen. ‘Het is natuurlijk mogelijk,’ zegt de schrijver, ‘dat Bonaparte's macht en zijn trots door een nieuwen oorlog op het vasteland worden gebroken of dat een nieuwe revolutie Frankrijk zal bevrijden van zijn juk; maar zoo niet, dan zijn wij pas aan het begin van den krijg, en het is alleen onze inspanning ter zee, streng volgehouden, die ons een veilig, ik zeg niet een voorspoedig, einde kan brengen. Want men kan wel verdragen met Bonaparte sluiten, maar het gaat niet om vrede met hem te maken. Oostenrijk kan vrede met Frankrijk hebben; Rusland kan vrede met Frankrijk hebben, maar Groot-Brittanje kan geen vrede hebben met die macht, zoolang zij is, die ze is. ‘En vraagt men mij wat er onoverkoombaar in den weg staat? Ik antwoord: de Britsche constitutie, wij vechten voor onze vrijheid en onze wetten; alleen zoo wij die prijs geven kunnen we iets meer verkrijgen dan een vrede in naam. ‘Het uitzicht is niet opwekkend; maar laat ons het niet geheel wanhopig maken door de overgaaf van onze natuurlijke wapenen. ‘Gelukkig, de teugels zijn in geen bloode handen.’Ga naar voetnoot1) De Engelsche vrijheid is veilig en de regel van 1756. In die stem van den man verneemt men toch wel een accompagnement der Engelsche geschiedenis van het jaar. En heeft het boek waarlijk niet als motief een echo van William Pitt's: ‘Het zal een zeeoorlog zijn’? Ja, met een weinig vlucht van verbeelding zouden we kunnen zeggen dat de schrijver zich aan het maken zette van zijn geschrift op 't oogenblik dat Nelson afscheid nam van den grooten minister...
Alsof we de fantaisie zouden dulden in 't ernstig geschiedverhaal dat de beschikking inhoudt over de ziel en het fortuin der volken en der velen! Neen, wij weten, uit het onverdacht getuigenis van Nelson zelf,Ga naar voetnoot2) van de gesprekken door hem met de ministers ge- | |
[pagina 100]
| |
voerd in de Septembermaand van het jaar 1805 over kusthandel en handel der neutralen. De jonge kapitein der West-Indische wateren was nog levendig bij hem. Zoo min als hij voorheen de indringers in de scheepvaart duldde, kon hij hen thans verdragen, wanneer de manoeuvres van den zeetocht door hen werden belemmerd. Misschien zelfs vernemen wij nog iets van Nelson's woorden, toen gesproken, uit het boek over den ‘Vermomden Oorlog’. Want zijn auteur behoorde tot de vrienden van Lord Barham, het hoofd der Admiraliteit, den man dien Nelson, zoodra hij hem kende, zoo hoog leerde stellen....
Om tot het boek terug te keeren: ‘War in disguise’ is een flink boek. Het heeft hier en daar de ondeugendheid en den humor die we van een Engelsch geschrift verwachten, maar het heeft ook zijn bekrompenheid. - Herinner u daarbij Pitt's houding in 't moment dat de afgezant van Alexander I hem voorstellen komt doen over de wedergeboorte van Europa. Daar opent zich van den kant van het Oosten een horizon; maar de geest van den staatsman houdt zich gesloten; hij denkt aan het behoud van de posities in zijn bezit, aan Malta en aan de artikelen van het zeerecht, en hij kan niet in de ideeën van anderen komen, zich niet verplaatsen in hun gevoelens. Hij is de ruwe realist, zich klampend aan zijn oogenblikkelijk voordeel, en bits verwoed op wie hem zou willen verdringen uit zijn eenmaal ingenomen plaats. En toch, o tegenspraak, - o tegenspraak! terug te vinden in al wat ons recht menschelijks voorkomt! - gaat die zin voor uitsluiting van alle anderen samen met een groot, zelfs een grootsch gevoel. Hebben wij dan niet William Pitt met zijn perfect gemoduleerde, gezaghebbende stem op het maal bij den Lord Mayor hooren zeggen: ‘En de rest van Europa zal gered worden door het voorbeeld van Engeland’? Door het voorbeeld! Wij hebben 't wel verstaan. Door het voorbeeld van Engelands egoïsme? of van welk beginsel omsloten in de harde schors van zijn koele zelfgenoegzaamheid en hoogen trots?
Ik moet bekennen, al het voorgaande is niet anders dan een | |
[pagina 101]
| |
inleiding tot deze vraag. Zij is de kern van mijn studie, als men zoo iets, wat geen aanspraken durft maken, een studie mag heeten. Want dit kenmerk draagt ook heel duidelijk het pamflet ‘War in disguise’. Het denkt alleen om den toestand in oorlogstijd, het is een wapen om krijg te voeren, evenals ‘de regel van 1756’; het gaat er direct op af om Bonaparte ‘te vernietigen’, ja het verheugt zich met een grimmigen humor in de verliezen door anderen geleden, en het gunt, o zoo graag! aan de Engelsche kapiteins en kapers dat zij er nog een ‘eerlijke’ winst bij verdienen door een buit van kostbare vrachten, om 't even op wie behaald. En toch is het er op gesteld dat Engeland ‘een voorbeeld’ zal zijn. Want de Engelschman, door zijn scherp verbod van den handel der neutralen, is en wil zijn de voorvechter van de zedelijkheid tegenover het bedrog, - zegt de schrijver. ‘Laat de onzijdigen dan schade lijden bij een oorlog; mag men dat ongelukkig noemen? Het geeft hun toch geen recht om, onder de benaming van handel zich door de zwakkere partij te laten omkoopen en zich schadeloos te stellen als haar beschermers tegenover de wapenen van de sterkere partij. ‘Would to God (for that sacred name may be allowably invoked in behalf of the virtue he loves)’ - ik wil de eigen woorden van den schrijver aanhalen, dat men onmiddellijk den indruk krijgt van zijn werk - ‘would to God, I say, that nations always prized the obligations of moral duty far beyond every specious advantage, however great, that opposed them.’Ga naar voetnoot1) ‘In ons geval,’ zoo beslist hij boud, ‘valt het zichtbare nut geheel samen met het moreele recht.’ En telkens wordt deze bedoeling van het geschrift met nieuwe beelden en voorbeelden uitgewerkt... Zedelijkheid, plicht! motieven van wandel en - handel!
Nationale ijdelheid of nationale hypocrisie? Een der bestrijders van de brochure heeft al in dien tijd een zoetzuren glimlach over gehad voor den toon van het geschrift. ‘De Amerikanen,’ zegt hij, ‘hebben in vollen ernst | |
[pagina 102]
| |
eens in het congres gedebatteerd of zij zich voortaan niet het verlichtste volk der wereld zouden noemen, en in het Engelsche Parlement is er iemand gevonden om plechtig te verklaren, - en even plechtig is hij geloofd, - dat wij te eerlijk waren voor eene politieke verbintenis met staten van het vasteland. De goede opinie die iedere natie van zichzelf heeft is spreekwoordelijk.’ De opmerking doelt op Wilberforce, die zijn leven wijdde aan de bestrijding van den slavenhandel. Ik geloof niet dat iemand ooit Wilberforce voor een hypocriet of zelfs voor bijzonder ijdel heeft gehouden; - hij was de zwager van James Stephen, den auteur van den ‘Vermomden oorlog’, en Stephen was een van de voornaamste medestanders van Wilberforce, zooals Lord Barham het was, een vroom man.
Met die namen zien wij een nieuwen horizon zich openen voor ons boek. Laat mij een enkelen datum daarbij voegen. In 1807, het jaar van de ‘Orders in council’ en van het decreet van Milaan, werd door beide Huizen van het Parlement de wet van afschaffing van den slavenhandel aangenomenGa naar voetnoot1) en Romilly hield tot besluit de beroemde redevoering waarin hij het ontruste geweten van Bonaparte, den monarch van Frankrijk, tot den troon gewaad door een stroom van bloed, vergeleek met de zelfvoldoening en de reine gelukzaligheid van den edelen Engelschman die een behoud was voor millioenen zijner medemenschen.Ga naar voetnoot2) Een burgerkrans voor Wilberforce. Er straalt licht van af ook op James Stephen.
Zeker, het is een tijd en een natie vol zelfvoldaanheid en zedelijk vertoon; maar met die woorden ben ik niet gevorderd. Ik moet verder zien. Om te gaan begrijpen en een begin te hebben voor een oordeel moet ik probeeren den man te leeren kennen achter zijn boek.
W.G.C. Byvanck.
(Slot volgt.) |
|