De Gids. Jaargang 78
(1914)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |
De financiëele crisis.De tijd om de geschiedenis van de financiëele crisis, die in de laatste dagen van Juli l.l. uitbrak, te schrijven, is nog niet aangebroken. De crisis is nog niet geeindigd; haar verdere loop en de gevolgen, die zij zal medebrengen, zijn nog af te wachten. Maar de feiten, die reeds plaats vonden, zijn zoo gewichtig en de maatregelen, die genomen zijn om haar omvang te beperken, zijn van zulk een verre strekking en raken zoo velerlei belangen, dat de begeerte groot is om, nu de rust is teruggekeerd en men wederom tot bezinning is gekomen, zich rekenschap te geven van de voorgevallen gebeurtenissen en van de middelen, die tot afwending van dreigende onheilen zijn toegepast. Een schets te geven van de paniek, die in de laatste dagen van Juli hier te lande ontstond, vermag ik niet. Nauwelijks te beschrijven is de ontsteltenis, die te weeg gebracht werd door de verschillende politieke berichten omtrent den nasleep, dien het ultimatum door Oostenrijk tot Servië gericht, deed vreezen. Vrijdag 23 Juli werd het ultimatum verzonden, en vijf dagen later werd de effectenbeurs te Amsterdam reeds gesloten. Duitschland, Frankrijk en Engeland hadden destijds nog niet gemobiliseerd; alleen in Oostenrijk en Rusland had eene gedeeltelijke mobilisatie plaats gevonden. Het bestuur van de Vereeniging voor den Effectenhandel vleide zich, dat het mogelijk zou zijn den volgenden dag de beurs weder te openen en besloot daartoe ook; maar talrijke leden, bevreesd dat bij eene opening vervallende prolongatiën niet zouden worden verlengd en eene koersdaling zou plaatsvinden, | |
[pagina 349]
| |
waardoor zij verplicht zouden worden op loopende prolongatiën belangrijk surplus te fourneeren, waaraan zij niet onmiddellijk zouden kunnen voldoen, dwongen het Bestuur aan dit besluit geen uitvoering te geven. En buiten de Beurs was de angst niet minder heftig. Een algemeene vrees had bijna een ieder bevangen. In lange rijen stond het publiek voor de kantoren der Nederlandsche Bank om bankpapier tegen zilvergeld in te wisselen, en bij de banken en spaarbanken werden door velen, bezorgd voor hetgeen de dag van morgen kon brengen, gelden opgevraagd. Menigeen vroeg zich af hoe hij betalingen, die opgevorderd konden worden of tot voortzetting van zaken onvermijdelijk waren, zou kunnen doen, indien zijne schuldenaren jegens hem in gebreke mochten blijven en hij op zijne goederen geen crediet kon verkrijgen. Van verschillende zijden werd bij de Regeering aangedrongen op een moratorium voor alle of eenige bijzondere schulden, als wisselschulden, deposito's en rekening-courant saldo's. De heer Fokker verklaarde in de Eerste Kamer der Staten Generaal, dat dit middel volstrekt noodig was, om een financiëel débacle, als nooit in ons land was gezien, te voorkomen. En het Bestuur van den Bond voor den Geld- en Effectenhandel in de Provincie drong er, waarschijnlijk in afwachting van eene daartoe strekkende wet, bij de leden dezer Vereeniging ‘met den meesten nadruk op aan, dat de leden zich bij het doen van uitbetalingen beperken tot hetgeen noodig is voor levensonderhoud, werkloonen en onafwijsbare verplichtingen’. De Regeering heeft op advies van de groote geldinstellingen te Amsterdam en Rotterdam wijselijk aan dien aandrang geen gevolg gegeven. Een moratorium is een narcotisch middel; het doet het gansche verkeer stilstaan. Zij, die verplichtingen moeten vervullen, mogen daarmede tijdelijk zijn gebaat, zij het ook vaak ten nadeele van de belangen van de schuldeischers, het gansche economisch verkeer ondervindt daarvan de nadeelige gevolgen. De Provinciale Bond had de welwillendheid te veroorlooven, dat deposito's werden terugbetaald, voorzooverre het opgevraagde bedrag noodig was voor de betaling van loonen, doch heeft zelf later ingezien dat een ondernemer niet kan volstaan met de | |
[pagina 350]
| |
uitbetaling van loonen; hij moet ook grondstoffen kunnen koopen, vrachten en wat dies meer zij voldoen. En wordt hij door een moratorium verhinderd over deposito's of rekeningcourant saldo's te beschikken of betaling van andere gelden, die hem verschuldigd zijn, te vragen, dan zal hij zijne zaken niet kunnen voortzetten en zijne arbeiders naar huis moeten zenden met het gevolg, dat zij werkeloos worden en dat behalve zij al degenen, die met hen in economische betrekking staan, de lijdende partij zullen zijn. Ook voor menige koloniale onderneming, die dikwerf groote bedragen in het moederland heeft uitstaan, zou een moratorium noodlottig werken. Hadden de Amsterdamsche en Rotterdamsche banken en bankiers dan ook niet, zelfs in de donkerste dagen der crisis, elk verschuldigd bedrag op de eerste aanvraag terugbetaald, dan had de toestand zonder twijfel een nog veel ernstiger karakter verkregen. Een moratorium was te minder noodig, omdat de voornaamste Amsterdamsche en Rotterdamsche crediet-instellingen en kooplieden zich bij het uitbreken der crisis in een syndicaat vereenigd hadden met het doel om handel en nijverheid den noodigen steun te verleenen. Onmiddellijk nadat de beurs gesloten was kwamen zij te zamen en brachten zij f 25 millioen bijeen om voornamelijk den effectenhandel te hulp te komen. Zij stelden daarbij de voorwaarde dat de beurs wederom geopend zou worden. Toen daaraan den volgenden dag niet werd voldaan, meenden zij dat krachtiger maatregelen noodig waren. Zij vormden daartoe een nieuw syndicaat, dat zich van de medewerking van een reeds vroeger opgerichte Vereeniging voor den Geldhandel verzekerde, en verschaften haar bij de Nederlandsche Bank een crediet van f 200 millioen, waarvoor zij zich tot een bedrag van 20 percent van de opgenomen voorschotten borg stelden. Dit syndicaat heeft zeer velen geholpen, handelaren, industriëelen, ondernemingen van allerlei aard, particulieren, spaarbanken en andere instellingen. Zij moesten zakelijke zekerheid geven, doch als zoodanig werden allerlei rechten en zaken beschouwd, die onder normale omstandigheden niet als zakelijke waarborg zouden zijn aangenomen. Het waren dan ook slechts weinige credietzoekenden, die ongetroost naar huis moesten worden gezonden. Daarbij is de | |
[pagina 351]
| |
Nederlandsche Bank voortgegaan op den bestaanden voet crediet te verleenen, en is met medewerking van het syndicaat, in het bijzonder van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, de Amsterdamsche Bank, de Rotterdamsche Bankvereeniging en de Twentsche Bankvereeniging, eene algemeene Nederlandsche centrale middenstandscredietbank opgericht, om den middenstander te steunen. En ten gevolge van een en ander is de crisis wel is waar nog niet tot een einde gebracht, doch het ernstigste voorloopig bezworen. | |
I.De Nederlandsche Bank is niet bevoegd hare credietoperatiën onbeperkt uit te breiden. Het bankoctrooi bepaalt, dat het gezamenlijk bedrag der bankbilletten, bankassignatiën en rekeningcourant-saldo's, te zamen de opeischbare schuld uitmakende, voor een deel, bij Koninklijk besluit vast te stellen, door munt of muntmateriaal moet zijn gedekt. En bij Koninklijk besluit van 16 April 1864 (Stbl. No. 18) is dit deel op twee vijfden van het bedrag der opeischbare schuld bepaald. Op den 25sten Juli bezat de Bank aan munt en muntmateriaal f 170,341,686.855, terwijl de opeischbare schuld f 316,635.042,605 beliep De Bank was dus nog gerechtigd haar circulatie met ruim f 100 millioen te verhoogen. Om aan de Vereeniging voor den Geldhandel een crediet van f 200 millioen te kunnen openen, was het dus noodig, dat door eene wijziging van het Koninklijk Besluit de verhouding, waarin de opeischbare schuld der Bank gedekt moet zijn, op een lager percentage werd bepaald. Het banksyndicaat, dat bij de Nederlandsche Handel-Maatschappij vergaderde, stelde per telefoon de Regeering van hare onderhandelingen met de Nederlandsche Bank in kennis, met verzoek, dat één of meer der ministers ter vergadering wilden komen om hun den toestand uiteen te zetten. Aan dit verzoek werd bereidwillig voldaan. In den namiddag kwamen de ministers van Financiën en van Landbouw, Handel en Nijverheid en de directie der Nederlandsche Bank met de leiders van het Banksyndicaat te Amsterdam | |
[pagina 352]
| |
te zamen. De vergadering kwam tot de conclusie dat het noodzakelijk zou zijn het percentage, tot hetwelk de opeischbare schuld der Nederlandsche Bank door munt of muntmaterieel gedekt moet zijn, tot 20 pCt. te verlagen. De Nederlandsche Bank was bereid een daartoe strekkend verzoek tot de Regeering te richten. Tevens werd, wanneer de Regeering dit verzoek zou inwilligen, haar in overweging gegeven den uitvoer van goud te verbieden, opdat de goudvoorraad der Bank niet, hetgeen bij uitbreiding van de ongedekte circulatie licht kon gebeuren, zou worden uitgevoerd. De voorstellen vielen bij de heeren ministers in goede aarde. Zij verklaarden zich bereid beide denkbeelden bij hunne ambtgenooten te ondersteunen. Zij zagen in dat zulks noodzakelijk was, en vleiden zich dat de Regeering de verantwoordelijkheid ook van het verbod van goud-uitvoer op zich zou nemen, totdat een bij de Volksvertegenwoordiging aanhangig wetsvoorstel, waarbij machtiging wordt verleend in geval van oorlog of oorlogsgevaar den uitvoer van bepaalde goederen te verbieden, tot wet zou zijn verhevenGa naar voetnoot1). Het zou hun echter aangenaam zijn, dat de directie van de Nederlandsche Bank en de leiders van het Syndicaat in de vergadering van den Ministerraad, die dien avond zou worden gehouden, den staat van zaken zouden willen uiteenzetten en de voorstellen toelichten. Aan deze uitnoodiging werd gevolg gegeven, en den volgenden dag werden twee Koninklijke besluiten afgekondigd, waarbij beide maatregelen werden genomen. De overeenkomst tusschen de Nederlandsche Bank, de Vereeniging voor den Geldhandel en de verschillende banken en firma's, die zich tot borg stelden, werd daarop gesloten, en den 1 Augustus daaraanvolgende kon openbare mededeeling worden gedaan, dat bij de Vereeniging voor den Geldhandel voorschotten waren te verkrijgen tegen fondsen, goederen, hypotheken en andere waarden, die de Nederlandsche Bank niet beleent. De weekstaten van de Nederlandsche Bank van den 1sten en 8sten Augustus gaven een duidelijk beeld van de eischen, | |
[pagina 353]
| |
die in de eerste dagen der crisis aan de Nederlandsch Bank waren gesteld. De binnenlandsche portefeuille, die den 25sten Juli minder dan f 68 millioen bedroeg, beliep den 1sten Augustus f 144 millioen, den 8sten Augustus f 175 millioen. De beleeningen waren van f 61½ millioen binnen eene week tot f 124 millioen en van 1 tot 8 Augustus tot f 140 millioen gestegen. De schatkist nam in de beide weken f 22 millioen tegen promessen op, die waarschijnlijk door de Nederlandsche Bank zijn in disconto genomen. Door anderen dan de Staat werd dus f 85 millioen in disconto gegeven. De voorschotten, die de Vereeniging voor den Geldhandel verleende, hadden op deze cijfers weinig invloed. Hoezeer het aantal personen en maatschappijen, aan wie zij een crediet opende, groot was, was het gezamenlijk bedrag der opgenomen gelden betrekkelijk niet belangrijk. Wanneer het opereerend kapitaal der Bank desniettemin buitengewoon sterk vermeerderde als nooit was gezien, dan geschiedde zulks, de schatkist buiten aanmerking gelaten, ten gevolge van aanvragen van haar gewone clientèle, die zich, terwijl de angstige huismoeders levensvoorraad insloegen, voor gebeurtenissen, die komen konden, op uitgebreide schaal van geldmiddelen voorzagen. De kassen werden bij een ieder, die daartoe bij machte was, versterkt. Door een en ander is de ongedekte circulatie zeer toegenomen en deze toename is niet zonder gevaar. De Regeering heeft de verplichting van de Nederlandsche Bank tot betaling harer billetten niet opgeschort. Volgens de wet van 3 Aug. 1914 (Stbl. No. 345) kan daartoe bij algemeenen maatregel van bestuur worden besloten, doch tot dusverre bestond daartoe geene noodzakelijkheid. Het verbod van gouduitvoer heeft reeds de werking als had het bankbillet een gedwongen koers. Het bankbillet is sinds de intrekking der muntbilletten wettig betaalmiddel, behalve voor de Bank. Deze is verplicht het op vertoon in te wisselen, doch aangezien de gouduitvoer verboden is, zal niemand het in groote bedragen ter inwisseling aanbieden, en de inwisseling zich beperken tot die van groot bankpapier tegen kleine bankbilletten, zilvergeld of de zilverbons, die, toen bij de groote vraag naar zilvergeld de kas der Bank uitgeput raakte, door de Regeering zijn uitgegeven, | |
[pagina 354]
| |
totdat het noodige zilvergeld, dat aangemunt wordt, in omloop kan worden gebracht. Onder deze omstandigheden kunnen de wisselkoersen op het buitenland boven de bestaande grenspunten stijgen. De koers op Londen kan b.v. boven tot f 12.15 rijzen, en werkelijk heeft dit in Augustus plaats gevonden, toen hij eenmaal tot f 12.40 steeg. Daaruit zou voor den handel, die voor transactiën met het buitenland op vaste wisselkoersen moet kunnen rekenen, nadeel kunnen ontstaan. Voorloopig is de wisselkoers wederom gevallen, zelfs tot f 11.70, een vroeger bijna ongekend peil,Ga naar voetnoot1) en zijn de koersen op Berlijn en New-York nog sterker gedaald, de eerste tot f 53.50, de laatste tot f 2.34. De Nederlandsche Bank heeft een bedrag van meer dan f 16 millioen van haar buitenlandsche wisselportefeuille verzilverd. En wat van meer gewicht was, er was groote vraag voor het buitenland naar vee, landbouw-artikelen alsmede suiker en andere koloniale producten, en de invoer van buitenlandsche grondstoffen, levensmiddelen en andere goederen woog daartegen niet op. In dezen toestand zou echter een kentering kunnen komen, wanneer de belemmeringen, die thans den invoer op laag peil houden, zullen zijn opgeheven en de vraag naar onze voortbrengselen vermindert. Zoolang de oorlog duurt, zal een en ander, althans het eerste, waarschijnlijk niet plaats vinden, en voorshands schijnt er dus geen groot gevaar voor depreciatie van den gulden, doch het gevaar zou na den oorlog, zij het ook tijdelijk, kunnen intreden, zoo de bankbilletten, die thans door angstige houders zijn weggesloten, in het verkeer worden gebracht tot het doen van nieuwe zaken. Raadzaam zal het zijn deze mogelijkheid in het oog te houden en tijdig voorzieningen te beramen, die tot herstel van de oude verhouding van den specievoorraad tot de opeischbare schuld en tot de opheffing van het verbod van gouduitvoer kunnen leiden, zoodra normale omstandigheden wederom zullen zijn ingetreden. Twee maatregelen zullen daartoe krachtig kunnen helpen, de opening van de effectenbeurs, | |
[pagina 355]
| |
die de gelegenheid geeft fondsen naar het buitenland te doen afvloeien, en plaatsing van een deel der vlottende schuld buiten de Nederlandsche Bank, opdat de ongedekte circulatie wordt verminderd, althans niet te sterk wordt uitgebreid. De Nederlandsche Bank heeft in de groote credietvraag, die tot haar kwam, aanleiding gevonden haar rentetarief te verhoogen, o.a. het wisseldisconto tot 6½%. Het Bestuur van de Vereeniging voor den Effectenhandel bepaalde dat de rente, verschuldigd voor op 29 Juli loopende prolongatiën en gelden on call, van den vervaldag af zou bedragen twee percent boven de door de Nederlandsche Bank voor voorschotten in rekening-courant berekende rente, die in de eerste dagen van Augustus op 7% was vastgesteld. De Vereeniging voor den Geldhandel vroeg voor haar voorschotten 1% boven de rente, die de Nederlandsche Bank berekende. Deze tarieven gaven aanleiding tot klachten. Men oordeelde, dat waar de gouduitvoer verboden was, er geen aanleiding voor een hoog rentetarief bestond. De uitbreiding van het opereerend kapitaal der Bank kon wel is waar onder de tegenwoordige omstandigheden meerder risico medebrengen, maar de verliezen, die de Bank zou kunnen lijden, zouden, naar men meende, ruimschoots gedekt blijken door de niet geringe rentewinsten, die de verhooging van haar opereerend kapitaal zou afwerpen. De Nederlandsche Bank is aan de klachten reeds spoedig tegemoet gekomen. Zij verlaagde haar rentetax den 14den Augustus tot 6 percent en drie dagen later tot 5 percent. Het bestuur van de Vereeniging voor den Effectenhandel volgde het voorbeeld door de prolongatierente op 1 percent boven den rentetax der Bank te bepalen en de Vereeniging voor den Geldhandel stelde de rente op een half percent boven dien rentetax. Dat de Nederlandsche Bank bij het uitbreken der crisis haar rentetarief aanmerkelijk verhoogde en ook thans dit tarief betrekkelijk hoog houdt, laat zich gereedelijk verklaren. Een hoog rentetarief is het eenige middel, dat haar ten dienste staat tegen een te sterke uitbreiding van de ongedekte circulatie. Deze is, vooral ten gevolge von de eischen der schatkist, nog hoog. De metaaldekking van de opeischbare schuld bedraagt nauwelijks 33 percent. | |
[pagina 356]
| |
II.Bijna alle prolongatiën zijn gesloten volgens de bepalingen van het Reglement voor den Effectenhandel van de Vereeniging voor den Effectenhandel. Daarbij is o.a. bepaald dat, wanneer bij daling van beursprijzen de waarde van het onderpand tot beneden het vereischte bedrag mocht verminderen, dit uiterlijk den volgenden dag tot dat bedrag moet worden aangevuld, en dat de geldnemer, die eene prolongatie niet wenscht te verlengen, den geldschieter op den laatsten dag vóór den vervaldag en, zoo deze geen beursdag is, één dag te voren daarvan kennis moet geven. De sluiting van de Beurs had dus tweeërlei gevolg: dat afloopende prolongatiën niet konden worden opgezegd en dat er geen beursprijzen werden vastgesteld, en de waarde van het onderpand dus volgens den koers van 28 Juli l.l. moest worden berekend. Tot aanvulling van het surplus ontstond dus geen verplichting. De sluiting van de Beurs was eene daad van eigen richting, om te verhinderen dat crediteuren van hunne rechten om surplus of aflossing te vorderen, zouden gebruik maken. Die daad was op zich zelve beschouwd onverantwoordelijk, maar onder de bestaande omstandigheden te vergeven. Zij voorkwam uitgebreide executiën. Deze zouden in die dagen niet kunnen plaats gevonden hebben, dan met aanzienlijke koersdalingen, waarvan het gevolg zou zijn geweest, dat tal van personen op en buiten de Beurs groote verliezen zouden lijden en op eenmaal vóór de nakoming van verplichtingen zouden staan, die zij niet bij machte waren te vervullen. De sluiting der Beurs heeft hun uitstel verleend en hiermede is een groote financiëele ramp voorkomen, althans voorloopig, doch tijd gewonnen is voor menigeen veel gewonnen. Al is het ook niet waarschijnlijk, dat de werkelijke koersen bij de wederopening der Beurs over het algemeen hooger zullen zijn, dan zij op den dag der sluiting geweest zouden zijn, er is den geldnemer althans tijd gelaten om voorzieningen te treffen, die hem in staat stellen zijne verplichtingen na te komen, en hiermede zullen velen geholpen zijn. Het bedrag, dat op prolongatie is uitgezet is niet bekend. Men schat het op f 350 millioen. De president der Neder- | |
[pagina 357]
| |
andsche Bank heeft dezer dagen aan de leden der Vereeniging voor den Effectenhandel opgaaf gevraagd van de door hen ter leen gegeven en genomen bedragen, doch het resultaat dezer enquête is niet gepubliceerd. Geschiedde dit, dan zou het kunnen blijken, dat het evengenoemd bedrag te hoog was gegrepen, maar het verschil zal wel niet groot zijn. De plaatsing der ter leen aangeboden gelden geschiedt in den regel niet door den geldgever zelven, maar door een commissionair in effecten, die door den geldgever daarmede wordt belast. Daar deze meestal den geldnemer niet kan beoordeelen en het risico, dat de geldnemer in gebreke mocht blijven zijne verplichtingen na te komen, niet wil loopen, neemt de commissionair den post vaak op zijn eigen naam. Hij neemt dus zelf het bedrag ter leen en leent dit op zijne beurt aan den geldnemer weder uit, met het gevolg, dat hij tegenover den client, wiens geld hij plaatste, voor de terugbetaling aansprakelijk is. Op deze wijze heeft menigeen engagementen aanvaard, die vroeger door hem gering werden geacht, doch hem thans veel zorg baren. Bij de geldnemers vindt men algemeen dezelfde verhoudingen. De persoon, die ter beurze geld opneemt, is meestal niet de credietzoekende. Hij doet dit vaak voor een lastgever, die hem opdracht gaf prolongatie te sluiten, doch doet dit op eigen naam, omdat hij zijn lastgever, uit vrees dat concurrenten hem dezen zullen afhandig maken, niet wenscht te noemen, en ook omdat de geldschieter wel hem maar niet aan een ter beurze onbekende crediet wil geven. Deze staat van zaken is oorzaak, dat de beurscrisis groote afmeting heeft. De commissionair-geldgever en commissionairgeldnemer zouden, naar zich laat begrijpen, bij eene belangrijke koersdaling in het gedrang kunnen komen, en aanzienlijke bedragen uit eigen middelen moeten suppleeren, zoo hunne geldnemers hen in den steek lieten. Door de herbeleening der prolongatieposten is de kring der bij de prolongatiemarkt betrokken personen zeer uitgebreid. De crisis zal waarschijnlijk ten gevolge hebben, dat de commissionnairs niet nogmaals het gevaar zullen willen loopen zich te branden en huiverig zullen zijn als voorheen posten op eigen naam te nemen; ook dat het surplus van 10 percent, dat thans in vele gevallen te laag zal blijken te zijn, zal | |
[pagina 358]
| |
worden verhoogd en de geldgever niet bereid zal zijn alle genoteerde fondsen in onderpand te nemen, maar zich het recht zal voorbehouden fondsen, die hem niet convenieeren, te weigeren. Het systeem zal echter overigens wel gehandhaafd blijven. Vergeleken met de voorwaarden, waarop aan andere beurzen gelden worden uitgezet, verdienen de bij ons gebruikelijke dan ook ongetwijfeld de voorkeur. Aldaar geschieden die geldleeningen meestal in den vorm van verkoop en wederinkoop op lateren datum, op veertien dagen of eene maand. Hier te lande is de geldnemer althans verplicht surplus te geven. Hij moet ten minste eenige middelen bezitten; het onderpand moet een surplus aanwijzen. Bij de zoogen. reports wordt in den regel een en ander niet gevorderd. De geldnemer kan dientengevolge weliswaar niet plotseling worden besprongen, hem wordt de tijd gelaten tot den vastgestelden datum, doch de termijn is zoo kort, dat het verschil of dit al of niet geschiedt, in een geval als thans voorkwam, van geene beteekenis is. Alle beurzen, zonder onderscheid, hebben dan ook hare deuren moeten sluiten. Zelfs de Londensche! De sluiting heeft de oplossing van een zeer moeilijk vraagstuk aan de orde gesteld: hoe de deur weder te openen zal zijn. In het buitenland peinst men nog over deze vraag en is de oplossing, voorzooverre mij op dit oogenblik bekend, nog niet gevonden. Wij zijn in dit opzicht het buitenland vooruit, indien men althans mag aannemen dat de Beurswet eene bevredigende oplossing zal brengen. Voorloopig blijft dit nog te bezien. Zij is breed opgezet. Zij regelt niet alleen de afwikkeling der op 29 Juli ll. loopende prolongatiën en verstrekte voorschotten in rekening-courant, maar stelt de gansche beurs onder toezicht van den minister van Landbouw, Handel en Nijverheid, die bijgestaan wordt door drie regeeringscommissarissen en voorgelicht door eene commissie van advies van zeven leden en dertien plaatsvervangers, uit verschillende groepen van belanghebbenden, meerendeels geldnemers gekozen. Waarom men zich niet tot het eerste had kunnen bepalen, is mij niet duidelijk. Zeker is die afwikkeling het eenige noodige, en dat de door de wet aangewezen weg daartoe leiden zal, staat m.i. nog niet vast. De wet vergunt de executie van een onderpand, mits de | |
[pagina 359]
| |
pandhouder zich verplicht de door den minister vast te stellen regelen in acht te nemen en bij den verkoop een bod doet niet lager dan door den minister is bepaald. Deze koers zal, naar de minister heeft medegedeeld, aanvankelijk niet of weinig verschillen van den op 29 Juli ll. geldenden en zoo noodig slechts geleidelijk worden verlaagd. De bedoeling dezer regeling is te prijzen. Zij wil den pandhouder nopen niet te executeeren, zoolang de ministeriëele koersen niet zullen zijn bereikt. Indien de daadwerkelijke koersen na de opening der beurs blijken weinig gedaald te zijn of zich snel herstellen, dan zal deze regeling het gewenschte resultaat hebben. Doch ik durf dit niet hopen, en ingeval de koersen vallen en vooreerst niet wederom stijgen, hetgeen mij waarschijnlijk lijkt, dan kan de regeling ten gevolge hebben dat de liquidatie lang kan aanhouden en hetgeen de wet thans wenscht te voorkomen, over korteren of langeren tijd toch geschiedt. Zij bevordert niet de geleidelijke afwikkeling. De geldnemer heeft geen haast te maken. Ook wanneer de post volgens de regeeringskoersen een te gering surplus mocht bevatten, is hij vrijwel gevrijwaard tegen executie, want bij executie zal de geldgever verplicht zijn een bod te doen tot de door den minister vast te stellen koersen, die althans in den aanvang hooger zullen zijn dan de werkelijke. De pandhouder zal dus bij executie een verlies voor lief moeten nemen, dat hij ontloopen kan door de uitwinning op te schorten totdat de ministeriëele koersen tot het werkelijke peil zullen zijn gedaald of de beurs wederom van de ministeriëele voogdij zal zijn ontslagen. De minister zal daartegen weinig kunnen uitrichten. Het ligt niet in de bedoeling der wet den geldgever tot executie te dwingen, eer hem daarvan af te houden, en het zou in hooge mate onbillijk zijn hem door een of anderen maatregel, als de minister in de Eerste Kamer der Staten Generaal mogelijk scheen te achten, te nopen tot eene executie over te gaan tot voor hem verlies gevende koersen, die bepaald zijn met een tegenovergesteld doel, om hem te bewegen niet te executeeren. Er zijn in de dagbladen en in eene brochure van den heer E. Edersheim Bz.: De heropening van de Amsterdamsche beurs en de prolongatie, allerlei andere plannen ontwikkeld | |
[pagina 360]
| |
en de wet laat vrijheid die te onderzoeken en uit te voeren. Zij bewegen zich in tweeërlei richting. Er zijn er, die een fonds willen bijeen brengen, dat de loopende posten zal overnemen en liquideeren. Hiertegen is het groote bezwaar, dat de liquidatie verlies en aanzienlijk verlies kan laten, en wie zal dit moeten dragen? Ik vrees, dat er zich weinig liefhebbers tot deelneming zullen aanmelden. De sterken zullen niet voor de zwakken willen bloeden. Zooveel gemeenschapszin bestaat er niet tusschen de onderscheidene geldnemers, dat zij bereid zouden zijn elkanders lasten te dragen. En van den Staat is ook niet te vergen, dat de schatkist met het verlies wordt belast. De Staat is daartoe niet geroepen. Het verlies is voor dengeen, wien het treft, zeer treurig, maar als kon worden nagegaan tot welke doeleinden de op prolongatie opgenomen gelden zijn gebezigd, dan kon het licht blijken, dat velen de schade aan zich zelven hebben te wijten en op eene bijdrage uit de algemeene kas geen aanspraak kunnen maken. Andere plannen zoeken de oplossing in een soort moratorium, dat aan den geldnemer zou worden verleend. De heer Mr. D. van Houten heeft in dien geest eene brochure geschreven, waarin hij voor den geldnemer voorrechten verlangt als bij de tegelijkertijd met de Beurswet afgekondigde: wet houdende bepalingen strekkende om den rechter de gelegenheid te geven dadelijke uitwinning te voorkomen naar aanleiding van geldelijke moeielijkheden ten gevolge van de tegenwoordige buitengewone omstandigheden, - de titel zondigt door lengte, - aan andere schuldenaren wordt toegekend. Het denkbeeld heeft het bezwaar, dat het de moeielijkheid verschuift, eene geleidelijke liquidatie niet bevordert. Eer zou mij toelachen eene regeling in den geest als door den heer R.D. Ferares in het Algemeen Handelsblad van 20 Augustus aanbevolen. Daarin wordt het denkbeeld geopperd om de prolongatiën, voorzoover deze naar de laatste noteering met 10 percent waren gedekt, zonder aanzuivering van verder surplus te doen doorloopen tot een nader te bepalen tijd, en liefst naar eene rente van ten hoogste 6 percent, en den geldnemer te verplichten maandelijks 5 of 10 percent in geld af te lossen tegen | |
[pagina 361]
| |
teruggave van een evenredig deel van het onderpand. Indien echter, wat zeer licht mogelijk is, bij de opening der beurs geld tegen lageren koers wordt aangeboden, dan die, welke voor de op 28 Juli l.l. loopende prolongatien moet worden betaald, dan zal dit verschil velen geldnemers, die bij machte zijn het surplus behoorlijk aan te vullen, aanleiding geven, eene nieuwe prolongatie te sluiten om de oude af te lossen. En al zal dit middel door de zwakken ook niet kunnen worden aangewend, het zal althans door de overigen worden toegepast en aan de liquidatie zeer bevorderlijk zijn. De Beurswet heeft ook de herbeleening geregeld. Zij bepaalt dat fondsen, welke op den dag van het in werking treden van de wet in onderpand waren gegeven en door den pandhouder reeds waren herbeleend, geacht zullen worden aldus te zijn herbeleend met goedvinden van den pandgever. Eene amnestie dus voor gepleegde handelingen, die, zoo de pandhouder niet aan zijne verplichtingen kon voldoen, strafbaar zijn. En voorts wordt den pandhouder de bevoegdheid verleend om in onderpand ontvangen fondsen, met uitzondering van loten en obligatiën van premieleeningen, hetzij geheel hetzij gedeeltelijk, op zijne beurt bij derden te beleenen. De Regeering heeft terecht begrepen, dat den pandhouder, waar hem het recht wordt ontzegd de prolongatie of het voorschot op te zeggen, gelegenheid moet worden gegeven zich het geleende bedrag, dat hij zelf noodig kan hebben, door herbeleening van het hem verstrekte onderpand te verschaffen. Zonder deze bepaling zou het moratorium, dat den geldnemer bij de Beurswet wordt verleend, den pandhouder in groote ongelegenheid kunnen brengen en de Beurswet dezen laatsten grof onrecht aandoen. Merkwaardig is het, dat deze bijkomstige regeling van de herbeleening in en buiten de Volksvertegenwoordiging meer bezwaren heeft uitgelokt dan de overige bepalingen der Beurswet. De heer Rethaan Macaré, die reeds het ontwerp uit dien hoofde bestreed, heeft nogmaals dezer dagen in eene brochure: Art. 16 der Beurswet 1914. Herbeleening, her-prolongatie en oversluiting, De dwaling, waarin men is vervallen en | |
[pagina 362]
| |
de middelen tot herstel, betoogd, dat de wetgever eerlijk schuld behoort te bekennen, art. 6, dat ons Staatsblad zoozeer ontsiert, onmiddellijk behoort in te trekken, en dat de geldschieter zich, in plaats van door herbeleening door oversluiting zou kunnen helpen. Het ligt niet binnen het bestek van dit opstel de herbeleening van een juridisch standpunt te beschouwen.Ga naar voetnoot1) Ik begrijp de bedenking dat, waar het onderpand subsidiair verpand is voor andere tusschen partijen loopende prolongatiën, het onderpand van den geldnemer bij herbeleening verbonden wordt voor schulden van den pandhouder, die aan de prolongatie geheel vreemd zijn en het bedrag daarvan belangrijk kunnen te boven gaan. Doch ik zie geen middel om dit bezwaar te ontgaan. Wie geld op prolongatie opneemt, behoort na te gaan, of hij den geldschieter goed mag achten voor het onderpand. Is deze dit, dan loopt de geldnemer geen gevaar, want de pandhouder is aansprakelijk voor de teruggaaf daarvan. En mocht deze in gebreke blijven, dan zal het verlies dat de geldnemer lijdt, in elk geval beperkt zijn tot het bedrag dat de waarde van het onderpand meer beloopt dan de ter leen ontvangen som. De heer Rethaan Macaré gaat m.i. te ver, waar hij herbeleening met toestemming van den pandgever als nietig wil beschouwen, wijl zij lijnrecht zou indruischen tegen den aard der overeenkomst. Waar voor aanzienlijke bedragen herbeleeningen zijn gesloten, is het niet twijfelachtig dat het verkeer er behoefte aan heeft. De rechtsgeleerde mag hiervoor niet blind zijn. Oversluiting kan in die behoefte niet voorzien. Zij is voor de beurs niet bruikbaar, omdat de pandhouder bij oversluiting zijne relatie zou bekend maken. | |
III.De Rijkspostspaarbank heeft in de crisis de vuurproef doorstaan. Den 30sten kwamen 2871 opvragen van meer dan f 25 in, voor een bedrag van ruim f 1 millioen, den daaropvolgenden dag 6874 van ruim f 2½ millioen, den 1sten Augustus 13771 | |
[pagina 363]
| |
van te zamen f 4,821,379. - en den 3den Augustus 11228 van f 3,718,405. -. Dienzelfden dag werd bij Kon. besluit bepaald, dat de termijn van veertien dagen binnen welken aan opvragen van verschuldigde gelden wordt voldaan, ingevolge de bij de wet voorbehouden bevoegdheid verlengd was tot zes maanden, met dien verstande dat binnen dezen termijn op elk spaarbankboekje desverlangd terugbetalingen zullen geschieden tot een gezamenlijk bedrag van ten hoogste f 25 in zeven dagen. Indien de inlegger de opgevraagde gelden tot een bepaald doel behoefde, werd hem ook wel een hooger bedrag uitbetaald. Den 4den Augustus daalde het aantal der opvragen tot 1607 van een gezamenlijk bedrag van ruim f 500,000. -, en vier dagen later tot 506, ten gezamenlijken bedrage van f 131,539. -. In de maand Augustus werd f 3,240,743. - meer terugbetaald dan ingelegd. In Augustus 1913 overschreden de inlagen de terugbetalingen met f 666,508. -. In September l.l. bedroegen de terugbetalingen f 568,219. - meer dan de inlagen. Aan verschillende houders van staatsschuldboekjes is, tegen inpandgeving daarvan tot een bedrag van ten hoogste 70 percent van de waarde volgens den laatsten beurskoers, een voorschot verleend tegen de rente, die de Nederlandsche Bank voor beleening op binnenlandsche fondsen in rekening brengt. In het algemeen mag deze staat van zaken bevredigend heeten. Het spreekt van zelf dat bij een algemeene mobilisatie gelden bij de Spaarbank werden opgevraagd, om als zakgeld mede te nemen of aan het achterblijvend huisgezin ter voorziening in diens behoefte te dienen, maar het bedrag, dat aan de Spaarbank werd onttrokken, was betrekkelijk niet groot. Hare inlagen bedragen meer dan f 180 millioen. En al heeft ook de beperking van de terugbetalingen daartoe medegewerkt, het was toch een verblijdend verschijnsel dat deze maatregel bij den inlegger weinig of geen bezwaar heeft ontmoet. Een en ander verdient de aandacht, nu bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal een ontwerp tot wijziging van | |
[pagina 364]
| |
de wet op de Rijkspostspaarbank aanhangig is, dat in hoofdzaak strekt tot verruiming van haar beleggingsveld om haar liquiditeit te verhoogen. Daartoe zou haar vergund worden wissels op het buitenland en buitenlandsche fondsen aan te koopen, ten einde een en ander in tijden van crisis te verzilveren of te beleenen. Dit voorstel heeft mij nooit kunnen behagen. De Rijkspostspaarbank loopt weinig gevaar voor een run op haar kas. Alle crisissen zijn haar ongemerkt voorbijgegaan en in den hoogst ernstigen tijd, dien wij thans doormaken, is het middel, dat de wet aan de hand doet, gebleken afdoende te wezen om de opvragen tot een betrekkelijk gering bedrag terug te brengen. Daarbij is het principiëel niet of nauwelijks verdedigbaar dat de Staat nationaal kapitaal naar het buitenland brengt. De Staat zelf heeft daaraan nog te dikwerf behoefte en ook de Nederlandsche nijverheid kan dit best gebruiken. Het ligt zeker niet op den weg van den Staat den uittocht van Nederlandsch kapitaal, waarover reeds vaak geklaagd wordt, te bevorderen. Er is dan ook geen buitenlandsche rijkspostspaarbank, die gelden in buitenlandsche fondsen belegt. De crisis heeft thans luce clarius bewezen, dat de maatregelen, die het ontwerp voorstelt, ook niet zouden baten. De Spaarbank zou, ware het ontwerp wet geworden, waarschijnlijk lange wissels op Londen en Parijs in portefeuille hebben gehad, en zij had dan ervaren dat zij ook tengevolge van de aldaar geldende moratoria, die niet gereedelijk had kunnen disconteeren of innen. En de buitenlandsche fondsen, die zij aangekocht zou hebben, om in tijden van crisis te verzilveren of te beleenen, had zij rustig in de kelders der Nederlandsche Bank kunnen laten liggen, want bij de gesloten beurzen was het een noch het ander uitvoerbaar geweest. Hadden wij het ongeluk, zelf in den oorlog te zijn betrokken, dan zouden wij er nog erger aan toe zijn en zelfs niet de coupons kunnen innen, want de verschillende Staten hebben in de laatste dagen aan onderdanen van Staten, waarmede zij in oorlog zijn, geweigerd rente te betalen. Men mag verwachten, dat het ontwerp thans wel niet tot wet zal worden verheven. A quelque chose malheur est bon. | |
[pagina 365]
| |
IV.Last not least de Nederlandsche schatkist. Ook deze verdient de aandacht. De vlottende schuld, die tengevolge van aan Nederlandsch Indië verleende voorschotten bij den aanvang van den oorlog f 55 millioen bedroeg, is ten gevolge van de mobilisatie, met inbegrip van ongeveer f 17 millioen zilverbons, tot bijna f 140 millioen opgeloopen en zal, zoo de oorlog aanhoudt, dagelijks hooger stijgen. De schatkist kan zich door disconteering van schatkistbilletten bij de Nederlandsche Bank nog eenigen tijd helpen, doch het is niet geraden de Bank te sterk in beslag te nemen, en de Regeering zal dus de vraag moeten overwegen op welke wijze zij zich van de middelen, die zij verder zal behoeven, kan voorzien. Er doen zich stemmen hooren, die de kosten der mobilisatie zouden willen delgen door een buitengewone belasting, die, als de Einmaliger ausserordentlicher Wehrbeitrag, laatstleden jaar in Duitschland uitgeschreven, slechts éénmaal wordt geheven. De heer Dr. Bos uitte zich in dien geest in de September-aflevering van de Vragen des Tijds. Dat 's lands financiën hierdoor zouden worden gebaat, behoeft wel geen betoog. De toestand van onze geldmiddelen was reeds vóór den oorlog verre van fraai. De ontwerpbegrooting van den gewonen dienst voor 1915 sluit met een tekort van bijna f 19 millioen, en al behoudt de Regeering zich voor op de uitgaven te bezuinigen, dat de inperking van uitgaven zal opwegen tegen de mindere opbrengst der middelen, schijnt mij niet aannemelijk. Komen nu bij het tekort de kosten van den dienst der nieuwe schuld, dan wordt de toestand van 's lands financiën zeer ernstig en zou de uitvoering van de plannen der Regeering op sociaal gebied en van andere zeer gewenschte maatregelen door bezwaren van financiëelen aard bemoeielijkt worden. Het denkbeeld van door ééne buitengewone heffing schoone lei te maken, biedt dus veel aanlokkelijks. Of het mogelijk zal zijn het geheele bedrag der uitgegeven gelden op deze wijze te liquideeren, zal echter onderzocht moeten worden. Ik denk hieromtrent minder optimistisch dan de heer Bos, die van oordeel is, dat ‘geenszins eene bovenmatige heffing in eens van de vermogens en inkomsten noodig zal zijn om | |
[pagina 366]
| |
den geheelen invloed van oorlog en crisis in de jaren 1914 en 1915 op de Staatsfinanciën te doen verdwijnen.’ Door eene heffing als in Duitschland werd uitgeschreven zou, naar ik meen, hier te lande niet meer dan f 50 à f 60 millioen worden verkregen.Ga naar voetnoot1) En daarbij is niet in aanmerking genomen dat de tijdsomstandigheden groote wijziging hebben ondergaan. In Duitschland geschiedde de heffing in een tijdperk van groote welvaart; hier zou zij plaats vinden in een tijdvak, waarin ons inkomen is verminderd en vele vermogens in waarde zijn gedaald. De vraag tot welk bedrag het mogelijk zal zijn de nieuwe schuld in eenmaal te delgen, waaraan zich eene andere vastknoopt: binnen welken tijd het resteerende bedrag zal moeten worden geamortiseerd, is niet zoo eenvoudig als zij velen toeschijnt. Men zal zich rekenschap moeten geven van het bedrag der te dekken uitgaven en van het percentage van het vermogen en het inkomen, dat tot delging daarvan geheven zal kunnen worden. Vragen: welken invloed de crisis op onze welvaart zal hebben, en tot welk bedrag de belastingen zullen kunnen worden opgevoerd, zonder dat zij de welvaartvermeerdering ernstig belemmeren, zullen daarbij ook in aanmerking komen. Het is goed gezien het vraagstuk: of eene buitengewone heffing aanbeveling verdient, reeds thans aanhangig te maken en voorzoover doenlijk het onderzoek aan te vangen, doch eene beslissing kan niet genomen worden, zoolang de naaste toekomst nog zoo vele verrassingen kan brengen, het bedrag, dat vereischt zal worden, niet bepaald, zelfs niet geraamd kan worden. Voorloopig zal men zich dus door tijdelijke maatregelen moeten helpen, die eene definitieve regeling niet praejudicieeren. | |
[pagina 367]
| |
Als zoodanig beschouw ik eene leening op korten tijd, de uitgifte van schatkistbilletten met een looptijd van bijv. ten hoogste zestien jaren, met recht van vervroegde aflossing. Ik noem dien termijn, omdat Pruisen en Oostenrijk vóór den oorlog dergelijke schuldbrieven hebben uitgegeven, zonder juist aan dien duur te hechten, doch de looptijd mag niet te kort zijn, opdat de amortisatie niet te zwaar op de begrooting der eerstvolgende jaren drukke. Bij een niet te korten looptijd behoudt men ook de kans, dat bij daling van den rentestand, die na eenige jaren licht kan intreden, een conversie mogelijk zal zijn. De termijn mag ook wegens eene andere reden niet te kort wezen, niet op enkele jaren bepaald worden. Zou de uitgifte na afloop daarvan niet ten volle uit de gewone staatsinkomsten of uit eene buitengewone heffing gedelgd zijn, dan zou binnen korten tijd de Staat het restant door uitgifte eener nieuwe leening moeten vinden. Zoo mogelijk moet vermeden worden, dat de schatkist spoedig wederom eene leening van een aanmerkelijk bedrag zou moeten sluiten. Bedragen van beteekenis zijn hier te lande moeielijk op eenmaal te plaatsen, en of wij dan op medewerking van het buitenland zullen kunnen rekenen, is twijfelachtig. Het zal aan de buitenlandsche markten nog langen tijd groote inspanning kosten om in de behoefte van de huishouding van den staat, waartoe zij behooren, te voorzien. Het bedrag, dat heden geplaatst zou kunnen worden, hetzij in eens of geleidelijk, kan niemand onder de bestaande omstandigheden met eenige zekerheid bepalen. De sluiting van de beurzen en het embargo, dat de Beurswet op de prolongatiën heeft gelegd, zullen voor menigeen een beletsel zijn om groote bedragen voor eene deelneming in eene leening beschikbaar te maken. In dit alles ligt echter vooralsnog geene reden voor de toepassing van dwangmiddelen, waarvan, naar het gerucht wil, sprake zou zijn. Waar de oorlogvoerende Staten zich tot dusverre geholpen hebben door vrijwillige leeningen van korter of langer duur, zou het alom een treurigen indruk maken, zoo Nederland, het rijke Nederland, de noodige gelden slechts door dwang zou kunnen bijeen brengen. Een gedwongen leening is een ultimum remedium, een uiterste redmiddel, dat slechts mag worden | |
[pagina 368]
| |
toegepast, wanneer alle andere middelen falen. Daarvan is nog niets gebleken. Indien de voorwaarden van inschrijving aantrekkelijk zijn, de inschrijving door de Regeering overal in het land bij hare kantoren wordt opengesteld en door verdere maatregelen tot deelneming wordt opgewekt, dan zullen er velen zijn, die zich gedrongen gevoelen het ministerie in zijn zware taak bij te staan. De Regeering mag wel, wegens de vooortreffelijke wijze waarop zij 's lands belangen behartigt, niet alleen op hulde en erkentelijkheid, maar ook op medewerking rekenen. En waar men ongetwijfeld algemeen beseft, welk een onschatbare zegen het is, dat Nederland niet in den oorlog is betrokken en van de daaraan verbonden ellende gespaard is gebleven, moet de vaderlandsliefde een drangreden zijn, die het welslagen eener uitgifte van den Staat krachtig zal bevorderen.
Amsterdam, 20 October 1914.
F.S. van Nierop. |
|